ECLI:NL:RBARN:2011:BR4163

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/702925-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaak wegens schending van het recht op rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van het dwingen van een 11-jarig Belgisch meisje tot ontuchtige handelingen via een webcam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De vrijspraak is gebaseerd op de schending van het recht op rechtsbijstand, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die een verstandelijke beperking heeft, niet op zijn recht op consultatie van een advocaat is gewezen voordat hij werd verhoord. Dit was cruciaal, aangezien de verdachte niet wist waarover hij werd gehoord en er ernstige gevolgen voor hem op het spel stonden.

De zaak werd op 21 juli 2011 ter terechtzitting behandeld, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, had geëist, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 200 uur. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat hij niet op zijn recht op rechtsbijstand was gewezen. De rechtbank volgde dit verweer en concludeerde dat de verklaring van de verdachte, die bij de politie was afgelegd, niet kon worden gebruikt als bewijs. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit had begaan.

De rechtbank besloot om om proceseconomische redenen niet in te gaan op de overige verweren van de raadsman, aangezien de vrijspraak al was vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand en de bescherming van de rechten van verdachten, vooral in gevallen waarin sprake is van geestelijke beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/702925-10
Datum zitting : 21 juli 2011
Datum uitspraak : 4 augustus 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 november 2008 te Nijmegen, althans in Nederland, en/of te Hamont-Achel, althans in België,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid J.I. [slachtoffer] (geboren op 19 december 1996) te dwingen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, opzettelijk via het internet en met gebruikmaking van een webcam meermalen aan voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd om met hem voor de webcam webcamseks te hebben en/of meermalen aan voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd om voor de webcam haar kleren uit te trekken en/of meermalen aan voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd om voor de webcam haar hand in haar broek te steken en/of voornoemde [slachtoffer] (daarbij) de woorden heeft toegevoegd: "doe of ik kom u keel oversnijden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat als zij het niet zou doen hij haar zou verwijderen uit zijn contacten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 november 2008 te Nijmegen, althans in Nederland, en/of te Hamont-Achel, althans in België, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met J.I. [slachtoffer], geboren op 19 december 1996, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te plegen, opzettelijk via het internet en met gebruikmaking van een webcam meermalen aan voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd om met hem voor de webcam webcamseks te hebben en/of meermalen aan voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd om voor de webcam haar kleren uit te trekken en/of meermalen aan voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd om voor de webcam haar hand in haar broek te steken en/of voornoemde [slachtoffer]
(daarbij) de woorden heeft toegevoegd: "doe of ik kom u keel oversnijden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat als zij het niet zou doen hij haar zou verwijderen uit zijn contacten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 juli 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. H.J. Timmer, heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, en voorts tot het verrichten van 200 (tweehonderd) uren werkstraf subsidiair 100 (honderd) dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verklaring van verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - het volgende betoogd. Uit de conclusie van advocaat-generaal Knigge bij het arrest van de Hoge Raad d.d. 9 november 2010 (LJN: BN7727) volgt dat de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) betreffende het recht van een verdachte op consultatie van een advocaat in beginsel geldt voor aangehouden verdachten, maar in bijzondere gevallen ook kan gelden voor niet-aangehouden verdachten. Het Gerechtshof Arnhem onderschrijft deze conclusie in haar arrest d.d. 17 juni 2010, parketnummer 21-000317-10.
