zaaknummer / rolnummer: 210597 / HA ZA 11-40
de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg
AQUATRANS NAVIGATION S.A.,
gevestigd te L-6673 Mertert, Luxemburg,
eiseres,
advocaat mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHIPCON B.V.,
gevestigd te Dodewaard,
gedaagde,
advocaat mr. drs. D.D. Dielissen- Breukers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Aquatrans en Shipcon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 april 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 25 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [Y] Beheer B.V. – hierna: [Y] Beheer – was eigenaar van het perceel [adres] – hierna: het perceel. Op 1 juli 2007 heeft [Y] Beheer met Dodewaard Shipyard B.V. – hierna: Dodewaard Shipyard - een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het perceel voor een periode van vijf jaar. Dodewaard Shipyard heeft op het perceel een scheepswerf geëxploiteerd.
2.2. [Y] Beheer en Dodewaard Shipyard hebben in onderling overleg afgesproken dat de huurovereenkomst op 1 april 2010 zou eindigen. Een en ander is bevestigd in een brief van 6 april 2010 van De Meerman B.V. – hierna: De Meerman – die als gemachtigde van [Y] Beheer optrad.
2.3. [Y] Beheer heeft het perceel op 5 april 2010 verkocht aan [Y Beheer] – hierna: [Y Beheer]. Op 17 mei 2010 is het perceel geleverd aan [Y Beheer].
2.4. Op 15 april 2010 heeft Dodewaard Shipyard de voorraden verkocht aan [Y bv] – hierna: [Y bv] – en het onderhanden werk aan óf [Y bv] óf Shipcon B.V. in oprichting, waarvoor op die dag een verklaring van geen bezwaar was afgegeven, maar die nog niet was opgericht. De koopsom voor voorraden en onderhanden werk was € 500.000,00. Dodewaard Shipyard en [Y bv] hebben beide een lijst van voorraden voor akkoord ondertekend. Namens [Y bv] heeft de heer [betrokkene Y], (middellijk) bestuurder van [Y bv], de lijst ondertekend. Het overgedragen onderhanden werk betrof de reparatie van de Marjoleine en van de VW II en de bouw van de Pusher 382. De overdracht van het onderhanden werk is vastgelegd in drie handgeschreven overeenkomsten. Zij zijn opgesteld door een medewerker van [Y bv] en vermelden als koper “Shipcon i.o.” en als persoon die namens Shipcon i.o. heeft getekend [betrokkene Y]. Uit de overeenkomst over de Marjoleine worden de volgende passages geciteerd:
“Bij dezen bevestigen wij dat het lopende contract voor de reparatie van de Marjoleine per 1 april 2010 is overgedragen van Dodewaard Shipyard B.V. naar Shipcon i.o. (…)
De uit het contract voortvloeiende vorderingen naar de opdrachtgever (…) zijn hiermee voor 100% overgedragen.”
2.5. [Y bv] heeft op 16 april 2010 € 250.000,00 betaald aan Dodewaard Shipyard onder vermelding van “betaling onderhanden werk activa”.
2.6. Shipcon is op 23 of 26 april 2010 opgericht. Haar aandelen worden gehouden door [Y bv], waarvan [Y Beheer] enig aandeelhouder is. [betrokkene Y] is middellijk bestuurder van Shipcon. Het statutaire doel van Shipcon is onder meer het bouwen, repareren en slopen van schepen en het verhuren van ligplaatsen.
2.7. Shipcon heeft op 21 mei 2010 € 50.000,00 betaald aan Dodewaard Shipyard onder vermelding van “voorschot overname ohw”.
2.8. De Swart Beheer en [Y bv] hebben op 29 juli 2010 een “cessieakte” ondertekend, waarin De Swart Beheer verklaarde al haar vorderingen op Dodewaard Shipyard ter zake van achterstallig onderhoud aan de scheepswerf, in totaal een bedrag van € 163.997,75, over te dragen aan [Y bv] die deze overdracht aanvaardde. De cessieakte is aan Dodewaard Shipyard op 9 augustus 2010 betekend.
