ECLI:NL:RBARN:2011:BR6341

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-54
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie voor jonge landbouwers en de definitie van eigendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Arnhem, gedateerd 19 juli 2011, is het beroep van eiseres, een jonge landbouwer, gegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Regeling LNV-subsidies, openstelling jonge landbouwers 2010, maar deze aanvraag was door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie afgewezen. De minister stelde dat eiseres niet voldeed aan de definitie van jonge landbouwer, omdat zij slechts 1% van de eigendom van de onroerende zaken had verkregen. Eiseres betwistte dit standpunt en stelde dat de eigendom van een landbouwonderneming niet alleen betrekking heeft op onroerende zaken, maar ook op andere middelen zoals machines, vee en melkquota.

De rechtbank oordeelde dat de definitie van jonge landbouwer in artikel 2:1 van de Regeling niet beperkt is tot onroerende zaken. De rechtbank benadrukte dat tot een onderneming alle middelen behoren die nodig zijn voor de primaire productie. Eiseres had aangetoond dat zij niet alleen 1% van de onroerende zaken, maar ook 50% van de machines en het vee en een substantieel deel van het melkquotum in eigendom had. Hierdoor voldeed zij aan de definitie van jonge landbouwer.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 900,20 bedroegen. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 150 door de minister vergoed moest worden. De rechtbank gaf de minister de opdracht om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/54
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 juli 2011.
inzake
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr.drs. C.C. van Harten,
tegen
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 november 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om subsidie voor een investering in het kader van de Regeling LNV-subsidies (hierna de Regeling), openstelling jonge landbouwers 2010, afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 30 mei 2011. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en mr. drs. Van Harten, werkzaam bij Gibo Accountants en Adviseurs te Assen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij de Dienst Regelingen van verweerders ministerie.
3. Overwegingen
In artikel 2:1 van de Regeling is, voor zover van belang, bepaald dat onder jonge landbouwer wordt verstaan een natuurlijk persoon die ten hoogste 39 jaar oud is en sinds ten hoogste drie jaar voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert die hij volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft met een andere natuurlijke persoon die niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad.
Ter zitting is namens verweerder nogmaals toegelicht deze bepaling door verweerder aldus wordt uitgelegd dat de voorwaarde omtrent de eigendom van een landbouwonderneming alleen ziet op de onroerende zaken van een onderneming en dat het moet gaan om het verkrijgen van een substantieel deel van de eigendom van de onroerende zaken.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres geen aanspraak kan maken op subsidie op grond van de Regeling omdat zij slechts 1% van de eigendom van de onroerende zaken heeft verkregen en daarmee niet voldoet aan de definitie van jonge landbouwer in artikel 2:1 van de Regeling.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder erkent dat zij voldoet aan de definitie jonge landbouwer, zodat zij in aanmerking dient te komen voor toekenning van de subsidie. De Regeling stelt geen eisen aan het percentage van de eigendomsverdeling, zodat verweerder hier geen extra eisen aan mag stellen.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat de eigendom van een landbouwonderneming als bedoeld in artikel 2:1 van de Regeling slechts ziet op de onroerende zaken van die onderneming. Tot een onderneming behoren alle middelen die worden ingezet om de onderneming te drijven c.q. de primaire productie te realiseren. In het geval van eiseres betekent dit dat ook machines, vee en melkquota tot de onderneming behoren. Niet valt in te zien dat de eigendom van die onderneming niet mede ziet op de eigendom van machines, vee en melkquota. In dit verband acht de rechtbank mede van belang dat in artikel 1:1 van de Regeling is opgenomen dat onder landbouwonderneming wordt verstaan een onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt en hierin niet is bepaald dat een landbouwonderneming in de zin van de Regeling is beperkt tot de onroerende zaken van die onderneming.
Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij eigenaar is geworden van 1% van de onroerende zaken, 50% van de machines en het vee en voor een substantieel deel van het melkquotum. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt en is derhalve van oordeel dat eiseres aldus voldoet aan de definitie van jonge landbouwer. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Het standpunt van verweerder dat het eigendom van 1% van de onroerende zaken onvoldoende is om voor toekenning van subsidie op grond van de Regeling in aanmerking te komen omdat het moet gaan om het verkrijgen van een substantieel aandeel van de eigendom, behoeft zodoende geen bespreking meer.
Aangezien de rechtbank thans niet kan beoordelen of eiseres aan alle (overige) voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de Regeling en ook de hoogte van de subsidie niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid van de Awb.
Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting). Voorts wordt verweerder veroordeeld in de door eiseres gemaakte reiskosten, welke zijn begroot op € 26,20 (zijnde de kosten van een treinretour Geldermalsen-Arnhem). De reiskosten van de gemachtigde van eiseres komen op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
Het verzoek om proceskosten voor zover dit betrekking heeft op een afgelegde getuigenverklaring op 12 mei 2011 wordt afgewezen, nu deze kosten op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 900,20;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mrs. S.W. van Osch-Leysma en W.R.H. Lutjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 juli 2011.