Parketnummer : 05/730425-10
Data zittingen : 25 augustus 2010, 10 november 2010, 2 februari 2011, 29 april 2011, 1 juni
2011
Datum uitspraak : 15 juni 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2010 te Nijmegen een of meer wapens van categorie
III, te weten een pistool (merk: BBM; model: 315 Auto; kaliber: 6.35 mm),
en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer vier, in elk geval een
aantal, (kogel)patronen (merk: S&B; kaliber: 6.35 mm) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 mei 2004
tot en met 16 mei 2010 te Nijmegen B.F. [slachtoffer] (zijn, verdachtes vriendin)
(telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend
een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp in de richting van en/of
aan die B.F. [slachtoffer] heeft getoond en/of (daarbij) voornoemde B.F. [slachtoffer]
dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Als jij van mij af wilt, maak ik je
kapot" en/of "Als je weggaat, schiet ik je kapot" en/of "Ik snijd je strot
door" en/of "Als je mijn zoontje bij mij weghoudt, dan maak ik jullie beide
kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2008
tot en met 16 mei 2010 te Nijmegen (telkens) opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel, althans een persoon, te weten B.F. [slachtoffer], een of meermalen
heeft geduwd en/of (met geschoeide voet) heeft geschopt/getrapt en/of (met
gebalde vuist) heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 1 juni 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
B.F. [slachtoffer].
De officier van justitie, mr. J.E.R. Osinga, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht; een behandeling in een forensische polikliniek en een contactverbod ten aanzien van B.F. [slachtoffer], de moeder van B.F. [slachtoffer] en de gezamenlijke zoon van verdachte en B.F. [slachtoffer] en voorts een straatverbod ten aanzien van de [adres] te Nijmegen.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij B.F. [slachtoffer] tot een bedrag van € 2.000,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn:
- De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 november 2010;
- Proces-verbaal van aanhouding van verdachte, p. 39, 40;
- Proces-verbaal vuurwapen WWM, p. 19;
- Proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 16 mei 2010 te Nijmegen een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: BBM; model: 315 Auto; kaliber: 6.35 mm), en munitie van categorie III, te weten vier, (kogel)patronen (merk: S&B; kaliber: 6.35 mm) voorhanden heeft gehad;
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van de bedreiging met het vuurwapen, op grond van de aangifte, de verklaring van de moeder van aangeefster en de verklaring van verdachte dat hij gescholden heeft richting aangeefster en er tussen hen verbale woordenwisselingen waren.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het feit vrijgesproken moet worden nu de aangifte onvoldoende ondersteund wordt door overig bewijsmateriaal.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de tenlastegelegde bedreiging met het vuurwapen niet bewezen kan worden nu aangeefster heeft verklaard dat dit heeft plaats gevonden op een tijdstip vóór de tenlastegelegde periode.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde bedreigingen bevindt zich in het dossier de aangifte. Deze aangifte wordt, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende ondersteund door overig bewijsmateriaal. De moeder van aangeefster verklaart weliswaar dat zij geen aangifte wil doen jegens verdachte omdat zij: ‘als de dood is voor [verdachte], als hij erachter komt dat ik een verklaring heb afgelegd dan staan er morgen twee broers van hem bij mij voor de deur. [verdachte] is zo link als een loden deur. Hij had een keer een mes en een pistool bij zich’. Deze verklaring geeft echter onvoldoende specifiek steun aan de verklaring van aangeefster over de door verdachte richting haar geuite bedreigingen. Hetzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat hij wel eens woordenwisselingen heeft gehad met aangeefster of haar uitgescholden heeft maar ontkent haar daarbij te hebben bedreigd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft zijn, toenmalige, levensgezel B.F. [slachtoffer] geduwd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van de verbalisant die tijdens het opnemen van de aangifte een blauwe plek bij aangeefster ziet, de verklaring van de huisarts, de verklaring van getuige [naam] en de verklaring van buurtbewoners.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde zal moeten worden vrijgesproken nu de aangifte onvoldoende ondersteund wordt door overig bewijsmateriaal.
