ECLI:NL:RBARN:2011:BR0129

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195879
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van onroerende zaken en bewijsvoering van geestestoestand

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem diende, heeft de rechtbank op 22 juni 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, aangeduid als eiser in conventie en gedaagde in conventie. De zaak betreft een vordering tot levering van onroerende zaken, waarbij de gedaagde in conventie aanvoert dat hij door een abnormale geestestoestand, veroorzaakt door een eerdere ziekte, niet in staat was om een overeenkomst aan te gaan. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 13 oktober 2010 de gedaagde in conventie toegelaten tot het bewijs van zijn geestestoestand ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van 24 en 28 september 2009. Tijdens de getuigenverhoren is naar voren gekomen dat de gedaagde in conventie leed aan ernstige geheugen- en concentratiestoornissen, wat zijn vermogen om een weloverwogen beslissing te nemen beïnvloedde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in conventie in september 2009 inderdaad leed aan deze beperkingen, maar kon niet onomwonden concluderen dat de eiser in conventie hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op misbruik van omstandigheden verworpen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de eiser in conventie wist dat de gedaagde in conventie door zijn geestestoestand werd bewogen tot het sluiten van de overeenkomsten. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde in conventie afgewezen en bepaald dat hij moet meewerken aan de levering van de onroerende zaken. De zaak is aangehouden voor verdere aktewisseling over de bij te betalen bedragen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 195879 / HA ZA 10-216
Vonnis van 22 juni 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. ing A. Klein te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.C.M. Schaeken te Eersel.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 januari 2011, waar in enquête zijn gehoord [zoon van gedaagde], zoon van partij [gedaagde in conventie], [gedaagde in conventie] zelf, [ ] [betrokkene], [ ] [betrokkene 2],
- de rolverwijzing, waaruit blijkt dat is afgezien van contra-enquête,
- de conclusie na getuigenverhoor tevens houdende schriftelijke bewijslevering van [gedaagde in conventie]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [eiser in conventie].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
2.1. [gedaagde in conventie] is in het tussenvonnis van 13 oktober 2010 toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [eiser in conventie] terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat [gedaagde in conventie] door bijzondere omstandigheden, in het bijzonder een abnormale geestestoestand, bewogen werd tot het sluiten van de overeenkomsten van 24 en 28 september 2009, het tot stand komen van die overeenkomsten heeft bevorderd, ofschoon hetgeen hij wist of behoorde te begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden.
2.2. Door [gedaagde in conventie] zijn twee brieven overgelegd. In de eerste plaats is dat een brief d.d. 20 oktober 2010 van [betrokkene 3], als revalidatiearts verbonden aan Groot Klimmendaal, waar [gedaagde in conventie] opgenomen is geweest. Deze gaat in op de gevolgen van de meningitis waaraan [gedaagde in conventie] in 2007 heeft geleden. Hij merkt onder meer op dat er bij [gedaagde in conventie] sprake is van ‘executieve stoornissen waardoor hij problemen heeft met het plannen van activiteiten en moeilijk overzicht kan houden.’ ‘Lichte beperkingen in het executief functioneren waardoor hij verminderde planningsvaardigheden heeft en moeite heeft met overzicht over taken te houden’ zijn ook bij een neuropsychologisch onderzoek dat medio 2009 is uitgevoerd, waargenomen.
2.3. In de tweede plaats heeft [gedaagde in conventie] een brief d.d. 24 december 2010 van zijn huisarts [betrokkene 4] overgelegd. Deze schrijft over ‘forse neurologische restschade’ als gevolg van de meningitis in 2007. ‘Dit betreft’, schrijft de huisarts, ‘concentratiestoornissen, inprentingsstoornissen, geheugenstoornissen, maar ook planning en organisatie capaciteiten zijn verminderd. De genoemde handicaps zijn immer nog aanwezig.’
2.4. De inhoud van de onder 2.2 en 2.3 geciteerde brieven wordt, voor zover het de geciteerde passages betreft, niet betwist. De verdere conclusies van beide artsen, waarvan [eiser in conventie] de juistheid betwist, laat de rechtbank thans rusten. Met het voorgaande staat vast dat [gedaagde in conventie] in september 2009 leed aan de beperkingen genoemd in de beide brieven, zoals die hierboven zijn weergegeven.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake was van een abnormale geestestoestand bij [gedaagde in conventie]. De volgende vragen zijn of [gedaagde in conventie] hierdoor bewogen werd tot het sluiten van de overeenkomsten van 24 en 28 september 2009, of [eiser in conventie] dat wist of had moeten begrijpen en of hij het tot stand komen van die overeenkomsten heeft bevorderd, ofschoon hetgeen hij wist of behoorde te begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden.