2.9. [Y bv] heeft bij brief aan Dodewaard Shipyard van 29 juli 2010 verklaard de aan haar gecedeerde vordering van € 163.997,75 te verrekenen met het nog niet betaalde gedeelte van de koopsom van € 200.000,00 en bericht dat het restant zal worden overgemaakt. Dodewaard Shipyard heeft bij brief aan [Y bv] van 18 augustus 2010 geprotesteerd tegen deze verrekeningsverklaring en [Y bv] heeft gesommeerd het nog niet betaalde bedrag van de koopsom van € 200.000,00 te betalen.
2.10. Dodewaard Shipyard en Aquatrans hebben op 20 augustus 2010 een “akte van cessie” getekend, waarin Dodewaard Shipyard verklaarde haar vorderingen op enerzijds Shipcon en anderzijds [betrokkene Y] met betrekking tot het onderhanden werk aan de Marjoleine, de VW II en de Pusher 382 over te dragen aan Aquatrans die deze overdracht aanvaardde. De akte van cessie is op 24 augustus 2010 betekend. Aquatrans heeft onder meer Shipcon en [Y bv] op 25 augustus 2010 gesommeerd een bedrag van € 200.000,00 te betalen.
2.11. Shipcon heeft op 25 augustus 2010 € 36.002,25 betaald aan Dodewaard Shipyard.
3. Het geschil
3.1. Aquatrans vordert samengevat - veroordeling van Shipcon tot betaling van EUR 163.997,75, vermeerderd met rente en kosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.2. Shipcon voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aquatrans vordert als cessionaris van Dodewaard Shipyard van Shipcon het nog niet voldane gedeelte van de koopsom van het onderhanden werk van € 163.997,75. Shipcon verweert zich met de stelling dat zij niet de schuldenaar van die verplichting is, maar [Y bv]. Volgens haar heeft [Y bv] zowel de voorraden als het onderhanden werk gekocht.
4.2. Het geschil betreft een onderdeel van de activatransactie tussen enerzijds Dodewaard Shipyard en anderzijds [betrokkene Y] namens een of meer van zijn vennootschappen. Op 15 april 2010 hebben Dodewaard Shipyard en [betrokkene Y] namens [Y bv] en/of Shipcon i.o. overeenstemming bereikt over de verkoop en overgang van de voorraden en het onderhanden werk van de door Dodewaard Shipyard geëxploiteerde scheepswerf voor een bedrag van € 500.000,00.
4.3. Aan de hand van uitleg van de overeenkomst tussen Dodewaard Shipyard en de vennootschap namens wie [betrokkene Y] op 15 april 2010 heeft getekend, moet worden bepaald wie wederpartij is van Dodewaard Shipyard met betrekking tot de koop van de lopende aannemingsovereenkomsten met drie opdrachtgevers van Dodewaard Shipyard. Relevant zijn de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan hun verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Ermes c.s./Haviltex).
4.4. Voor contractsoverneming is behalve een tussen de partij en de derde opgemaakte akte ook de medewerking van de wederpartij vereist (art. 6:159 lid 1 BW). Kennelijk hebben de opdrachtgevers deze medewerking verleend, want de medewerking speelt in deze procedure geen rol.
4.5. Aquatrans heeft erop gewezen dat Shipcon i.o. staat vermeld als partij die de drie contracten overnam. De contractsovernemingsaktes zijn opgesteld door een medewerker van [betrokkene Y] die dus als overnemende partij Shipcon i.o. heeft vermeld. De heer [betrokkene], destijds bestuurder van Dodewaard Shipyard en onderhandelaar namens Dodewaard Shipyard bij de verkoop van de voorraden en het onderhanden werk, heeft ter comparitie verklaard dat hij ervan uitging dat Shipcon de koper van het onderhanden werk was. Shipcon is de vennootschap die de scheepswerf is gaan exploiteren en dus de relatie met de opdrachtgevers van de reparaties aan de Marjoleine en de VW II en van de bouw van de Pusher 382 in feitelijke zin heeft onderhouden. Na haar oprichting heeft Shipcon twee termijnen van de koopsom betaald waarbij zij niet heeft vermeld dat zij die betalingen deed in opdracht van [Y bv]. Ten tijde van de koop was Shipcon nog niet opgericht. De betaling door Shipcon van twee termijnen van de koopsom is volgens Aquatrans een bekrachtiging in de zin van art. 2:203 BW door Shipcon van de in haar naam gesloten overeenkomsten.