Aangeefster B.F. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar in hun woning in Nijmegen, toen hun, in 2007 geboren, zoon 1,5 jaar oud was met geschoeide voet met kracht tegen haar borst heeft getrapt waardoor zij veel pijn voelde. Daarna schopte verdachte tegen haar rechterhand als gevolg waarvan haar hand op twee plaatsen werd gebroken. Op 6 mei 2010 heeft verdachte zonder toestemming van de artsen het ziekenhuis verlaten. Op 13 mei 2010 heeft verdachte in de gezamenlijke woning met gebalde vuist en met kracht op aangeefster ingeslagen waardoor zij pijn voelde aan de linkerkant van haar ribbenkast en rechterbovenarm. Ook voelde ze een harde klap op haar hoofd. Op 16 mei 2010 heeft verdachte haar hard tegen de voordeur van hun woning aangegooid waardoor zij pijn voelde aan haar hoofd.
De verbalisant die de aangifte van [slachtoffer] op 16 mei 2010 heeft opgenomen verklaart in het proces-verbaal van aangifte dat hij bij aangeefster een grote blauwe plek op haar rechterbovenarm heeft gezien.
In het dossier bevindt zich tevens een journaal afkomstig van de huisarts van aangeefster. Daarin staat bij de datum van 25 mei 2010 vermeldt: ‘haar man slaat haar (…) Sinds het ontslag van hem heeft hij haar twee keer geslagen: stompen op arm re.ribben links en op het hoofd. E.e.a. speelt al jaren (…)’.
De rechtbank overweegt dat de bepaling van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering ziet op de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster zoals hiervoor opgenomen voldoende steun vindt in de bewijsmiddelen zoals hiervoor opgenomen bij de beoordeling en bij de vaststaande feiten. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 01 juni 2008 tot en met 16 mei 2010 te Nijmegen opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten B.F. [slachtoffer], heeft geduwd en (met geschoeide voet) heeft geschopt/getrapt en (met gebalde vuist) heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 15 april 2011;
• een beknopt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 19 mei 2010, betreffende verdachte;
• een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 18 augustus 2010, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapportage opgemaakt door drs (X), klinisch psycholoog, gedateerd 11 oktober 2010, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapport opgemaakt door dr. (X), psychiater, gedateerd 31 oktober 2010, betreffende verdachte;
• een voorlopig verslag van de heer Arts, gedragsneuroloog, betreffende verdachte en
• een pro justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, door (X), psycholoog, en (X), psychiater, gedateerd 18 mei 2011, betreffende verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn eis gebaseerd op de feiten die volgens hem bewezen kunnen worden verklaard en heeft daarbij rekening gehouden met de stelselmatigheid van de mishandelingen, de forse bedreigingen, het recidivegevaar waarover in de rapporten wordt gesproken en het feit dat verdachte al eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke delicten.
De raadsman heeft betoogd verdachte alleen voor feit 1 een straf op te leggen van niet meer dan 3 maanden gevangenisstraf, nu hij vrijspraak heeft bepleit voor de feiten 2 en 3.
Verdachte heeft zijn, toenmalige, vriendin meermalen mishandeld, onder meer door haar te schoppen, op haar in te stompen en haar te duwen.
Toen de politie verdachte aan wilde houden troffen zij hem aan met een geladen vuurwapen in zijn broeksband.
Huiselijk geweld houdt meer in dan het toebrengen van pijn of letsel in lichamelijke zin aan de partner. Ook in emotionele zin wordt er door dergelijk gedrag enorme schade aangebracht bij het slachtoffer hetgeen ook bij het onderhavige slachtoffer het geval is, zoals zij ook aangegeven heeft in haar slachtofferverklaring.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds meermalen ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank houdt voorts rekening met hetgeen door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum in hun rapport naar voren is gebracht. Zij concluderen dat verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft met antisociale en narcistische trekken en intellectueel gezien functioneert op zwakbegaafd niveau. Er was sprake van cocaïnemisbruik in episodes. In 2005 is sprake geweest van een eenmalige psychiatrische opname wegens een paranoïd psychotische decompensatie die zeer waarschijnlijk, gezien het snelle herstel, cocaïnegerelateerd was. Na het cerebrovasculaire accident (CVA) in mei 2010 ontwikkelde betrokkene een floride psychotisch toestandsbeeld met wanen. De persoonlijkheidsstoornis was al voor het CVA aanwezig, maar een deel van de cognitieve problemen kunnen ook al voor het CVA aanwezig zijn geweest. De psychotische episodes van betrokkene in de periode vóór het CVA zijn hoogstwaarschijnlijk door cocaïnegebruik geluxeerd.
