ECLI:NL:RBARN:2011:BR0019

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
209068
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verklaring van recht inzake depotbedrag en afgifte ordner in faillissement

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Arnhem, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering ingesteld tegen de curator van Aannemersbedrijf [X] B.V. De zaak betreft een koop-/aannemingsovereenkomst die op 16 november 2005 werd gesloten, waarbij eisers een bedrag van € 440.000,00 dienden te betalen in termijnen. Na het faillissement van de aannemer op 29 januari 2008, hebben eisers verzocht om het depotbedrag van € 14.300,00 vrij te geven. De curator heeft echter geweigerd om het depotbedrag vrij te geven en heeft in plaats daarvan een voorstel gedaan voor finale kwijting, wat door eisers niet werd geaccepteerd.

Tijdens de comparitie hebben eisers een akte ingediend met een reactie op de conclusie van antwoord van de curator, maar de rechtbank heeft deze akte niet geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat het Nederlandse procesrecht slechts één schriftelijke debatronde voorziet, gevolgd door de comparitie, en dat eisers voldoende gelegenheid hadden gehad om hun standpunten naar voren te brengen. De rechtbank heeft de vordering tot verklaring van recht afgewezen, omdat eisers niet konden aantonen dat hun aanbod tot vrijgave van het depotbedrag was vervallen door niet-tijdige betaling.