4.6. Shipcon heeft als verweer aangevoerd dat [Y bv] zowel de voorraden als het onderhanden werk heeft gekocht. Bij de onderhandelingen was volgens Shipcon alleen [Y bv] vertegenwoordigd. [betrokkene Y] heeft ter comparitie verklaard dat hij niet heeft onderhandeld over de vraag wat naar welke BV zou gaan, maar dat hij er stellig van uit is gegaan dat [Y bv] de kopende partij zou zijn. Dat de activa niet aan twee aparte BV’s zijn verkocht blijkt uit het feit dat een afgeronde koopsom van € 500.000,00 is overeengekomen, die niet is uitgesplitst tussen voorraden en onderhanden werk. Verder heeft Shipcon gesteld dat de overeenkomsten met betrekking tot het onderhanden werk op naam van Shipcon i.o. waren gesteld om te voorkomen dat het onderhanden werk door middel van twee contractsovernames zou moeten worden overgedragen en dat Shipcon met deze overeenkomsten aan de klanten kon factureren. Zij betoogt ook dat zij nooit enige rechtshandeling met betrekking tot deze activatransactie heeft bekrachtigd, omdat er niets te bekrachtigen viel. Ten slotte beroept zij zich erop dat ook Dodewaard Shipyard ervan uitging dat [Y bv] de koper van het onderhanden werk was, omdat Dodewaard Shipyard bij brief aan [Y bv] van 18 augustus 2010 deze heeft gesommeerd € 200.000,00 te betalen.
4.7. Aan de brief van 18 augustus 2010 komt voor de uitleg van de overeenkomst weinig betekenis toe, omdat zij een reactie vormt op de brief van [Y bv] van 29 juli 2010 waarin deze zich op verrekening beriep. Dat aan een niet-jurist als [betrokkene] in deze eerste reactie niet meteen voor ogen stond wie van welke vordering schuldeiser en schuldenaar was is begrijpelijk, zodat uit het ontbreken van een opmerking dat niet [Y bv] maar Shipcon de koopsom moet betalen geen consequenties voor de uitleg van de overeenkomst mogen worden getrokken. Weliswaar is voor de voorraden en het onderhanden werk een totale prijs van € 500.000,00 overeengekomen, maar uit de stukken blijkt dat partijen daarvan € 150.000,00 of € 150.081,00 hebben toegerekend aan de voorraden en € 350.000,00 of € 349.919,00 aan het onderhanden werk. Die toerekening maakt ondanks de kleine verschillen (€ 81,00) een uitleg mogelijk dat de voorraden door [Y bv] is gekocht en het onderhanden werk door Shipcon.
4.8. [betrokkene Y] heeft verklaard niet te hebben onderhandeld over de vraag wat naar welke BV zou gaan. Dat brengt mee dat bij Dodewaard Shipyard op basis van de contractsovernemingsaktes de indruk kon ontstaan dat het onderhanden werk werd gekocht door Shipcon. Problematisch is de opmerking van Shipcon dat de contractsovernemingsaktes op haar naam zijn gesteld om daarmee een dubbele contractsoverneming te vermijden en om te kunnen factureren aan de opdrachtgevers. Die opmerking lijkt Aquatrans’ stelling te steunen dat Shipcon het onderhanden werk heeft gekocht en overgenomen. Als zij als partij is vermeld om een dubbele contractsoverneming te vermijden, is verder niet begrijpelijk dat zij de contractsovernemingen niet heeft bekrachtigd, zoals Shipcon ook stelt. Contractsoverneming is immers een rechtshandeling die indien verricht vóór oprichting, op grond van art. 2:203 BW moet worden bekrachtigd.