2.6. De getuigenverklaringen geven een beeld van het functioneren van [gedaagde in conventie] in het najaar van 2009. De getuigen hebben voor zover van belang het volgende verklaard.
2.7. [zoon van gedaagde] heeft verklaard:
Ik had in de periode waarom het nu gaat regelmatig contact met mijn vader (…). Hij was bezig met allerlei dingen en het regelen van zaken. Hij was volop in de revalidatie. Hij was van Klimmendaal naar huis gekomen, na de zomer in dat jaar - ik weet niet meer op welke datum. Hij moest allerlei oefeningen doen om weer te leren lopen. Er was toen geen thuiszorg (…).
Mijn vader vergat steeds wat hij deed. Hij kon bijvoorbeeld het koffiezetapparaat aanzetten en op het moment dat hij zich omdraaide vergeten zijn dat hij dat gedaan had. Ik merkte ook in gesprekken dat hij vergat waar we het over hadden en bijvoorbeeld drie keer over hetzelfde begon.
Over de woningruil met de heer [eiser in conventie] heeft hij niet gesproken met me. Ik kwam daar pas naderhand achter. Toen mijn vader het mij vertelde was hij helemaal in paniek. Ik denk dat hij dit vertelde in november 2009 (…).
Op vragen van mr. Schaeken antwoord ik het volgende:
Mijn vader is sinds zijn ziekte heel chaotisch en snel de draad kwijt. Continu vergeet hij dingen en als hij iets belangrijks wil vertellen heeft hij het meestal ook opgeschreven. Ik laat hem altijd uitpraten omdat hij anders de draad kwijt raakt. Extra lastig is zijn complete doofheid waardoor voor een gesprek een machientje nodig is. Hij leest dan steeds maar één regel en vergeet het eerdere. Dit zijn dingen die iedereen merkt. Ik weet dat van mijn zus, van de verpleegkundige die nu in huis is en van vrienden en kennissen. Zij vertellen mij dat ze dit constateren. Het speelt vanaf zijn ziekte in 2007 en viel op toen hij thuis kwam (…).
2.8. [gedaagde in conventie] heeft als getuige onder meer verklaard:
U ziet dat ik met behulp van mijn zoon en een laptop uw vragen lees en u hoort dat ik ze zelf beantwoord. Ik doe dat zo goed mogelijk. Ik heb in de afgelopen tijd een verklaring op schrift gesteld die mijn advocaat u overhandigd heeft. Ook nu ik onder ede sta blijf ik bij wat in die verklaring staat.
Op vragen van mr. Joosten antwoord ik het volgende:
U vraagt mij of ik de opsteller ben van de op 24 september 2009 gedateerde overeenkomst. Nee. De heer [eiser in conventie] heeft eerst een heel verhaal gehouden. Daarna heeft hij dit op een stuk papier opgeschreven. Ik heb het daarna voor hem uitgetikt.
2.9. In de schriftelijke verklaring die door [gedaagde in conventie] is gebruikt bij het verhoor, geeft hij onder meer aan dat [eiser in conventie] koste wat het kost wilde doorzetten dat de akte gepasseerd werd en dat daarna de zaak steeds grimmiger en bedreigender werd.
2.10. [betrokkene], voormalig sociaal cultureel werkster, heeft onder meer verklaard:
Ik ken [gedaagde in conventie] al vanaf 1968. We zien elkaar met enige regelmaat, tegenwoordig zeker één keer per maand een paar dagen. In september 2009 heb ik hem een paar keer gezien. Hij was toen heel ziek en heel verward. Ik heb hem niet gezien tijdens het sluiten van de overeenkomst over het huis. Een paar weken daarna liet hij mij de overeenkomst zien. Ik moest daarom lachen en zei:’[gedaagde in conventie], je hebt een huis gekocht in Nederland. Je wilde toch naar Hongarije?!’ Hij kocht toen namelijk boerderijen in Hongarije en wilde niets meer met Nederland te maken hebben. Toen ik dit had gezegd zei hij:’Nee, helemaal niet’ (…).
Hij was niet ziek in de zin van moe zijn en naar bed willen; ziek is niet zo’n goed woord. Wel was hij verward. Hij was gauw geëmotioneerd en wist morgen niet meer wat er gisteren was afgesproken.