De raadsman betoogt - kort samengevat - dat in casu sprake is van een bijzonder geval, omdat verdachte is behept met een serieuze geestelijke beperking. Deskundigen spreken over ‘licht verstandelijk gehandicapt, het functioneren op het niveau van een kind (…) ’. Daarbij komt dat verdachte woont bij de stichting Dichterbij en dat hij een ZMOK-schoolachtergrond heeft. Ondanks het feit dat verdachte niet is aangehouden, had verdachte, volgens de raadsman, in dit bijzondere geval op zijn consultatierecht gewezen moeten worden. Dit is niet gebeurd. De raadsman is dan ook van mening dat bewijsuitsluiting van de verklaring van verdachte, zoals hij deze heeft afgelegd bij de politie, moet volgen.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsman.
Aan artikel 6 EVRM kan een verdachte onder omstandigheden een aanspraak op rechtsbijstand ontlenen. Uit jurisprudentie van het EHRM en van de Hoge Raad volgt dat in ieder geval een door de politie aangehouden verdachte voor aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op het recht op bijstand van een advocaat. Naar oordeel van de rechtbank dient, teneinde het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces te verwezenlijken, in bijzondere gevallen ook een (nog) niet aangehouden verdachte voorafgaand aan diens eerste verhoor, althans zo spoedig mogelijk nadat de bijzondere omstandigheden blijken, toegang tot een advocaat worden verleend.
De rechtbank is van oordeel dat er in casu sprake is van een dergelijk bijzonder geval.
Ten eerste merkt de rechtbank op dat, ondanks dat verdachte zich op advies van zijn advocaat op zijn zwijgrecht heeft beroepen, het tijdens de behandeling te terechtzitting voor de rechtbank duidelijk was dat verdachte een verstandelijke beperking heeft, hetgeen wordt bevestigd door het door de raadsman overgelegde verslag van het psychodiagnostisch onderzoek betreffende verdachte.
Verdachte is op 26 oktober 2009 telefonisch ontboden om op 28 oktober 2009 te verschijnen op het politiebureau. Niet blijkt dat hem daarbij is medegedeeld dat hij als verdachte (in een zedenzaak) zou gaan worden gehoord. Verdachte is vervolgens op 28 oktober 2009 verschenen en, zonder te zijn aangehouden, als verdachte gehoord. Direct bij zijn eerste verhoor heeft hij, gevraagd naar zijn sociale omstandigheden, verklaard dat hij woonachtig is bij de stichting Dichterbij, een in de regio Nijmegen bekende stichting voor begeleid wonen, dat hij speciaal onderwijs heeft genoten op een ZMOK-school (school voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen) en dat hij niet wist waarvoor hij was ontboden op het politiebureau. Zo het voor de verhorende verbalisanten al niet direct kenbaar was dat verdachte een verstandelijke beperking heeft, is het algemeen bekend dat kinderen die ZMOK-onderwijs volgen ernstige leerproblemen hebben, vaak gecombineerd met psychiatrische- en/of gedragsproblemen, en dat het hier derhalve kinderen, en later volwassenen, betreft met verstandelijke beperkingen. Er was gelet op het vorenstaande voor de verhorende verbalisanten, beiden bovendien gespecialiseerd in jeugd- en zedenzaken, alle reden te vermoeden dat verdachte, die ten tijde van het verhoor 21 jaar was en niet eerder met politie en justitie in aanraking was geweest, niet of slecht in staat moest worden geacht zijn situatie te overzien en zijn positie in het strafproces te bepalen. Daarbij komt de omstandigheid dat de verdenking een zedendelict betrof, waarbij er voor verdachte veel op het spel stond, zodat er met rechtsbijstand een wezenlijk belang was gemoeid.
Gelet op het vorenstaande had verdachte, die niet wist waarover hij zou worden gehoord, teneinde zijn recht op een eerlijk proces te verwezenlijken, toegang tot een advocaat moeten worden verleend vanaf het moment dat verdachtes verstandelijke beperking(en) voor verbalisanten kenbaar waren. Naar oordeel van de rechtbank moet dit tenminste na de beantwoording van voormelde vragen naar zijn sociale omstandigheden voor de verhoorde verbalisanten kenbaar zijn geweest. Op dat moment hadden zij het verhoor niet mogen voortzetten tot dat zij verdachte duidelijk op zijn consultatierecht hadden gewezen, en hij daarvan afstand had gedaan. Dit is niet gebeurd.
Naar het oordeel van de rechtbank dient op het niet naleven van deze rechtsregel bewijsuitsluiting van de tegenover de politie afgelegde (deels bekennende) verklaring te volgen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier - na uitsluiting van de verklaring van verdachte bij de politie van het bewijs - kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank om proceseconomische redenen niet ingaan door de overige door de raadsman gevoerde verweren.
4. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Aldus gewezen door:
mrs. A.G. Broek-de Stigter (als voorzitter), J.J.H. van Laethem en G.M.L. Tomassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2011.