De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de curator de ordner met bewijsstukken aan eisers diende af te geven, en dat de proceskosten dienden te worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 8 juni 2011 door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 209068 / HA ZA 10-2458
Vonnis van 8 juni 2011
in de zaak van
[eisers]
eisers,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
MR. RENÉ JOHAN BORGHANS
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
AANNEMERSBEDRIJF [X] B.V.,
wonende te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Borghans te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en de curator genoemd worden, Aannemersbedrijf [X] B.V. wordt als [X] aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 maart 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 25 mei 2011.
1.2. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een akte houdende overlegging productie verzocht ter gelegenheid van de comparitie. De bedoelde productie is een commentaar van de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op de conclusie van antwoord. Naar hun mening hebben zij het recht hierdoor te reageren op de conclusie van antwoord omdat anders niet aan het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn voldaan. Dit standpunt is niet juist. Het Nederlandse burgerlijk procesrecht voorziet in één schriftelijke debatronde – dagvaarding en antwoord – gevolgd door de comparitie van partijen. Daarmee is voldaan aan de eis van hoor en wederhoor. In deze zaak is het proces ook op deze manier gevoerd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben hun standpunt bij dagvaarding naar voren gebracht en kunnen toelichten ter comparitie. Niet is – daargelaten de onjuiste stelling dat de eis van hoor en wederhoor die noodzaak mee zou brengen – gebleken van de noodzaak tot repliceren met het oog op een goede instructie, zoals bedoeld in art. 132 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft de akte dan ook niet geaccepteerd.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 16 november 2005 sluiten [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met ‘Het Perlstein’ Exploitatie B.V. en [X] een koop-/aannemingsovereenkomst betreffende appartementsrechten. De totale koop-/aanneemsom bedraagt € 440.000,00, te voldoen in termijnen.
2.2. Deze overeenkomst gaf [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het recht om op de laatste termijn 5% van de aanneemsom in te houden en te storten onder de notaris. Deze diende het depotbedrag na de oplevering aan [X] uit te betalen tenzij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hem binnen drie maanden schriftelijk hadden verzocht niet of niet geheel uit te betalen in verband met nog niet verholpen gebreken.
2.3. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben van dit recht gebruik gemaakt en op 21 maart 2007 € 14.300,00 onder de notaris gestort.
2.4. Een lijst van gebreken opgesteld door [X] op 23 maart 2007, bevat 53 verbeterpunten, onder andere aan het appartement toebehorend aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2].
2.5. Op 25 januari 2008 vraagt [X] surseance van betaling aan en op 29 januari 2008 wordt haar faillissement uitgesproken.
2.6. Aan het appartementencomplex dienen werkzaamheden te worden verricht waarmee een aanzienlijk bedrag aan herstelkosten is gemoeid. Dit blijkt in juli 2008. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verzoeken de curator van [X] mee te werken aan het vrijgeven van het gedeponeerde bedrag.
2.7. Als door de rechter-commissaris in het faillissement een deskundige wordt geraadpleegd over de gebreken aan het complex, overhandigt [eiser sub 2] hem een ordner met daarin kopieën van de bewijsstukken met betrekking tot die gebreken.
2.8. De curator stelt bij brief van 15 oktober 2010 [eiser sub 2] voor dat het depotbedrag met de door andere appartementseigenaren betaalde depotbedragen wordt vrijgegeven tegen finale kwijting onder de voorwaarde dat ‘de kosten van de notaris’ door de eigenaren worden gedragen. [eiser sub 2] verzoekt voordat zij reageert op dit voorstel om afschriften van de laatste faillissementsverslagen, het rapport van de onder 2.7 bedoelde deskundige en teruggave van de onder 2.7 bedoelde ordner.
2.9. Teruggave van de ordner wordt toegezegd bij brief van de curator van 2 november 2010, maar toezending van het rapport wordt geweigerd.
2.10. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geven op 19 november 2010 per brief aan zich hierbij neer te leggen en het depotbedrag met rente en onder inhouding van eventuele notariskosten binnen drie dagen naar hun rekening overgemaakt te willen zien. Bij gebreke van tijdige betaling zullen zij tot dagvaarding overgaan. De curator reageert – op 29 november 2010 – onder meer met de mededeling dat hij niet kan bepalen wanneer de notaris tot betaling overgaat.
3. Het geschil
3.1. Samengevat vorderden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een verklaring voor recht dat hun aanbod zoals verwoord in de brief van 19 november 2010 is komen te vervallen doordat het depotbedrag niet tijdig is bijgeschreven op hun rekening, veroordeling op verbeurte van een dwangsom tot het afgeven van de ordner met bescheiden bedoeld onder 2.7 en veroordeling van de curator in de kosten, waaronder nakosten. De grondslagen van de vordering blijken uit het voorgaande. Door de niet tijdige reactie van de curator is volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hun aanbod van 19 november 2010 vervallen.
3.2. De oorspronkelijke vordering tot veroordeling van de curator om de notaris te instrueren het depotbedrag van € 14.300,00 vrij te geven en met rente over te maken naar de bankrekening van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], is ingetrokken. Mr. Rijpstra heeft ter comparitie meegedeeld dat het depotbedrag vóór de zitting was vrijgegeven en dat de vordering in het petitum onder 2 vermeld, werd ingetrokken.
3.3. De curator voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. De vordering tot verklaring van recht dient naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen. Op 19 november 2010 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangegeven het depotbedrag binnen drie dagen naar hun rekening overgemaakt te willen zien. Hieraan hebben zij toegevoegd dat zij bij gebreke van tijdige betaling tot dagvaarding zullen overgaan, wat ook gebeurd is. Voor de hand ligt dat deze dagvaarding gericht is op wat zij in de brief van 19 november 2010 vroegen: afgifte van het depotbedrag en van de ordner.
4.2. Noch de wet noch de tekst van de brief van 19 november 2010 biedt steun voor de stelling dat het aanbod dat in die brief is gedaan – waarvan overigens onduidelijk is wat het is; het lijkt geen aanbod maar een geclausuleerde aanvaarding – zou zijn vervallen door niet tijdige betaling. Dat de eis om binnen drie dagen de notaris tot vrijgeven van het depot te brengen niet redelijk is, zoals de curator aanvoert, kan hierbij in het midden blijven.
4.3. Tegen de vordering tot afgifte van de ordner is door de curator verweer gevoerd. Hij betoogt dat nu de ordner namens alle eigenaren is overhandigd, hij slechts als de andere appartementseigenaren zich hiertegen niet verzetten, aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kan worden afgegeven. De rechtbank volgt hem hierin niet. Ondanks conflicten die zich in de voorgeschiedenis van deze procedure hebben voorgedaan, is niet voldoende onderbouwd gesteld of anderszins gebleken dat andere appartementseigenaren zich tegen de afgifte aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zouden verzetten. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ter comparitie aangegeven dat er geen reden is hiervoor te vrezen. Nu voorts vaststaat dat [eiser sub 2] de ordner heeft samengesteld – kennelijk ook eigenaar is van de door haar met kopieën gevulde ordner – en heeft overhandigd ten behoeve van het onderzoek door de deskundige is er geen grond aanwezig de ordner niet aan haar terug te geven. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom niet opleggen nu zij geen reden heeft om te vrezen dat de curator dit vonnis niet zal naleven.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de proceskosten gecompenseerd dienen te worden in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat zij over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld zijn. Een tweede grond voor de compensatie van kosten is in deze zaak overigens te vinden in het gegeven dat, zoals ter comparitie reeds door de rechtbank naar voren is gebracht, de dagvaarding in deze zaak het geschil nodeloos op de spits gedreven heeft, waarna kennelijk beide partijen de hakken in het zand gezet hebben.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. gebiedt de curator binnen twee weken na de datum van dit vonnis de onder 2.7 bedoelde ordner met inhoud af te geven aan de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2],
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.