zaaknummer / rolnummer: 210017 / HA ZA 10-2590
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. N.D. Groenewoud te Amsterdam,
[gedaagden]
gedaagden,
advocaat mr. R.A.C.J. van Kessel te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden]. genoemd worden. [gedaagden]. worden afzonderlijk ook wel aangeduid met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], ofwel de [gedaagden sub 2 en 3].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 27 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] handelt onder de naam [A] en/of [B] en voert een onderhoudsbedrijf van kassen, bedrijfsruimte en tuincentra en bouwmarkten.
2.2. [gedaagden]. drijft onder de naam van [gedaagde sub 1] een onderneming in bloementeelt.
[gedaagde sub 1] verhuurde kassen op het adres [adres] te [woonplaats] aan de besloten vennootschap [bedrijf] B.V., verder [bedrijf] te noemen.
De bestuurders van [bedrijf] zijn de persoonlijke holdingvennootschappen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3].
De onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] is eigendom van [gedaagde sub 2].
2.3. [eiser] heeft offerte uitgebracht aan [bedrijf] voor het repareren van de schermen van de kassen. De offerte is gedateerd op 1 april 2009 en betreft blijkens de aanhef de renovatie van schermen in bestaande kassen. De omschreven werkzaamheden zijn het verwijderen van het oude scherm en vervolgens het monteren van nieuwe atlasdraden en doek c.a. voor een totale prijs van € 40.000,00 ex. De offerte vermeldt:
Betaling zal in 4 termijnen van € 10.000,- ex geschieden in overleg als het u uitkomt. Alleen bij het aanleveren van het doek zullen wij u een aanbetaling op voorhand vragen.
Opleveringstermijn September.
2.4. [bedrijf] heeft aan [eiser] opdracht gegeven voor de uitvoering van de geoffreerde werken. De werkzaamheden zijn aangevangen in april 2009. [bedrijf] heeft een aanbetaling van € 2.500,00 gedaan.
2.5. Eind mei 2009 werd [bedrijf] ermee geconfronteerd dat de twee belangrijkste afnemers van de door haar geproduceerde bloemen aangaven, vanwege de slechte marktsituatie, geen bloemen meer te zullen afnemen, waardoor 80% van de omzet van [bedrijf] wegviel. [bedrijf] heeft dit medegedeeld aan [eiser] en [eiser] heeft daarop op 27 mei 2009 de werkzaamheden stil gelegd. [eiser] had toen al atlasdraden gemonteerd. Er was nog geen doek geleverd en gemonteerd.
2.6. Op 16 oktober 2009 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard.
2.7. [eiser] heeft voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden en de levering van materialen na aftrek van de aanbetaling een bedrag van € 23.103,85 in rekening gebracht. De overgelegde factuur c.q. aanmaning is gedateerd op 21 december 2009 en is geadresseerd aan [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] heeft deze factuur niet betaald.
2.8. [eiser] heeft met verlof van de voorzieningenrechter conservatoir beslag laten leggen op de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat -
1. een verklaring voor recht dat [eiser] wettelijk bevoorrecht is ex artikel 3:284 en/of 3:285 BW;
2. [gedaagden]. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 23.103,85 met rente en kosten, primair uit hoofde van de overeenkomst, subsidiair uit hoofde van onrechtmatige daad en meer subsidiair uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
3.2. [gedaagden]. voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal eerst de geldvordering van [eiser] behandelen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank als volgt.
4.2. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 3] in oktober 2009, na de faillietverklaring van [bedrijf], telefonisch aan [eiser] heeft medegedeeld dat hij bezig was met een doorstart en dat [eiser] de factuur voor [bedrijf] kon crediteren en op naam van de maatschap kon zetten, zijnde de maatschap feitelijk eigenaar van de onroerende zaak. Dit [zei hij] volgens [eiser] teneinde hem te bewegen om de werkzaamheden af te maken.
