ECLI:NL:RBARN:2011:BR5870

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
203707
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over brandstichting en verzekeringsclaim in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Arnhem op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in een zaak tussen eiser in conventie, [eiser], en gedaagde in conventie, RVS Schadeverzekering N.V. De zaak betreft een geschil over een verzekeringsclaim na een brand in de woning van eiser op 7 november 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om het vermoeden van zijn negatieve betrokkenheid bij de brand te ontkrachten. De rechtbank oordeelt dat de brandstichting niet door een onbekende derde is gepleegd, maar dat eiser zelf op negatieve wijze betrokken is geweest bij de brand. Dit oordeel is gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen van eiser en het feit dat er geen sporen van braak zijn aangetroffen, wat impliceert dat de brand is aangestoken door iemand met toegang tot de woning.

Eiser heeft ook niet kunnen bewijzen dat er sieraden ter waarde van € 800,00 uit zijn woning zijn gestolen na de brand. De rechtbank concludeert dat RVS zich kan beroepen op de uitsluitingsgrond van artikel 18, aanhef en onder b, van de polisvoorwaarden, waardoor de vorderingen van eiser in conventie worden afgewezen. In reconventie wordt eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.656,75 aan RVS, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden eveneens aan eiser opgelegd, die in het ongelijk is gesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van RVS toegewezen en de kosten in zowel conventie als reconventie vastgesteld.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 203707 / HA ZA 10-1493
Vonnis van 10 augustus 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.J.M.J. Werners te Doorn,
tegen
de naamloze vennootschap
RVS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie] en RVS genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 februari 2011
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 april 2011
- de conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [eiser in conventie]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor aan de zijde van RVS.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. De rechtbank verwijst naar wat in het tussenvonnis van 23 februari 2011 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist.
2.2. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis geoordeeld dat als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat brandstichting de oorzaak is van de brand in de woning van [eiser in conventie] op 7 november 2007. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat op RVS de bewijslast rust van haar stelling dat [eiser in conventie] op negatieve wijze bij die brand betrokken was, waarbij zij het vermoeden heeft uitgesproken dat deze stelling juist is, gebaseerd op het onderzoeksrapport van Interseco. [eiser in conventie] is vervolgens toegelaten bij wijze van tegenbewijs dat vermoeden te ontkrachten. Voorts is geoordeeld dat op [eiser in conventie] de bewijslast rust van zijn stelling dat op of na 7 november 2007 voor € 800,00 aan sieraden uit zijn woning is gestolen. [eiser in conventie] is opgedragen deze stelling te bewijzen.
2.3. Het vermoeden van de rechtbank van negatieve betrokkenheid van [eiser in conventie] bij de brandstichting in zijn woning is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden. Door [eiser in conventie] is niet betwist dat er, behalve de door de brandweer ingeslagen ruit van één van de dubbele achterdeuren (paragraaf 3 van het onderzoeksrapport), geen sporen van braak zijn aangetroffen. Hieruit volgt dat de brandweer de woning afgesloten heeft aangetroffen, hetgeen betekent dat de brand moet zijn gesticht door iemand die over een sleutel van de woning beschikte. De brand is gesticht op zodanige wijze dat het leek dat de brand was ontstaan door spontane ontbranding van de apparatuur in het wandmeubel. Niet is gesteld dat (één van) de door [eiser in conventie] opgegeven sleutelhouders, te weten zijn partner [ ] [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), zijn dochter en hun buren, belang had(den) bij een al dan niet spontane brand. [eiser in conventie] als verzekeringnemer had dat belang wel.
2.4. [eiser in conventie] heeft in dat verband ter comparitie verklaard dat er ten tijde van de brand nóg een sleutelhouder was. Een jaar voor de brand zou hij een sleutelbos hebben verloren met daaraan een label met het huisadres. Volgens [eiser in conventie] heeft degene die de sleutelbos heeft gevonden, op of na de dag van de brand sieraden en een spaarpot uit zijn woning weggenomen, hetgeen zou blijken uit een brief van deze persoon die [eiser in conventie] op 7 januari 2008 ontving, en is het goed mogelijk dat diegene ook brand heeft gesticht in zijn woning, omdat in de brief werd gedreigd dat hij weg moest.
