ECLI:NL:RBARN:2011:BR1332

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/209
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in kort geding

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 30 juni 2011 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzieningenrechter mr. [betrokkene] tijdens een openbare terechtzitting van de rechtbank Arnhem. Verzoeker stelde dat er twijfels bestonden over de onpartijdigheid van de rechter, omdat hij geen proces-verbaal van de vorige zitting had ontvangen. Dit proces-verbaal was volgens verzoeker noodzakelijk om aan te tonen dat de rechter de processtukken niet goed had gelezen en dat er een ongelijke behandeling was tussen de processtukken van verzoeker en die van de wederpartij. Verzoeker had ook de intentie om de notulen op zijn website te publiceren, wat hij als essentieel beschouwde voor zijn zaak.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat in een wrakingsprocedure moet worden vastgesteld of er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek voor zover het gericht is tegen het optreden van de rechter voorafgaand aan het vorige wrakingsverzoek. Dit is gebaseerd op het feit dat alle feiten en omstandigheden die duiden op (de schijn van) partijdigheid gelijktijdig en onverwijld moeten worden voorgedragen.

Daarnaast heeft de wrakingskamer geoordeeld dat de beslissing van de voorzieningenrechter om geen proces-verbaal op te stellen van de vorige zitting niet kan worden gezien als een teken van vooringenomenheid. De rechtbank hanteert een beleid waarbij aantekeningen voor intern gebruik niet worden omgezet in een proces-verbaal. Het verzoek tot wraking is afgewezen voor zover het is gebaseerd op de stelling dat de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kan worden getrokken. De wrakingskamer heeft ook bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. [betrokkene] niet in behandeling zal worden genomen, omdat verzoeker dit instrument kennelijk oneigenlijk gebruikt. Tot slot is het verzoek van verzoeker om een zakelijk proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer toegezonden te krijgen, toegewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaaknummer: 11/209
Beschikking van 30 juni 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
tegen
mr. [betrokkene], in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter.
1. De procedure
1.1. Tijdens de openbare terechtzitting van de rechtbank Arnhem op 30 juni 2011 in de zaak met nummer [nummer] tegen verzoeker als gedaagde heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzieningenrechter mr. [betrokkene].
Het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn weergegeven in het proces-verbaal dat van die zitting is opgemaakt.
1.2. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld ter openbare terechtzitting op 30 juni 2011. Verzoeker is daar verschenen en heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht. [betrokkene] is eveneens verschenen en heeft verweer gevoerd.
1.3. Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer het onderzoek ter zitting gesloten en mondeling uitspraak gedaan. De mondelinge uitspraak wordt in deze beschikking schriftelijk bevestigd.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Verzoeker heeft, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2011 en de nadere toelichting tijdens de zitting van de wrakingskamer eveneens op 30 juni 2011, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat moet worden getwijfeld aan de onpartijdigheid van [betrokkene], omdat aan verzoeker geen notulen (de wrakingskamer begrijpt: proces-verbaal) van de vorige zitting zijn toegestuurd. Verzoeker heeft deze notulen nodig om te kunnen bewijzen dat uit hetgeen op die zitting is voorgevallen, voorafgaand aan het wrakingsverzoek dat verzoeker toen heeft gedaan en waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard, blijkt dat [betrokkene] de processtukken van verzoeker niet goed heeft gelezen en dat de processtukken van verzoeker anders worden behandeld dan de processtukken van de wederpartij. Verzoeker heeft de notulen bovendien nodig om deze te kunnen publiceren op zijn website. Volgens verzoeker heeft [betrokkene] er belang bij dat de notulen niet worden gepubliceerd, omdat hij niet wil dat de buitenwereld kennis kan nemen van een tegen hem ingediend wrakingsverzoek.
2.2. [betrokkene] heeft verweer gevoerd en heeft de wrakingskamer verzocht te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker tegen hem niet in behandeling zal worden genomen. Het verweer van [betrokkene] wordt hierna voor zover nodig verder besproken.
3. De beoordeling
3.1. Gelet op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) moet in een wrakingsprocedure worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Voor zover de bezwaren van verzoeker zich richten tegen het optreden van [betrokkene] voorafgaande aan het vorige wrakingsverzoek moet verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn wrakingsverzoek. Artikel 37 lid 1 juncto lid 3 Rv schrijft voor dat alle feiten en omstandigheden die duiden op (de schijn van) partijdigheid tegelijk en onverwijld moeten worden voorgedragen. Deze feiten hadden dus al bij het vorige verzoek naar voren kunnen en moeten worden gebracht.
3.3. Voor zover het verzoek inhoudt dat kan worden getwijfeld aan de onpartijdigheid van [betrokkene] omdat aan verzoeker voorafgaande aan de zitting geen proces-verbaal van het verhandelde op de vorige zitting is toegezonden, overweegt de wrakingskamer het volgende. Het is een vast beleid van deze rechtbank om in kortgedingzaken de door de griffier voor intern gebruik gemaakte aantekeningen niet uit te werken en vast te leggen in een proces-verbaal. De beslissing van [betrokkene] om in dit specifieke geval niet van deze lijn af te wijken kan niet worden gezien als blijk van vooringenomenheid jegens verzoeker. Hetzelfde geldt voor de beslissing om wegens deze grond geen uitstel van de zitting te verlenen. Het wrakingsverzoek moet in zoverre dan ook worden afgewezen.
3.4. De wrakingskamer zal op grond van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van [betrokkene] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. Daartoe wordt overwogen dat verzoeker [betrokkene] inmiddels twee keer heeft gewraakt wegens algemene bezwaren tegen de rechtspraak en niet wegens op de persoon van [betrokkene] toegesneden feiten of omstandigheden. Het wrakingsinstrument wordt hiermee door verzoeker kennelijk oneigenlijk gebruikt.
3.5. Ten slotte zal het verzoek van verzoeker om toezending van een proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer worden toegewezen, met dien verstande dat het een zakelijk proces-verbaal zal betreffen.
4. De beslissing
De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van [betrokkene] voor zover het verzoek is gericht tegen het optreden van [betrokkene] voorafgaand aan het vorige wrakingsverzoek,
wijst het wrakingsverzoek af voor zover het is gebaseerd op de stelling dat kan worden getwijfeld aan de onpartijdigheid van [betrokkene] omdat voorafgaande aan de zitting geen proces-verbaal van het verhandelde op de vorige zitting is toegezonden en voor zover het is gebaseerd op de afwijzing van het verzoek om de mondelinge behandeling van het kort geding aan te houden,
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van [betrokkene] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen,
bepaalt dat een zakelijk proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zal worden opgemaakt dat aan verzoeker en [betrokkene] zal worden toegezonden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Noordraven, C. van Linschoten en F.J.H. Hovens in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.D. Crezée en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011. De motivering is op schrift gesteld op 5 juli 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.