4.3. De rechtbank neemt aan dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat [gedaagde sub 3] met deze mededeling bedoelde te zeggen dat [gedaagde sub 1] de schuld van [bedrijf] had overgenomen in de zin van artikel 6:155 BW, aan welke schuldoverneming [eiser] heeft meegewerkt door de factuur op naam van [gedaagde sub 1] te stellen.
4.4. [gedaagden]. heeft dit telefoongesprek en deze schuldoverneming gemotiveerd betwist en [eiser] zal deze schuldoverneming op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv moeten bewijzen. De rechtbank zal hem hiertoe in de gelegenheid stellen.
4.5. Indien [eiser] slaagt in dit bewijs, kan de geldvordering nog niet zonder meer worden toegewezen. [gedaagden]. heeft immers ook de omvang van de vordering bestreden.
4.6. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat [eiser] met [bedrijf] een vaste prijs van € 40.000,00 exclusief omzetbelasting is overeengekomen voor het gehele werk, dit wil zeggen voor de verwijdering van het oude scherm en de montage van nieuwe atlasdraden en nieuw doek. Dit werk is niet afgemaakt. Het oude schermdoek en de atlasdraden waaraan dit doek was bevestigd zijn verwijderd en [eiser] heeft wel nieuwe atlasdraden gemonteerd, maar nog geen nieuw doek aangeleverd en gemonteerd. [eiser] heeft nu zijn werkuren in rekening gebracht, te weten 498 werkuren à € 37,50 exclusief BTW per uur, alsmede een relatief gering bedrag voor materialen. Maar [eiser] heeft jegens [bedrijf] in beginsel geen aanspraak op vergoeding van de gewerkte uren en de gebruikte materialen, doch alleen op de overeengekomen aanneemsom.
4.7. Dit zou anders zijn indien de aannemingovereenkomst tussen [eiser] en [bedrijf] op de voet van artikel 7:756 lid 2 BW door de rechter zou zijn of worden ontbonden en indien de rechter daarbij zou hebben bepaald of zal bepalen dat de gewerkte uren op basis van voormeld uurtarief en de bestede materialen op basis van het in rekening gebrachte bedrag moeten worden afgerekend. Dit is niet aan de orde. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf] is ontbonden en dat kan niet alsnog gebeuren in het onderhavige geding, omdat [bedrijf] hierin geen partij is.
4.8. Bij schuldoverneming kan [gedaagde sub 1] geen andere schuld hebben overgenomen dan [bedrijf] had, zodat, ook indien [eiser] slaagt in het bewijs van de gestelde afspraak, [gedaagde sub 1] niet veroordeeld kan worden om de overgelegde factuur te betalen. Dit zou slechts anders zijn, indien juist is hetgeen is vermeld op de overgelegde factuur/aanmaning van 21 december 2009, te weten dat [eiser] met [gedaagde sub 3] is overeengekomen dat hij de gewerkte uren in rekening mag brengen aan [gedaagde sub 1].
De afspraak, waarop [eiser] zich beroept, is gemotiveerd betwist door [gedaagden]. en [eiser] zal ook dit deel van de door hem gestelde afspraak moeten bewijzen.
4.9. Voorts zal [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagden]. nog moeten bewijzen dat het aantal in rekening gebrachte uren daadwerkelijk is gewerkt aan de nieuwe atlasdraden.
4.10. Indien [eiser] faalt in het bewijs van de door hem gestelde afspraken en gewerkte uren, komen de subsidiaire en de meer subsidiaire grondslag van zijn geldvordering aan de orde.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.11. De subsidiaire grondslag van de geldvordering is bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW. Dit raakt niet [gedaagde sub 1], maar wel de [gedaagden sub 2 en 3] persoonlijk in hun hoedanigheid van bestuurders van de rechtspersonen, die bestuurders zijn van [bedrijf].
