In deze brief-beschikking geef ik mijn beoordeling van de klachten die u heeft ingediend in uw brief van 23 september 2010 over het beheer door uw bewindvoerder, [De bewindvoerder]
[De bewindvoerder] heeft gereageerd op uw klachten bij brief van 1 december 2010.
Op 19 januari 2011 heeft mondelinge behandeling van uw klachten plaatsgevonden, waarbij u en uw man aanwezig waren. Het proces-verbaal bevindt zich bij de stukken, evenals de bankafschriften die u heeft afgegeven.
Omdat [De bewindvoerder] niet op de zitting vertegenwoordigd was, heeft zij bij brief van 25 februari 2011 gereageerd op uw verklaringen op de zitting.
In uw brief, ontvangen op 15 april 2011, heeft u commentaar gegeven op laatst genoemde brief.
Tenslotte heeft [De bewindvoerder] nog gereageerd bij brief van 4 juli 2011.
Uw klachten zijn de volgende.
1. In februari 2010 stond er voldoende geld op de beheerrekening, zodat het niet nodig was geweest dat u 3 maal werd afgesloten van internet bij [UPC]
2. geld van [naam werkgever] – uw werkgever - was binnen, maar stond nog niet op de rekening;
3. u bent niet meer overspannen en kunt nu weer zelf uw financiën beheren;
4. doordat u in februari 2010 werd afgesloten van internet, verloor u uw functie van voorvrouw op uw werk; gevolg daarvan was dat u per 4 weken € 150 aan inkomsten mist; na herstel van de internetverbinding heeft u de functie niet teruggekregen; uw schade begroot u op 12 x € 150 = € 1.800,-;
5. [De bewindvoerder] heeft teveel beloning in rekening gebracht;
6. [De bewindvoerder] heeft de premie van de zorgverzekering niet tijdig betaald, zodat u uit de (aanvullende) zorgverzekering bent gezet, hetgeen u op 14 april 2011 bemerkte.
De situatie rond het bewind is als volgt. Bij beschikkingen van 11 november 2009 zijn u en uw man onder bewind gesteld, in beide gevallen met benoeming van [De bewindvoerder] tot bewindvoerder.
Hierna zal ik uw klachten stuk voor stuk behandelen.
Klacht 1. [De bewindvoerder] wijst erop dat ik deze klacht al eerder heb behandeld en heb afgedaan in mijn beschikking van 25 augustus 2010. Toen ik de beschikking van 25 augustus 2010 opnieuw las, zag ik dat deze inderdaad ook ging over het niet betalen van [UPC]-rekeningen waardoor u werd afgesloten van internet.
Bij uw brief van 23 september 2010 heeft u afschriften van maandelijkse overzichten van [De bewindvoerder] over de periode van 1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010 overgelegd.
Uw brief begint met: “Hierbij dan mijn papieren waar U kan zien dat er best geld stond in februari …”.
Uit de overgelegde bankoverzichten maak ik op dat er in januari 2010 een rekening van € 303,03 aan [UPC] is betaald. [De bewindvoerder] heeft toegelicht, dat na deze betaling in januari, in februari een nieuwe factuur van € 366,50 van [UPC] is ontvangen. Met verwijzing naar de door u toegezonden overzichten (afkomstig van [De bewindvoerder] zelf), stelt zij dat daarop is te zien dat dit bedrag niet kon worden betaald. De afsluiting van internet was het gevolg. ([De bewindvoerder]s brief van 1 december 2010, alinea 3)
Betreffende de maand februari 2010 heeft u de twee pagina’s van het bankoverzicht van [De bewindvoerder] toegestuurd.
Daaruit blijkt dat er die maand in totaal € 2.980,27 is bijgeboekt en € 2.690,39 is afgeboekt. Het saldo op de beheerrekening bedroeg aan het eind van de maand € 726,14.
In het licht hiervan heeft [De bewindvoerder] niet duidelijk gemaakt dat zij die maand geen geld had om de rekening van [UPC] te betalen. In tegendeel: daarvoor was meer dan voldoende saldo aanwezig.
Met andere woorden: in de onderhavige procedure is [De bewindvoerder]s stelling – dat er onvoldoende tegoed was om te betalen - niet juist gebleken.
