ECLI:NL:RBARN:2011:BR1334

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/171
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in nalatenschapszaak

In deze wrakingszaak heeft verzoeker, die betrokken is bij een nalatenschapsprocedure, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter [betrokkene]. Dit verzoek is gebaseerd op een aantal klachten over de gang van zaken tijdens de zitting van 7 april 2011, waar de rechter verzoeker een peremptoire termijn van drie weken heeft gegeven om een overzicht van zijn werkzaamheden als executeur in te dienen. Verzoeker stelde dat hij niet op de hoogte was van een eerdere procedure en dat de rechter hem niet de gebruikelijke termijn van vier weken had gegeven. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank oordeelt dat de peremptoirstelling op zichzelf geen aanwijzing geeft voor partijdigheid en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid is. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat er een klachtprocedure loopt over de informatieverstrekking door de rechter, waardoor zij zich niet verder over deze klachten kon uitlaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, met de conclusie dat er geen concrete feiten zijn aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 30 juni 2011 door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 11/171
Beschikking van 30 juni 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
tegen
[betrokkene], in zijn hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
1.1. Bij brief van 17 mei 2011 aan de president van de rechtbank heeft verzoeker acht grieven geformuleerd over ‘schijnbare fouten’ die ten nadele van hem zouden zijn gemaakt door de rechtbank. De zevende grief behelst het verzoek tot wraking van [betrokkene].
1.2. [betrokkene] heeft schriftelijk meegedeeld dat hij niet zal verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, maar niet wenst te berusten in de wraking.
1.3. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld ter openbare terechtzitting op 21 juni 2011. Verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht.
1.4. Ten slotte is de beslissing bepaald op heden.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen [betrokkene] als rechter in de zaak met zaaknummer/rekestnummer 212594/HA RK 11-48 tussen verzoeker en zijn broer, [broer van verzoeker]. Die procedure heeft betrekking op het verzoek van [broer van verzoeker] tot benoeming van een vereffenaar op grond van artikel 4:203 van het Burgerlijk Wetboek in de nalatenschap van zijn en verzoekers moeder. De mondelinge behandeling van dat verzoek heeft plaatsgevonden op 7 april 2011. Op die zitting heeft [betrokkene] verzoeker een termijn van drie weken, peremptoir, gesteld voor het indienen van een overzicht van zijn werkzaamheden met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap.
2.2. In verband met deze nalatenschap is bij deze rechtbank al eerder een procedure tussen verzoeker en zijn broer aanhangig geweest. In die zaak, met zaaknummer [nummer] heeft verzoekers broer de kantonrechter verzocht om verzoeker een termijn van veertien dagen te stellen waarbinnen hij zich uitlaat over de aanvaarding van zijn functie als executeur in de nalatenschap van hun moeder. Bij beschikking van 22 december 2010 heeft de kantonrechter, [betrokkene], bepaald dat verzoeker zich uiterlijk 6 januari 2011 moet uitlaten of hij zijn benoeming als executeur in de nalatenschap van zijn moeder aanvaardt. Deze beschikking is niet aan verzoeker toegezonden en ook niet aan hem betekend.
2.3. Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
[betrokkene] heeft op de zitting van 7 april 2011 geen rekening gehouden met het feit dat verzoeker in de eerdere procedure (omschreven onder 2.2) geen oproep of beschikking heeft ontvangen en zich dus niet heeft kunnen uitspreken over zijn executeurschap. Verzoeker was tot 7 april 2011 niet op de hoogte van deze eerdere procedure. Bovendien heeft [betrokkene] aan verzoeker niet de gebruikelijke termijn van vier weken verleend voor het indienen van het overzicht van zijn werkzaamheden als executeur, maar hem slechts een termijn van drie weken gesteld en die termijn peremptoir verklaard. Gelet op het voorgaande is volgens verzoeker sprake van partijdigheid van [betrokkene].
2.4. Het verweer van [betrokkene] wordt hierna voor zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995, NJ 1996, 484). Uit de artikelen 36 en 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief moet worden afgeleid dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2. [betrokkene] heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek onder meer verklaard dat de gang van zaken rond het geven van de beschikking van 22 december 2010 niet juist is geweest nu de beschikking alleen is afgegeven aan [broer van verzoeker] en niet is toegestuurd aan verzoeker. Aangezien de beschikking echter niet aan verzoeker is betekend, is de termijn niet gaan lopen en heeft één en ander geen gevolgen voor de rechtspositie van verzoeker, aldus [betrokkene].
3.3. De wrakingskamer acht aannemelijk dat de informatie die de rechtbank aan verzoeker heeft gegeven met betrekking tot de twee procedures niet steeds volledig is geweest. Mogelijk was ook de door [betrokkene] op de zitting van 7 april 2011 verstrekte informatie niet volledig. Daarover loopt naar aanleiding van de brief van verzoeker van 17 mei 2011 echter een klachtprocedure, zodat de wrakingskamer zich over deze klachten dan ook verder niet zal uitlaten.
3.4. Verzoeker heeft in zijn brief ook geklaagd over de bejegening door [betrokkene], omdat deze onvoldoende zou zijn ingegaan op klachten en vragen van verzoeker. Ook voor deze klacht geldt dat daarop in de klachtprocedure zal worden beslist. Voor zover de bejegening mede ten grondslag ligt aan het wrakingsverzoek, overweegt de wrakingskamer dat verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van [betrokkene] tegen verzoeker besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.5. Met betrekking tot de peremptoirstelling geldt dat dit een processuele beslissing is, die op zichzelf niet duidt op (de schijn van) partijdigheid van de rechter. Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet aannemelijk geworden dat die beslissing is genomen zonder dat verzoeker daarover iets heeft kunnen zeggen. Volgens het proces-verbaal van de zitting van 7 april 2011 heeft [betrokkene] de beslissing immers genomen na debat tussen hem en verzoeker over de reactietermijn. Verder kan de wrakingskamer uit de inhoud noch de motivering van de beslissing tot peremptoirstelling afleiden dat [betrokkene] bij het geven van deze beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of dat objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, ook niet in combinatie met de eerdere onvolledige informatieverstrekking en zelfs niet in combinatie met de gestelde bejegening door [betrokkene].
3.6. De conclusie luidt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. Vierveijzer, T.P.E.E. van Groeningen en N.K. van den Dungen-Dijkstra in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.D. Crezée en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.