4.12. [eiser] verwijt de [gedaagden sub 2 en 3] dat zij als indirect bestuurders van [bedrijf] namens deze vennootschap de overeenkomst tot renovatie van het schermdoek zijn aangegaan in de wetenschap dat de vennootschap de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet binnen een redelijke termijn zou kunnen nakomen en overigens geen verhaal zou bieden. [eiser] doelt op de zogenaamde Beklamelnorm, waarbij [eiser] de bestuurders van [bedrijf] verwijt, zakelijk weergegeven, dat zij bij hem de schijn van kredietwaardigheid hebben gewekt en dat zij hadden moeten begrijpen dat [eiser] het werk niet zou hebben aangenomen indien hij zou hebben geweten dat [bedrijf] de overeengekomen aanneemsom niet zou kunnen betalen.
4.13. Deze grondslag faalt reeds omdat [eiser] met [bedrijf] is overeengekomen dat [bedrijf] de overeengekomen termijnen zou betalen ‘in overleg als het u uitkomt’ en dat alleen een nadere aanbetaling gedaan zou hoeven worden bij de aanlevering van nieuw doek. Dit duidt erop dat er op dat moment liquiditeitskrapte was bij [bedrijf] en dat [eiser] hiermee bekend was en dit heeft geaccepteerd bij het aangaan van de overeenkomst. Die krapte blijkt ook uit de overgelegde jaarrekening 2008, die op 21 april 2009 is gedeponeerd. Hieruit blijkt dat [bedrijf] een aanmerkelijk negatief werkkapitaal had. Hiermee is duidelijk rekening gehouden bij de overeenkomst tussen partijen. In dit verband heeft [gedaagden]. onweersproken gesteld dat [eiser] op dat moment zelf zeer krap in het werk zat en dat de op zijn eigen verzoek geoffreerde renovatiewerkzaamheden voor hem zeer welkom waren, alsmede dat [gedaagde sub 3] aan [eiser] heeft medegedeeld dat de bedrijfsresultaten in de tuinbouw op dat moment in zijn algemeenheid niet florissant waren. Voorts heeft [eiser] onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de [gedaagden sub 2 en 3] op dat moment wisten of behoorden te weten dat [bedrijf] ook in de toekomst geen middelen zou krijgen om aan haar verplichtingen te voldoen. [gedaagden]. heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de teloorgang van [bedrijf] moet worden toegerekend aan het, na de opdracht aan [eiser], wegvallen van de twee belangrijkste afnemers van de door haar geproduceerde bloemen, goed voor 80% van de omzet, en dat dit voor de [gedaagden sub 2 en 3] geheel onverwacht kwam.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.14. [eiser] heeft ook nog aangevoerd dat [gedaagden]. onrechtmatig heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [bedrijf]. Deze stellingname heeft geen zelfstandige betekenis naast de meer subsidiaire grondslag van ongerechtvaardigde verrijking. Hiermee bedoelt [eiser], zo begrijpt de rechtbank, de verrijking van [gedaagde sub 2] als de eigenaar en [gedaagde sub 1] als de gebruiker van de kas tengevolge van de meerwaarde van de kas dankzij de gedeeltelijke renovatie van de scherminstallatie.
4.15. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat verdedigbaar is dat [eiser] op grond van artikel 6:212 BW jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] aanspraak heeft op schadevergoeding tot het bedrag van de verrijking van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] tengevolge van de werkzaamheden van [eiser], waarvoor [eiser] geen betaling kan verkrijgen. De beperking hierbij is echter wel dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] met die onvoltooide installatie werkelijk verrijkt moeten zijn, althans geacht kunnen worden zich kosten te hebben bespaard, en dit staat niet vast.
4.16. [gedaagden]. heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van verrijking aan zijn zijde. Hij stelt dat de kas met de onvoltooide installatie niet meer waard is dan de kas zonder die onvoltooide installatie. [gedaagden]. stelt dat er enorme schulden zijn en dat de kas op initiatief van de bank al anderhalf jaar te koop staat, maar dat er pas één kijker is geweest.
4.17. De omstandigheid dat de kas van [gedaagde sub 2] te koop staat, maakt in beginsel niet uit voor het antwoord op de vraag of hij geacht moet worden als eigenaar van de kas verrijkt te zijn met de door [eiser] aangelegde nieuwe atlasdraden. Het is immers aannemelijk dat de kas dankzij deze nieuwe draden een hogere opbrengst zal genereren dan zonder nieuwe draden. Hoeveel dit zal zijn, valt nog te bezien.