Voor de uitspraak van 25 augustus 2010 betekent dit dat deze is gebaseerd op onjuiste informatie die [De bewindvoerder] bij de behandeling van de toenmalige klachten heeft verstrekt.
Tussenoverweging over de aard van de klachtbehandeling en de bevoegdheid van de kantonrechter
Uw brief van 23 september 2010 moet ik, alleen al door de manier waarop u deze begint (zie citaat hierboven), opvatten als een verzoek tot herroeping van de beschikking van 25 augustus 2010 wegens onjuiste mededelingen van [De bewindvoerder] tijdens de behandeling van de klachten die toen aan de orde waren. (zie artt. 390 jo 382, sub 2, Rv).
Ik stel voorop dat mijn brief van 25 augustus 2010 een beschikking is in de zin der wet, omdat ik daarin heb vastgesteld dat bepaalde klachten ongegrond en andere gegrond waren. Daarmee heb ik een oordeel gegeven over het werk van de bewindvoerder. Een gegronde klacht kan – onder omstandigheden – betekenen dat sprake is van slecht bewind in de zin van art. 1:362 BW. Om die reden kan de bewindvoerder tot schadevergoeding worden veroordeeld.
De behandeling van uw klachten is daarom een geding in de zin van art. 382 Rv.
[De bewindvoerder] heeft tijdens de behandeling voorafgaand aan mijn uitspraak van 25 augustus 2010 in haar brief van 19 februari 2010 gesteld dat gedurende de eerste 3 maanden van het bewind de inkomsten € 1.550,- bedroegen en de vaste lasten € 1.765,65, zodat er € 200 per maand tekort was. Bankafschriften of andere stukken van overtuiging heeft zij toen niet overgelegd.
Uit de in deze klachtenprocedure door u overgelegde maandelijkse bankoverzichten van [De bewindvoerder] zelf blijkt echter dat er in februari 2010 wel degelijk voldoende saldo was om de tweede rekening van [UPC] van € 366,50 te voldoen.
Omdat [De bewindvoerder] als bewindvoerder de beschikking had over al uw financiële gegevens, moet ik achteraf vaststellen dat [De bewindvoerder] kennelijk welbewust onjuistheden heeft geschreven in haar brief van 19 februari 2010.
Daarmee is de voorwaarde vervuld waaronder een verzoek tot herroeping van mijn eerdere beschikking door mij kan worden behandeld. Er is sprake van “bedrog in het geding gepleegd” in de zin van art. 382, sub a, Rv.
In de beschikking van 25 augustus 2010 heb ik uw klachten gegrond verklaard, maar geen maatregelen getroffen. Deze beslissing zal nu worden herroepen.
Klacht 1 (vervolg). Nu de afsluiting van internet het gevolg is van het niet betalen van een of meer rekeningen van [UPC] in de maand februari 2010 (zie [De bewindvoerder]s brief van 1 december 2010), is in het licht van het voorgaande uw klacht gegrond.
Tevens is sprake van slecht bewind, waarvoor [De bewindvoerder] aansprakelijk is.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft u gesteld dat u door de afsluiting van internet niet langer voor uw werkgever de functie van voorvrouw kon vervullen. U diende namelijk personeelsinformatie via internet te verschaffen. Door het verlies van deze functie liep u € 150 bruto per vier weken mis. U begrootte uw schade op € 1.800,-.
[De bewindvoerder] heeft in haar brief van 25 februari 2011 een en ander niet betwist.
Ambtshalve stel ik daarom vast dat u ten gevolge van het slechte bewind op dit punt een schade van € 1.800 heeft geleden.
Op grond van art 1:362 jo 445, lid 4 BW zal ik [De bewindvoerder] ambtshalve veroordelen tot vergoeding van die schade.
Klacht 2. U stelt dat geld van de werkgever van uw man, [naam werkgever], al wel binnen was, maar nog niet op het door [De bewindvoerder] vervaardigde bankoverzicht was vermeld. U heeft niet toegelicht waarop u dit baseerde. Omdat het ook niet blijkt uit de overgelegde stukken, verklaar ik deze klacht ongegrond.
Klacht 4. Deze klacht acht ik gegrond wegens de bij klacht 1 genoemde redenen.
