ECLI:NL:RBARN:2011:BR6084

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
216231
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag en termijnverlenging als aparte procedures met afzonderlijk griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 15 juli 2011 uitspraak gedaan in een procedure die betrekking had op conservatoir beslag en een verzoek tot termijnverlenging. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. [verzoeker], had op 4 februari 2011 een verzoekschrift ingediend om conservatoir beslag te mogen leggen, waarvoor een griffierecht van € 71,00 was geheven. Op 16 februari 2011 diende hij een tweede verzoekschrift in voor termijnverlenging, waarvoor een griffierecht van € 258,00 was vastgesteld. De verzoeker betoogde dat beide verzoekschriften betrekking hadden op dezelfde zaak en dat er dus slechts éénmaal griffierecht verschuldigd was. De rechtbank oordeelde echter dat de procedures voor conservatoir beslag en termijnverlenging als aparte procedures moeten worden beschouwd, waarvoor afzonderlijk een verzoekschrift moet worden ingediend en waarop afzonderlijke eindbeschikkingen worden gegeven. Dit is in overeenstemming met artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 3 lid 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ). De rechtbank concludeerde dat de verzoeker ten onrechte had verondersteld dat het besluit tot toevoeging bij het eerste verzoekschrift ook voor het tweede verzoekschrift gold. Aangezien er geen besluit tot toevoeging was overgelegd bij het tweede verzoek, was de rechtbank van oordeel dat het normale tarief voor griffierecht terecht was geheven. Het verzet van de verzoeker werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 216231 / KV RK 11-529
Beschikking van 15 juli 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verschenen in persoon,
tegen
DE GRIFFIER,
wonende te [woonplaats],
verweerder,
vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger].
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift,
- het verweerschrift,
- de mondelinge behandeling. Verschenen zijn: Mr. [verzoeker] voornoemd en de heer [vertegenwoordiger] voornoemd.
2. De beoordeling
2.1. Mr. [verzoeker] heeft namens zijn cliënt de heer [betrokkene] op 4 februari 2011 verzocht conservatoir beslag te mogen leggen. De (toewijzende) beschikking van de voorzieningenrechter dateert van diezelfde datum. Voor dit verzoekschrift is een bedrag ad € 71,00 aan griffierecht in rekening gebracht, in verband met een overgelegd besluit tot toevoeging.
2.2. Mr. [verzoeker] heeft vervolgens op 16 februari 2011 namens zijn cliënt van Haren een verzoek tot termijn verlenging voor het instellen van de hoofdzaak ingediend. De toewijzende beschikking dateert van diezelfde datum. Voor dit verzoekschrift is een bedrag ad € 258,00 in rekening gebracht. Bij het verzoekschrift was geen besluit tot toevoeging gevoegd, noch was op het verzoekschrift vermeld dat een toevoeging was aangevraagd.
2.3. Mr. [verzoeker] verzoekt in zijn verzetschrift het besluit het griffierecht op het termijnverleningsverzoek vast te stellen op € 258,00 te vernietigen en het griffierecht opnieuw vast te stellen op € 71,00.
2.4. Mr. [verzoeker] legt aan dit verzoek ten grondslag dat de twee verzoekschriften betrekking hebben op één en dezelfde zaak (en dat dus slechts éénmaal griffierecht is verschuldigd) en dat de toevoeging die bij het eerste verzoekschrift wel was overgelegd dus ook had te gelden voor het tweede verzoekschrift. Dit geldt temeer, aldus mr. [verzoeker], nu hij in het aanvankelijke verzoekschrift al had verzocht om een termijn van 28 dagen en slechts 14 dagen was toegekend en hij dus genoodzaakt was een termijnverlenging te verzoeken.
2.5. De griffier voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voorzover van belang, nader ingegaan.
2.6. De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 700 lid 3 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter de termijn (voor het instellen van de hoofdzaak) kan verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Voorts volgt uit dit artikellid dat op dit verzoek een aparte beschikking van de voorzieningenrechter volgt. Het voorgaande in samenhang bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat de procedure tot het leggen van conservatoir beslag en de procedure tot termijnverlenging twee aparte procedures zijn, waarvoor afzonderlijk een verzoekschrift moet worden ingediend en waarop afzonderlijke eindbeschikkingen worden gegeven. Op grond van artikel 3 lid 2 Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) wordt voor de indiening van elk verzoekschrift dan apart griffierecht geheven. De met het voorgaande strijdende stellingen van mr. [verzoeker] falen derhalve. Krachtens artikel 16 lid 1 WGBZ heft de griffier het griffierecht voor onvermogenden als op het moment dat het griffierecht wordt geheven (het moment van indiening van het verzoek, artikel 3 lid 4 WGBZ) een besluit tot toevoeging is overgelegd. In afwijking van voorgaande kan het besluit tot toevoeging ook nog later, voordat eindbeschikking is gewezen, worden overgelegd, als eerdere overlegging niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan verzoeker zijn toe te rekenen. Uit dit hierboven weergegeven systeem van de wet volgt dat een besluit tot toevoeging bij elk van beide verzoekschriften had moeten worden overgelegd.
2.7. Nu tussen partijen vaststaat dat mr. [verzoeker] op het moment van indiening van het tweede verzoek geen besluit tot toevoeging had overgelegd, is de rechtbank van oordeel, nu gesteld noch gebleken is dat van de uitzonderingssituatie van artikel 16 lid 4 WGBZ sprake is, dat terecht voor dit tweede verzoek het normale tarief voor griffierecht is geheven.
2.8. Het argument van mr. [verzoeker] dat hij was genoodzaakt een termijnverlengingsverzoek in te dienen, nu hij bij het eerste verzoek slechts 14 dagen had gekregen voor het instellen van de hoofdzaak (terwijl hij 28 dagen had verzocht), maakt voorgaande niet anders. Een afwijkende termijn dient op grond van de Beslagsyllabus immers goed beargumenteerd te worden verzocht, hetgeen mr. [verzoeker] heeft nagelaten.
2.9. Het verzet zal op grond van het voorgaande ongegrond worden verklaard.
3. De beslissing
De rechtbank,
verklaart het verzet van mr. [verzoeker] ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2011.