4.18. De, door [eiser] niet weersproken, omstandigheid dat de kas op initiatief van de bank verkocht moet worden, maakt wel dat niet aannemelijk is dat [gedaagde sub 1] tengevolge van het werk van [eiser] wordt verrijkt. [gedaagde sub 1] is immers geen eigenaar van de kas en [eiser] heeft onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat [gedaagde sub 1] zal delen in de verkoopopbrengst of anderszins profiteert van de onvoltooide schermdoekinstallatie.
4.19. Met betrekking tot de omvang van de mogelijke verrijking aan de zijde van [gedaagde sub 2] heeft [gedaagden]. een offerte overgelegd voor het leveren van nieuw schermdoek. Hiermee is een prijs gemoeid van € 32.570,00. Uitgaande van de met [eiser] overeengekomen aanneemsom van € 40.000,00, lijkt dit de verrijking c.q. kostenbesparing wegens het onvoltooide werk van [eiser] in elk geval tot het bedrag van € 7.430,00 te beperken. Hiervan is reeds een bedrag van € 2.500,00 aanbetaald, zodat de verrijking van [gedaagde sub 2] vooralsnog hooguit op het bedrag van € 4.930,00 kan worden gesteld.
4.20. De rechtbank nodigt partijen uit om te gelegener tijd in hun conclusies na (niet-gehouden) enquête nader in te gaan op deze verrijkingskwestie. Zo nodig zal de rechtbank daarna nadere bewijslevering opdragen of een deskundigenonderzoek bevelen.
4.21. Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] wettelijk bevoorrecht is, overweegt de rechtbank dat [eiser] ter comparitie heeft laten varen dat sprake is van een voorrecht ex artikel 3:284 BW wegens kosten tot behoud. Het aanleggen van atlasdraden voor een scherm in een kas kan naar verkeersopvattingen ook niet worden aangemerkt als een werk tot behoud van de kas.
4.22. Met betrekking tot de gehandhaafde verklaring voor recht dat [eiser] bevoorrecht is ex artikel 3:285 BW overweegt de rechtbank dat hiervoor in de eerste plaats is vereist dat de vordering waarvoor het voorrecht wordt ingeroepen voortvloeit uit een overeenkomst tot aanneming van werk en dat het moet gaan om een vordering die kan worden geldend gemaakt tegen de eigenaar van de zaak. De rechtbank verwijst naar de parlementaire geschiedenis van artikel 3.10.3.5. VV II pagina’s 867 en 868. In het adres der Broederschappen was de vraag opgeworpen of dit artikel (zijnde het huidige artikel 3:285 BW) ook kan worden toegepast als bij voorbeeld een huurder opdracht tot herstel of verbouwing van een huis heeft gegeven. Het antwoord hierop was duidelijk, te weten:
‘dat de bewerker een vordering moet kunnen geldend maken tegen de eigenaar, wil het hierbedoelde voorrecht aan de orde komen. De bevoorrechte moet crediteur zijn van de eigenaar. Een opdracht van een huurder zal een bewerker in het algemeen niet tot schuldeiser van de eigenaar maken, tenzij de huurder van een volmacht namens de eigenaar was voorzien. Wel kan men nu de vraag stellen, of het voorrecht geldt niet alleen als de bewerker een contractuele vordering heeft op de eigenaar, doch ook als zijn actie er een is uit ongerechtvaardigde verrijking’.
4.23. De overeenkomst tot aanneming van werk is met [bedrijf] gesloten en niet met [gedaagden].. Van contractsoverneming is geen sprake. Dit is niet gesteld en er is ook geen akte als bedoeld in artikel 6:159 BW. [bedrijf] was de huurder en niet de eigenaar van de kas. Mogelijk heeft [gedaagde sub 1] de schuld van [bedrijf] overgenomen, hetgeen nog moet worden bewezen, maar ook [gedaagde sub 1] is niet de eigenaar van de zaak. Dat is [gedaagde sub 2]. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf] als gevolmachtigde namens [gedaagde sub 2] met [eiser] contracteerde.