2.5. Als bewijs daarvan heeft [eiser in conventie] de betreffende, ongedateerde brief overgelegd, die als volgt luidt:
Zo jij weg hier wij jou niet hier heben en niet meer komen anders ales hier weg en jij ook ik heb nog een sleutel en ik nog meer weg pakken van jou ik heb ook ketings en ringe en armbant en spaarpot en vilmkamera mee jij niet teug heben als je dat aan politi vertel ik je op zoeke ik je wel vinde hoor
2.6. Voorts heeft [eiser in conventie] een proces-verbaal van Politie Haaglanden van 17 april 2008 (registratienummer [00000]), hierna: het proces-verbaal, in het geding gebracht. Het proces-verbaal heeft zowel betrekking op de aangifte namens RVS van brandstichting op 7 november 2007 in de woning van [eiser in conventie], als op de aangiften van [eiser in conventie] van brandstichting in diezelfde woning op 25 september 2006 en van diefstal uit die woning tijdens of na de brand van 7 november 2007. In dat verband zijn [eiser in conventie] en [betrokkene] verscheidene keren gehoord door de politie. Tevens hebben [eiser in conventie] en [betrokkene] verklaringen afgelegd tegenover Interseco, die onderdeel uitmaken van de aangifte van RVS en dus van het proces-verbaal. Verder heeft [eiser in conventie] [betrokkene] en zichzelf als getuigen doen horen ten overstaan van de rechtbank.
2.7. Gebleken is dat [eiser in conventie] op verschillende punten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij niet eenduidig verklaard over wat hij precies zou zijn verloren. De ene keer spreekt hij over een sleutelbos (pagina 78 van het proces-verbaal), andere keren over sleutels (p. 172, 181 en 196) en dan weer over een losse sleutel (p. 131, ter comparitie en tijdens het getuigenverhoor).
Ook verklaart hij wisselend over de toedracht van het verlies. Aanvankelijk (p. 78) verklaart hij dat hij aan de firma die na de vorige brand de woning kwam opknappen, twee sleutelbossen heeft gegeven, waarvan hij er maar één heeft teruggekregen. Hij zou ernaar hebben gevraagd maar te horen hebben gekregen dat die nooit was teruggevonden. Daarnaast zou hij zelf een sleutelbos zijn verloren. Later heeft [eiser in conventie] verklaard (p. 181) dat hij, na opknapwerkzaamheden in de woning na de brand in 2006, van de woningbouw-vereniging de huissleutels had teruggekregen met een geel en een wit label, waarvan hij vervolgens zelf één setje zou hebben verloren (p. 197). Dit strookt niet met de verklaring dat maar één van de twee sleutelbossen door de betreffende firma was geretourneerd. Dit heeft [eiser in conventie] nadien ook niet herhaald.
Voorts heeft [eiser in conventie] telkens wisselend verklaard, ook tijdens het getuigenverhoor, over de plaats waar hij de brief heeft aangetroffen, in de brievenbus binnen of buiten (p. 181, 192, 196 en tijdens het getuigenverhoor).
[eiser in conventie] heeft verder tegenstrijdig verklaard over de sleutel die hij bij die brief zou hebben aangetroffen. Zo heeft hij op enig moment verklaard dat het niet de sleutel was die hij was kwijtgeraakt (p. 180), en later (tijdens het getuigenverhoor) dat het wel die bewuste sleutel was.
2.8. Al vanwege deze tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, acht de rechtbank de getuigenis van [eiser in conventie] onbetrouwbaar. Daarbij betrekt de rechtbank dat [eiser in conventie] een groot belang heeft bij de afloop van deze procedure alsmede dat zijn getuigenis voor wat betreft het verlies en de vondst van de sleutel(s) geen steun vindt in het overige bijgebrachte bewijs.
2.9. Bovendien acht de rechtbank de getuigenis van [eiser in conventie] ongeloofwaardig. Voor wat betreft zijn verklaring dat hij een sleutel(bos) is verloren met daaraan een geel label met het adres, komt de rechtbank tot dit oordeel op basis van de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen op dit specifieke punt. Daarbij betrekt de rechtbank dat [eiser in conventie] nimmer de sloten heeft vervangen, hetgeen gelet op het label aan de sleutel(bos) toch in de rede had gelegen. Voorts acht de rechtbank van belang dat [eiser in conventie] naar eigen zeggen niet tegen [betrokkene] heeft verteld dat hij een sleutel(bos) had verloren met daaraan een label met het adres (p.197), hetgeen eveneens voor de hand had gelegen.
