RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/4192
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 17 juni 2011.
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. W. Kattouw,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 oktober 2010.
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van planschadevergoeding krachtens artikel 49 van de, inmiddels vervallen, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), naar aanleiding van het met vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO, gerealiseerde woningbouwplan met 29 woningen ‘Hoenderkampen’ te Hellouw, nabij de woning van eiser, afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 22 april 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W. Kattouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B. Peeters.
De rechtbank stelt vast dat het door eiser ingediende planschadeverzoek dateert van 24 juni 2008, bij verweerder ingekomen op dezelfde datum, zodat ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening daarop het recht van toepassing is, zoals dat gold tot 1 juli 2008.
Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van de planologische regimes met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
Een belanghebbende komt in een planologische nadeliger positie te verkeren, wanneer de bouw- en gebruiksmogelijkheden die op basis van het nieuwe planologische regime kunnen worden gerealiseerd, voor hem nadeliger zijn dan de mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende regime maximaal werden toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.
Het verzoek om toekenning van planschadevergoeding heeft betrekking op het besluit van verweerder van 26 september 2007, waarbij verweerder ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO voor de realisatie van 29 woningen nabij het perceel van eiser vrijstelling heeft verleend van het bestemmingsplan ‘Buitengebied (gemeente Haaften)’ omdat woningbouw niet paste binnen de bestemming ‘Agrarisch productiegebied A’. Met toepassing van de vrijstelling heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend.
De Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (verder: SAOZ) is door verweerder op grond van de procedureregeling planschadevergoeding 2005 aangewezen als de deskundige van verweerder in deze zaak. De SAOZ heeft bij definitief rapport van juli 2009 geadviseerd een vergoeding toe te kennen van € 5.000 in verband met de waardedaling van het pand van eiser [adres], door afname van de privacy ten gevolge van de realisatie van het bouwplan. De SAOZ heeft in dat rapport geconcludeerd dat geen sprake was van voorzienbaarheid. De SAOZ heeft daartoe onder andere verwezen naar het bestemmingsplan ‘Hoenderkampen’, dat is vastgesteld en goedgekeurd in 1991. Het perceel van eiser valt onder dit bestemmingsplan, het nieuwe bouwplan niet. De SAOZ heeft in het rapport verwezen naar de in de toelichting opgenomen passages: ‘Het plan is zodanig opgezet, dat een volgende uitbreiding in oostelijke richting kan plaatsvinden’ en ‘De verkavelingsrichtingen sluiten aan op de bestaande landschappelijke- en bebouwingsstructuren. Het patroon is verder zodanig gekozen dat het goed uitbreidbaar is naar het oosten.’ De SOAZ heeft vervolgens geconcludeerd dat deze passages niet aan eiser kunnen worden tegengeworpen. De SAOZ is in dit rapport van oordeel dat uit de betreffende passages niet valt af te leiden dat een uitbreiding daadwerkelijk wordt voorgenomen noch wat de concrete aard van deze uitbreiding zal zijn.
Verweerder heeft echter bij het bestreden besluit een andere conclusie getrokken dan de SAOZ in het hiervoor genoemde rapport. Dit op grond van informatie die op een later tijdstip uit het gemeentearchief naar voren is gekomen, namelijk het ontwerpbestemmingsplan ‘Hellouw, Kortgraaf noord, 2e fase’. Dit ontwerpbestemmingsplan is openbaar gemaakt en gepubliceerd in de Staatscourant en in een huis-aan-huisblad en het ontwerp is ter inzage gelegd op 18 mei 1989. In dit ontwerpbestemmingsplan is het volgende opgenomen: ‘Het doel van het onderhavige bestemmingsplan, is het verzekeren van de voortgang van de woningbouw in Hellouw, nu de eerste uitbreidingsfase is voltooid. Een min of meer definitieve grens van de uitbreiding aan de noordzijde van de Korfgraaf wordt gevormd door de belangrijke waterloop die langs de grens van het plan loopt.’ Daarnaast bevat dit ontwerpbestemmingsplan een afbeelding met daarop de ligging van het toekomstige woongebied. Op deze plankaart is ook het direct ten oosten van het perceel van eiser gelegen gebied als woongebied aangegeven. Het ontwerpbestemmingsplan is daarna echter niet verder in procedure genomen, maar besloten is de woningbouwplannen voor het betreffende gebied gefaseerd uit te gaan voeren. Het latere bestemmingsplan ‘Hoenderkampen’, waarin onder andere de woning van eiser mogelijk is geworden, is daar een voortvloeisel van. De SAOZ heeft het ontwerpbestemmingplan bij een latere beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding van een buurtbewoner van eiser wel meegewogen. De SAOZ heeft bij die beoordeling geoordeeld dat op grond van het ontwerpbestemmingsplan sprake is van risicoaanvaarding omdat sprake is van een concreet beleidsvoornemen en er bij het ontwerpbestemmingsplan een plankaart zat met de gewenste toekomstige situatie. Verweerder heeft vervolgens overeenkomstig dit later gegeven advies van de SAOZ geconcludeerd dat in het geval van eiser wel sprake was van voorzienbaarheid en heeft het verzoek van eiser daarom afgewezen.
Tussen partijen is in geschil of de uit de, inmiddels in rechte onaantastbare, vrijstellingsbesluit voortvloeiende schade, voor zover die kan worden beschouwd als schade in de zin van artikel 49 van de WRO, voorzienbaar is geweest.
De rechtbank stelt vast dat enige jaren voor het moment dat eiser zijn perceel heeft gekocht, het ontwerpbestemmingsplan ‘Hellouw, Kortgraaf noord 2e fase’, openbaar is gemaakt. Dat ontwerpbestemmingsplan ziet onder andere op het gebied waarin het perceel van eiser ligt, maar ook op het nu aan het perceel van eiser grenzende gebied waarop het woningbouwplan Hoenderkampen is gerealiseerd en dat onder de werking van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ valt. Het toentertijd, en het ten tijde van het schadeveroorzakende besluit nog van toepassing zijnde bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is uiteindelijk niet gewijzigd, maar naar het oordeel van de rechtbank is het ontwerpbestemmingsplan wel als een schaduw boven het betreffende gebied blijven hangen. Daarbij merkt de rechtbank op dat in de toelichting van het latere bestemmingsplan ‘Hoenderkampen’ uit 1991, ook weer gesproken is over een uitbreiding van de bebouwing naar het oosten. De rechtbank is dan ook van oordeel, gelet op de omstandigheden van het voorliggende geval, dat bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende koper, voor eiser ten tijde van de aankoop aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie van het hiervoor bedoelde terrein in negatieve zin zou gaan veranderen. De schade was daarom voorzienbaar en komt derhalve voor rekening en risico van eiser. Verweerder heeft het verzoek van eiser op grond van het voorgaande kunnen afwijzen.
De stelling van eiser dat hij door verweerder ten tijde van de aankoop van zijn perceel onvoldoende is voorgelicht over de ontwikkelingsplannen, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. Beslissend is of op het moment van de aankoop van de woning de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot aankoop rekening kon worden gehouden.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. L. van Gijn en mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 17 juni 2011.