Je merkte dit aan alles, aan de gang van zaken, aan wat hij ging doen met de verkoop van auto’s en het feit dat hij niet wist wat hij afgesproken had. Ik voelde mij een soort secretaresse voor twee dagen per maand. Ik zette de zaken voor hem op een rijtje en voerde telefoongesprekken, wat voor hem onmogelijk was (…).
Op vragen van mr. Schaeken antwoord ik het volgende:
(…) [gedaagde in conventie] was altijd iemand die alles zelf kon en deed en geen bemoeienis van anderen wilde. Dat karakter heeft hij nog steeds, maar het kan helemaal niet meer. Het is niet voor te stellen hoe hij was voordat hij in januari 2005 werd opgenomen. Hij is verward en totaal doof (…).
Na zijn ziekte sprak [gedaagde in conventie] over [eiser in conventie] als een soort huisvriend. Er was ook een verband tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie]’s huis.
Ik heb in oktober 2009 een keer gehoord dat [gedaagde in conventie] een conflict had met [eiser in conventie]. Uit wat ik hoorde maakte ik op dat [gedaagde in conventie] dit moest en dat moest. Ik hoorde [eiser in conventie] zeggen dat [gedaagde in conventie] moest tekenen en ik maakte uit het antwoord van [gedaagde in conventie] op dat hij zei dat hij toch niet zomaar met zijn hypotheek ergens anders naar toe kon. Ik heb het gesprek niet woordelijk gevolgd. [gedaagde in conventie] klonk in dat gesprek heel volgzaam. Ik weet niet of er toen iets getekend moest worden. Er lagen wel paperassen op tafel. Kort daarop kwam [eiser in conventie] ’s avonds aan de deur toen [gedaagde in conventie] al in bed lag. Ik heb gezegd dat ik [gedaagde in conventie] niet uit bed kon halen. De volgende ochtend om 07:00 uur hoorde ik een ruzie tussen [gedaagde in conventie] en [eiser in conventie]. Er werd met deuren geslagen.
2.11. [betrokkene 2], maatschappelijk werker, heeft verklaard:
U vraagt mij of ook anderen hebben geconstateerd dat de intellectuele capaciteiten van [gedaagde in conventie] zijn aangetast, zoals ik zojuist beschreef. Ja, ik heb daarover gesproken met zijn zoon en dochter en met de vorige getuige. Met haar is [gedaagde in conventie] bij mij op kantoor geweest met een hoop paniek en toestanden. Toen is het verhaal mij verteld. Daarvoor had ik niet over de heer [eiser in conventie] gehoord.
2.12. [eiser in conventie] heeft geen getuigen laten horen, maar gaat bij zijn conclusie na getuigenverhoor op de waarde van de hierboven genoemde verhoren in. Hij benadrukt dat [gedaagde in conventie] na zijn opname in 2005 meerdere huizen in Hongarije heeft gekocht, ter gelegenheid waarvan hij goed in staat was alleen naar Hongarije te rijden.
2.13. De rechtbank wijst erop dat beide artsen spreken van meningitis in 2007 en dat de litigieuze overeenkomsten van september 2009 dateren. Dit brengt al mee dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is waarom de hier bedoelde, door [eiser in conventie] gestelde feiten relevant zijn. Daar komt echter bij dat [eiser in conventie] stelt dat deze feiten bewezen kunnen worden, al lukt het hem nu niet dit bewijs in het geding te brengen. De rechtbank wijst [eiser in conventie] erop dat hij zijn kans tegenbewijs te leveren, niet heeft genomen en leest in het hier bedoelde betoog geen bewijsaanbod.
2.14. In zijn conclusie na getuigenverhoor ontkent [eiser in conventie] dat hij een ‘huisvriend’ van [gedaagde in conventie] was. Wel is het zo en volgens [eiser in conventie] is het altijd zo geweest, dat hij en [gedaagde in conventie] elkaar kennen via de vader van [eiser in conventie], de vorige eigenaar van [gedaagde in conventie]’s woning, en dat [eiser in conventie] regelmatig bij [gedaagde in conventie] thuis kwam voor het verrichten van hand- en spandiensten. In die contacten, voegt [eiser in conventie] toe, heeft [gedaagde in conventie] hem ook op de hoogte gesteld van zijn bezigheden in Hongarije met betrekking tot de aankoop van meerdere woningen aldaar.
2.15. Dit betekent dat [eiser in conventie] erkent [gedaagde in conventie] ook vóór diens meningitis, in ieder geval rond 2005 (zie 2.12) gekend te hebben.