2.10. Zelfs als er al een sleutel zou zijn verloren, acht de rechtbank het zonder bijkomende omstandigheden hoogst onaannemelijk dat de toevallige vinder – daargelaten dat deze de sleutel voor het plegen van een diefstal zou kunnen gebruiken – een motief had om bij [eiser in conventie] brand te stichten, temeer nu [eiser in conventie] zelf heeft verklaard dat hij geen vijanden heeft, hetgeen [betrokkene] heeft beaamd. De overgelegde brief maakt dit niet minder onaannemelijk. De brand komt in die brief immers niet ter sprake. [eiser in conventie] zelf ging er kennelijk ook niet vanuit dat de briefschrijver de brand had gesticht, nu hij enkel aangifte heeft gedaan van diefstal en niet van brandstichting en/of bedreiging. [eiser in conventie] heeft tijdens zijn eerste verhoor als verdachte van brandstichting in zijn woning op 7 november 2007 evenmin over de brief verteld. Dit verhoor vond plaats op 12 februari 2008, terwijl hij reeds op 28 januari 2008 aangifte van diefstal had gedaan. Belangrijker nog is dat de strekking van de brief, het zaaien van angst, niet strookt met de wijze waarop de onderhavige brand is gesticht. De kennelijke bedoeling van de brandstichter is immers geweest de indruk te wekken dat de brand was ontstaan in de apparatuur. Dat de woning bij vertrek weer is afgesloten verdraagt zich evenmin met brandstichting als bedreiging.
2.11. Overigens acht de rechtbank de getuigenis van [eiser in conventie], voorzover hij verklaart dat hij de brief met sleutel(s) van een onbekende derde heeft ontvangen, gelet op de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, eveneens ongeloofwaardig. Hij zou de brief zelf hebben gevonden, maar verklaart voortdurend verschillend over waar hij deze heeft aangetroffen. Gelet op de strekking van de brief valt juist te verwachten dat hij zich dat moment nog goed herinnert. Bovendien blijkt nergens uit dat hij aangeslagen was door de brief. Dat dit niet het geval was, valt al af te leiden uit het feit dat hij niet over de brief heeft verklaard in zijn eerste verhoor als verdachte van brandstichting.
2.12. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat de brand zou zijn gesticht door een onbekende briefschrijver, zodat [eiser in conventie] er niet in is geslaagd om het in het tussenvonnis uitgesproken vermoeden te ontkrachten, integendeel. Het heeft er alle schijn van dat [eiser in conventie] een alternatief scenario heeft willen creëren, hetgeen de rechtbank juist in haar vermoeden heeft gesterkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opgedragen tegenbewijs niet is geleverd. Daarmee staat in deze procedure vast dat [eiser in conventie] op negatieve wijze betrokken is geweest bij de brand in zijn woning op 7 november 2007. Uit het voorgaande tevens vloeit voort dat [eiser in conventie] er niet in is geslaagd om te bewijzen dat op of na die datum voor € 800,00 aan sieraden uit zijn woning is gestolen.
2.13. Zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis (rechtsoverweging 4.7), brengt dit mee dat RVS wat betreft de brandschade een beroep toekomt op de uitsluitingsgrond van artikel 18, aanhef en onder b, van de polisvoorwaarden en dat wat betreft de geclaimde sieraden niet is komen vast te staan dat sprake is van een verzekerde gebeurtenis. Hierop stuiten de vorderingen in conventie af. Voorts is hiermee komen vast te staan dat [eiser in conventie] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, zodat de vorderingen in reconventie, zoals eveneens in het tussenvonnis is overwogen, zullen worden toegewezen.
2.14. [eiser in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van RVS worden begroot op:
- griffierecht € 1.320,00
- salaris advocaat 2.235,00 (2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.555,00
De kosten in reconventie aan salaris advocaat aan de zijde van RVS worden begroot op:
€ 894,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00).
De gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van RVS tot op heden begroot op € 3.555,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [eiser in conventie] in de nakosten, aan de zijde van RVS bepaald op € 131,00, dan wel, als betekening van dit vonnis plaatsvindt, € 199,00, vermeerderd met de wettelijke rente over die kosten vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5. veroordeelt [eiser in conventie] om aan RVS te betalen een bedrag van € 9.656,75 (negenduizendzeshonderdzesenvijftig euro en vijfenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 15 september 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.6. veroordeelt [eiser in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van RVS tot op heden begroot op € 894,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.7. veroordeelt [eiser in conventie] in de nakosten, aan de zijde van RVS bepaald op € 131,00, dan wel, als betekening van dit vonnis plaatsvindt, € 199,00, vermeerderd met de wettelijke rente over die kosten vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.8. verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.J.P. Heijmans en mr. A.M.P.T. Blokhuis en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.
Coll: MJH