4.24. De aannemingovereenkomst verschaft [eiser] dus geen voorrecht. Wel mogelijk is dat de actie uit ongerechtvaardigde verrijking aan [eiser] een voorrecht geeft op de onroerende zaak. Maar dan moet ook zijn voldaan aan de andere vereisten voor een voorrecht ex artikel 3:285 BW.
4.25. Naast het vereiste dat de vordering voortvloeit uit een overeenkomst tot aanneming van werk, stelt de wet nog als vereiste dat de crediteur, in dit geval [eiser], in de uitoefening van zijn bedrijf persoonlijk pleegt deel te nemen aan de werkzaamheden, die bevoorrecht zijn. Hieraan lijkt wel te zijn voldaan. Dit staat echter nog niet vast voor het derde vereiste, inhoudend dat het gaat om bearbeiding van de zaak waarop het voorrecht wordt ingeroepen.
4.26. Van ‘bearbeiding van de zaak’, zodat het voorrecht komt te rusten op ‘de zaak’, zal sprake kunnen zijn indien de gedeeltelijk gerenoveerde scherminstallatie moet worden aangemerkt als een bestanddeel van de kas. Hiervoor is ingevolge artikel 3:4 BW bepalend of i) de scherminstallatie naar verkeersopvatting een wezenlijk onderdeel van de kas uitmaakt, dan wel ii) de installatie zodanig met de kas verbonden is dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van beide zaken.
4.27. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om te onderbouwen dat hier het eerste, het maatschappelijk, criterium aan de orde is. Hiervoor zou nodig zijn dat naar verkeersopvattingen een kas zonder scherminstallatie niet compleet zou zijn. En dat is niet het geval. [gedaagden]. heeft onweersproken gesteld dat de te renoveren scherminstallatie eigendom was niet van de eigenaar van de kas, zijnde [gedaagde sub 2], maar van de gebruiker daarvan, [bedrijf]. [gedaagden]. heeft in dit verband onweersproken gesteld dat het in de glastuinbouw gebruikelijk is dat de huurder van de kassen alle kosten draagt die van belang zijn voor de teelt, waaronder de kosten van de energietoevoer, en dat een schermdoek bedoeld is om ervoor zorg te dragen dat de energiekosten minder kunnen worden en dat het niet zo is dat elke kas dient te beschikken over een schermdoek. Dit is alleen het geval wanneer er sprake is van een bepaalde teelt, zoals de teelt bij [bedrijf]. Er zijn dus kassen met scherminstallaties en kassen zonder scherminstallaties , zodat niet gezegd kan worden dat een kas zonder scherminstallatie incompleet is.
4.28. Ten aanzien van het tweede criterium, het fysieke criterium, overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat de (onvoltooide) scherminstallatie op maat is gemaakt en los van de kassen geen of nauwelijks waarde heeft, nog niet met zich brengt dat voldaan is aan het wettelijk criterium dat de installatie onlosmakelijk met de hoofdzaak is verbonden en niet zonder beschadiging van betekenis kan worden afgescheiden. Dit is betwist door [gedaagden]. en zal door [eiser] moeten worden bewezen. De rechtbank zal [eiser] toelaten tot dit bewijs.
4.29. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank [eiser] nu eerst toelaten tot bewijslevering met betrekking tot een aantal geschilpunten. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen
1. dat hij met [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] is overeengekomen dat hij de door hem gewerkte uren en gebruikte materialen in rekening kon brengen bij [gedaagde sub 1];
2. dat de in rekening gebrachte uren daadwerkelijk zijn gemaakt;
3. dat de door hem geïnstalleerde atlasdraden onlosmakelijk zijn verbonden met de kas en niet zonder beschadiging van betekenis kunnen worden afgescheiden,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 juli 2011 voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen in de maanden augustus tot en met oktober 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.