2.16. Of de gehoorde getuigen [gedaagde in conventie] goed kennen, wat [eiser in conventie] betwijfelt, is niet van belang. Van belang is slechts wat zij verklaard hebben en hoe de rechtbank dit weegt. Wanneer anderen een ander beeld van [gedaagde in conventie]’s functioneren hadden kunnen geven, had het
op de weg van [eiser in conventie] gelegen deze als getuigen voor te brengen.
2.17. De rechtbank is gelet op de getuigenverklaringen en de daarover gemaakte opmerkingen van de zijde van [eiser in conventie], van oordeel dat het niet anders kan of [eiser in conventie] heeft gemerkt dat de meningitis zeer zware gevolgen voor [gedaagde in conventie] heeft gehad. Het moet hem duidelijk zijn geweest dat [gedaagde in conventie]’s geheugen, concentratie en executief functioneren, in het bijzonder zijn planningvaardigheden, ernstig aangetast waren. Of het, zoals [eiser in conventie] stelt, mogelijk is dat de geestelijke gezondheid van [gedaagde in conventie] er niet aan in de weg heeft gestaan dat hij uit vrije wil instemde met de afspraken met [eiser in conventie] rondom de verkoop/ruil van de woningen, is daarbij niet van belang. Het criterium ligt immers in de voor de wederpartij waarneembare situatie en niet in een medisch gezien mogelijke uitzondering.
2.18. De onder 2.5 bedoelde vraag of [gedaagde in conventie] door zijn abnormale geestestoestand bewogen werd tot het sluiten van de overeenkomsten van 24 en 28 september 2009 zou mogelijk bevestigend beantwoord moeten worden. Vooralsnog is dat niet zeker. Dit betekent dat thans niet vastgesteld kan worden dat de wil van [gedaagde in conventie] niet op het sluiten van de overeenkomsten met [eiser in conventie] gericht was.
2.19. De rechtbank laat echter de vraag of [gedaagde in conventie] door zijn abnormale geestestoestand bewogen werd tot het sluiten van de overeenkomsten van 24 en 28 september 2009 rusten omdat het antwoord op de volgende vraag doorslaggevend is voor de afloop van deze procedure.
2.20. Die vraag houdt in of [eiser in conventie] wist of had moeten begrijpen dat [gedaagde in conventie] door zijn – merkbare – abnormale geestestoestand bewogen werd tot het sluiten van de overeenkomsten van 24 en 28 september 2009. De vraag is van belang omdat een beroep op de vernietigbaarheid van een rechtshandeling die onder invloed van een geestelijke stoornis tot stand gekomen is, geblokkeerd kan worden door de bescherming van het bij de wederpartij, [eiser in conventie], gewekte vertrouwen (art. 3:34 en 35 BW), maar ook omdat het subsidiair gedane beroep op misbruik van omstandigheden slechts bij bevestigende beantwoording van deze vraag op kan gaan (art. 3:44 BW).
2.21. Al aangenomen dat [gedaagde in conventie] door zijn abnormale geestestoestand tot het sluiten van de overeenkomsten werd bewogen, dient dus de vraag te worden beantwoord of [eiser in conventie] dit wist of behoorde te begrijpen.
2.22. Het bekendste voorbeeld in de Nederlandse jurisprudentie van een situatie waarin iemand door een abnormale geestestoestand werd bewogen tot het sluiten van een overeenkomst, betreft een man die zijn boerderij wilde verkopen omdat hij er spoken zag. Van een vergelijkbaar rechtstreeks verband is in de voorliggende zaak geen sprake. [gedaagde in conventie] maakte een moeilijke tijd door, onthield dingen slecht, handelde wellicht onbezonnen, functioneerde niet effectief, maar maakte tegelijkertijd nog steeds de indruk dat hij alles voor zichzelf wilde en kon regelen. Hij was volgens de getuige [betrokkene] ook in deze tijd nog steeds bezig met plannen voor het kopen van boerderijen in Hongarije en maakte plannen in verband met de verhuizing van de Angolese familie (vonnis van 13 oktober 2010 onder 2.1 en 2.3).
2.23. Onder deze omstandigheden kan niet onomwonden worden geconcludeerd dat [eiser in conventie] niet behoefde te vertrouwen op de door [gedaagde in conventie] geuite wil dat hij de ruil wilde of wist of behoorde te weten dat [gedaagde in conventie] juist door zijn abnormale geestestoestand werd bewogen tot het sluiten van de twee overeenkomsten betreffende zijn woning. Het mogen voor degenen die er later van hoorden, vreemde handelingen zijn geweest, deze mogen nadelig zijn geweest voor [gedaagde in conventie], maar dat alles doet er niet toe omdat de wet voor vernietiging van de rechtshandeling op grond van misbruik van omstandigheden eist dat [eiser in conventie] wist of behoorde te weten dat [gedaagde in conventie] juist door zijn abnormale geestestoestand werd bewogen tot het sluiten van de twee overeenkomsten.