Klacht 5. Deze klacht betreft de beloning van [De bewindvoerder]. Er zou teveel in rekening zijn gebracht.
Uit de stukken blijkt dat [De bewindvoerder] de volgende bedragen in rekening heeft gebracht:
op 29 oktober 2009 € 110,00
op 30 november 2009 107,10
in februari 2010 111,15
in maart 2010 235,39
in april 2010 359,63
in mei 2010 235,39
in juni 2010 235,39
in juli 2010 111,15
in augustus 2010 . 111,15 +
totaal € 1.616,35
Omdat [De bewindvoerder] bewindvoerder was van zowel u, als uw man, mocht zij berekenen:
november en december 2009
2 x € 75,00 € 150,00
intake 379,00
januari – augustus 2010
8 x € 78,00 . 624,00 +
subtotaal € 1.153,00
opslag 20% voor echtpaar . 230,60 +
subtotaal € 1.383,60
BTW . 262,89 +
Totaal € 1.646,49
Deze berekening maakt duidelijk dat [De bewindvoerder] € 30,14 minder bij u in rekening heeft gebracht, dan zij op grond van de landelijke aanbevelingen van het LOVCK had mogen doen.
De klacht is ongegrond.
Klacht 6. [De bewindvoerder] zou de premie voor de zorgverzekering niet op tijd hebben betaald, waardoor u uit de aanvullende zorgverzekering bent gezet.
[De bewindvoerder] heeft hierover geschreven dat u en uw man bij het begin van het bewind al een betalingsachterstand voor de zorgverzekering hadden van € 1.290,24. De achterstand was ontstaan in de periode van januari tot en met juli 2009, zoals blijkt uit het overzicht van deurwaarder Tijhuis (bijlage bij [De bewindvoerder]s brief van 4 juli 2011). In de beginperiode was uw inkomen laag, zodat alleen de losse nota’s van de verzekering konden worden betaald en – zo begrijp ik – niet de achterstand kon worden afgelost.
Daarom ben ik van mening dat het niet aan [De bewindvoerder] ligt dat de zorgverzekeraar de aanvullende verzekering heeft beëindigd.
De klacht is ongegrond.
Tenslotte resteert nog klacht 3. Deze klacht behelst dat u vindt dat u weer zelf in staat bent om uw financiële belangen zelf te behartigen.
[De bewindvoerder] heeft opgemerkt dat het bewind “momenteel” (dat wil zeggen ten tijde van haar brief van 1 december 2010) volgens haar naar tevredenheid liep en er geen reden was om het op te heffen.
Tijdens de mondelinge behandeling van uw klachten, heb ik de indruk gekregen dat u en uw man samen weer in staat bent om zelf uw financiële zaken te beheren. Omdat u in uw brief van 13 januari 2010, waarmee de eerste klachtbehandeling begon, heeft gevraagd om het bewind voor u beiden op te heffen, zal ik het bewind voor u en uw man opheffen.
Om de hiervoor genoemde redenen beslis ik als volgt.
Ik herroep uit mijn beschikking van 25 augustus 2010 de ongegrondverklaring van uw klacht over het niet betalen van het internetabonnement bij [UPC].
Op dat punt opnieuw oordelend, verklaar ik uw klacht op dit punt gegrond en veroordeel ik [De bewindvoerder] om aan u als schadevergoeding te betalen € 1.800,-.
Ik verklaar de vorige alinea uitvoerbaar bij voorraad.
De klachten 2, 5 en 6 acht ik ongegrond.
Het bewind over de financiën van uzelf en van uw man (BM [nummers]) hef ik op met ingang van heden.
Zoals u ziet, staat boven deze brief het stempel “In Naam der Koningin”. Dat geeft aan dat u – als [De bewindvoerder] niet bereid zou zijn u de schadevergoeding te betalen - deze brief aan een deurwaarder kunt geven om het bedrag voor u te incasseren.
Als u, uw man of [De bewindvoerder] - die een exemplaar van deze brief-beschikking ontvangt - het niet met deze beslissing eens is, kunt u binnen 3 maanden door een advocaat hoger beroep laten instellen bij het gerechtshof in Arnhem.
Mr. P.A.Huidekoper, griffier
kantonrechter