ECLI:NL:RBARN:2011:BR4163
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zedenzaak wegens schending van het recht op rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van het dwingen van een 11-jarig Belgisch meisje tot ontuchtige handelingen via een webcam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De vrijspraak is gebaseerd op de schending van het recht op rechtsbijstand, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die een verstandelijke beperking heeft, niet op zijn recht op consultatie van een advocaat is gewezen voordat hij werd verhoord. Dit was cruciaal, aangezien de verdachte niet wist waarover hij werd gehoord en er ernstige gevolgen voor hem op het spel stonden.
De zaak werd op 21 juli 2011 ter terechtzitting behandeld, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, had geëist, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 200 uur. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat hij niet op zijn recht op rechtsbijstand was gewezen. De rechtbank volgde dit verweer en concludeerde dat de verklaring van de verdachte, die bij de politie was afgelegd, niet kon worden gebruikt als bewijs. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit had begaan.
De rechtbank besloot om om proceseconomische redenen niet in te gaan op de overige verweren van de raadsman, aangezien de vrijspraak al was vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand en de bescherming van de rechten van verdachten, vooral in gevallen waarin sprake is van geestelijke beperkingen.