2.24. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat hiervan sprake is geweest, komen de overige onder 2.5 bedoelde vragen niet meer aan de orde.
2.25. Het primaire standpunt van [gedaagde in conventie] dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen is, verwerpt de rechtbank. Daarmee is de voorwaarde vervuld waaronder de vordering in reconventie is ingesteld. Het beroep op misbruik van omstandigheden, subsidiair verweer in conventie en grondslag van de eis in reconventie, wordt eveneens verworpen. Dit betekent dat de reconventionele vordering afgewezen zal moeten worden. Om procestechnische complicaties te voorkomen zal de rechtbank nu iedere beslissing in reconventie aanhouden.
voorts in conventie
2.26. [gedaagde in conventie] zal dus moeten meewerken aan de levering van de onroerende zaken over en weer. De vraag is hoeveel nog bijbetaald moet worden door [eiser in conventie].
2.27. [eiser in conventie] stelt bij dagvaarding dat hij € 15.000,00 heeft betaald als voorschot op de volgens de akte van 24 september 2009 bij te betalen € 50.000,00, zodat [gedaagde in conventie] moet meewerken aan de overdrachten tegen betaling voor [eiser in conventie] van € 35.000,00.
2.28. [gedaagde in conventie] heeft bij brief van zijn advocaat van 3 december 2009 terugbetaling van € 15.000,00 voorgesteld in het kader van ongedaanmaking van de gevolgen van de overeenkomst van koop/ruil, zonder zich overigens over de achtergrond van de betaling van dit bedrag door [eiser in conventie] uit te laten. Bij antwoord in deze procedure stelt hij dat het bedrag van € 15.000,00 voorafgaand aan de overeenkomst van 24 september 2009 door [eiser in conventie] is betaald als koopprijs voor machines en gereedschappen die zich in en om zijn woning en loods in [woonplaats] bevonden. Als getuige spreekt [gedaagde in conventie] hier van steigermateriaal, een compressor en andere zaken die zich in zijn woning bevonden.
2.29. Bovendien betoogt [gedaagde in conventie] dat partijen overeengekomen zijn dat [eiser in conventie] niet € 50.000,00, maar € 75.000,00 zou bijbetalen en dat het de bedoeling was het verschil van € 25.000,00 buiten de notariële akte te houden om een fiscaal voordeel te behalen. Niet valt uit te sluiten dat dit juist is en dat [eiser in conventie] bij dagvaarding het ‘zwarte’ gedeelte van de overeenkomst niet heeft willen noemen. Hij heeft zich hierover nog niet uitgelaten.
2.30. Nu de standpunten van partijen ten aanzien van het bij te betalen bedrag tegenover elkaar staan en [eiser in conventie] nog niet voldoende op de stellingen in dezen van [gedaagde in conventie] heeft kunnen reageren, zal partijen, [eiser in conventie] als eerste, de gelegenheid geboden worden hun standpunten ten aanzien van het door [eiser in conventie] nog te betalen bedrag nader toe te lichten.
2.31. Het voorgaande betekent dat in conventie het meer subsidiaire verweer aan de orde komt inhoudend dat de gevorderde termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis te kort en niet reëel is, gelet op de omstandigheden waarin [gedaagde in conventie] leeft. Hij is afhankelijk van derden bij het nakomen van een veroordelend vonnis. De rechtbank zal hiermee rekening houden door [gedaagde in conventie] een ruimere termijn te bieden, waarbij de rechtbank vooralsnog denkt aan twee maanden na betekening. Partijen kunnen zich hierover nog uitlaten.
2.32. Voorts voert [gedaagde in conventie] aan dat er geen reden is te veronderstellen dat hij een rechterlijke veroordeling niet zal naleven, zodat er ook geen reden is om een dwangsom op te leggen, die bovendien overbodig is als de vordering ex art. 3:300 BW wordt toegewezen. Dit laatste acht de rechtbank juist.
2.33. [eiser in conventie] vordert [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van de kosten van leveringsbeslag ad € 346,40. Deze vordering is toewijsbaar.
2.34. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen. [eiser in conventie] heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 juli 2011 voor het nemen van een akte door [eiser in conventie] over hetgeen is vermeld onder 2.30 en 2.31, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
in conventie en in reconventie
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2011.