4.9. Vooral de onduidelijkheid in Shipcon’s verweer over het doel van het op naam van Shipcon stellen van de contractsovernemingsaktes in verband met het factureren aan opdrachtgevers en het ontbreken van een noodzaak van bekrachtiging van de contractsovernemingen brengen mee dat Shipcon de stellingen van Aquatrans onvoldoende heeft betwist. De stellingen houden in dat Shipcon het onderhanden werk heeft gekocht (na deze transactie door betaling van twee termijnen stilzwijgend te hebben bekrachtigd) en daarom aansprakelijk is voor het nog niet betaalde gedeelte van de koopsom. Dat brengt mee dat van de juistheid van die stellingen wordt uitgegaan en dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Een en ander betekent dat Shipcon in beginsel gehouden is het nog niet betaalde gedeelte van de koopsom te betalen.
4.10. Shipcon heeft zich er subsidiair op beroepen dat de betalingen door [Y bv] en haar in de eerste plaats moeten worden toegerekend aan het onderhanden werk, althans naar evenredigheid moeten worden toegerekend aan de schulden ter zake van de voorraden, resp. het onderhanden werk, zodat de vordering slechts toewijsbaar is tot een bedrag van € 13.997,75, althans € 88.997,75.
4.11. Art. 6:43 BW ziet op de situatie dat er tussen een schuldeiser en een schuldenaar verschillende verbintenissen bestaan en geeft regels aan welke verbintenis een betaling moet worden toegerekend. Het artikel regelt niet het geval dat een schuldenaar een eigen schuld voldoet en bovendien de schuld van een derde, in dit geval een dochteronderneming in oprichting. [Y bv] heeft op 16 april 2010 € 250.000,00 betaald aan Dodewaard Shipyard onder de vermelding “betaling onderhanden werk activa”. Uit de betalingsomschrijving kan niet worden afgeleid waaraan de betaling moet worden toegerekend. Te gezocht is het standpunt van Shipcon dat de betaling eerst moet worden toegerekend aan het onderhanden werk, omdat dit als eerste staat vermeld in de betalingsomschrijving. De volgorde in de omschrijving lijkt willekeurig gekozen en er blijkt geen rangorde uit. Omdat [Y bv] niet heeft aangegeven aan welke verbintenis de betaling moet worden toegerekend, ligt het voor de hand de betaling eerst toe te reken aan de eigen schuld van [Y bv] (€ 150.000,00 voor de voorraden) en daarna aan de schuld van Shipcon (de resterende € 100.000,00 als deelbetaling voor het onderhanden werk). Dit brengt mee dat het subsidiaire verweer van Shipcon niet slaagt en dat het bedrag van in hoofdsom € 163.997,75 zal worden toegewezen. De daarover vanaf 2 september 2010 gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist worden toegewezen.
4.12. Aquatrans vordert buitengerechtelijke incassokosten van € 2.842,00. Shipcon betwist dat dergelijke kosten zijn gemaakt. Uit het dossier blijkt dat de advocaat van Aquatrans de nodige activiteiten heeft ontplooid om voldoening buiten rechte te verkrijgen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met de daarover gevorderde en niet betwiste wettelijke rente vanaf 27 december 2010.
4.13. Aquatrans vordert Shipcon te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 1.985,63 voor verschotten en EUR 2.842,00 voor salaris advocaat (2 rekesten x EUR 1.421,00).
4.14. Shipcon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Aquatrans worden begroot op:
- dagvaarding EUR 101,02
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 3.537,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.920,02
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Shipcon om aan Aquatrans te betalen een bedrag van EUR 166.839,75 (éénhonderdzesenzestig duizendachthonderdnegenendertig euro en vijfenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over:
- het bedrag van EUR 163.997,75 vanaf 2 september 2010
- het bedrag van EUR 2.842,00 vanaf 27 december 2010,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Shipcon in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 4.827,63,
5.3. veroordeelt Shipcon in de proceskosten, aan de zijde van Aquatrans tot op heden begroot op EUR 5.920,02,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.