Bij het trappen tegen de borst van het slachtoffer medio 2008 bestond er een paranoïde toestandsbeeld bij een persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid en cocaïnemisbruik. Ten aanzien van deze mishandeling is verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Ten aanzien van de mishandelingen op 13 en 16 mei 2010 geldt dat verdachte geen drugs gebruikte maar wel in een psychotische toestand verkeerde. Gezien het met het CVA samenhangende paranoïde psychotische toestandsbeeld is verdachte voor deze mishandelingen sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde wordt verdachte geheel toerekeningsvatbaar geacht.
Ten aanzien van de recidivekans concluderen de deskundigen dat op het moment van het onderzoek in het PBC het psychotisch toestandsbeeld dat na het CVA beschreven is, in volledige en spontane remissie was. Verdachte is op grond van zijn zwakbegaafdheid en de mogelijke restgevolgen van het CVA, kwetsbaar voor stresssituaties in het leven, maar in een voorspelbare en drugsvrije omgeving leidt dit niet noodzakelijkerwijs tot het opbouwen van grote spanning of tot paranoïde gedachten. Een bepalende factor is meer het cocaïnegebruik dat bij verdachte vrij direct leidt tot toegenomen paranoïde belevingen en gedrag hieruit voortkomend. De persoonlijkheidsstoornis bij verdachte is blijvend en agressieve of impulsieve gedragingen die hiermee samenhangen vormen een intrinsiek onderdeel van de persoonlijkheidsstoornis waarbij geweld gericht, maar ook gedoseerd, ingezet kan worden om eigen doelen te bereiken. De verhoogde kans op fysiek gewelddadig gedrag is evenwel vooral inherent aan paranoïde decompensatie.
De deskundigen adviseren verdachte in een voorwaardelijk strafdeel te begeleiden op een forensische polikliniek. Hij heeft in medisch opzicht begeleiding nodig en zijn psychische conditie zal deskundig gevolgd moeten worden. Bij eventuele paranoïde ontsporingen kan vroegtijdig een antipsychotisch middel worden voorgeschreven, dan wel geadviseerd. Bij weigering kan vroegtijdig met de GGZ overleg gevoerd worden. De kans op paranoïde vervormingen als aanloop naar een psychotisch toestandsbeeld wordt vooral in verband gebracht met weer starten van cocaïnegebruik en niet zozeer met de restgevolgen van het CVA. Als verdachte met steun van de familie bereid is tot een motivatietraject om zich van cocaïnegebruik te onthouden, kan dit in combinatie plaatsvinden met de begeleiding op een forensische polikliniek.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist nu de rechtbank verdachte, in tegenstelling tot het standpunt van de officier van justitie, van één feit heeft vrijgesproken.
De rechtbank acht het, gelet op bovengenoemde rapportage en het onder 3 bewezenverklaarde feit, van belang dat verdachte wordt behandeld in een forensische polikliniek, alsook dat hij zich zal onthouden van het gebruik van drugs en geen contact zal leggen met het slachtoffer, met de moeder van het slachtoffer en met het kind dat verdachte met het slachtoffer heeft. In dat kader zal de rechtbank verdachte tevens een straatverbod opleggen.
Gelet op het bepaalde in artikel 14b lid 2 juncto artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank aan de hiervoor genoemde voorwaardelijke straf géén proeftijd van 3 jaren verbinden, zoals door de officier van justitie is geëist. Artikel 14b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht sluit een dergelijke proeftijd uit ten aanzien van de algemene voorwaarde en (onder andere) ten aanzien van de bijzondere voorwaarde, het gedrag van de veroordeelde betreffende. Gelet op de inhoud van bovengenoemde rapportage is de rechtbank van oordeel dat er thans in de onderhavige zaak geen sprake van is dat er ‘ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’, in welk geval de proeftijd maximaal 10 jaren kan bedragen.
De rechtbank zal de proeftijd derhalve op twee jaren stellen.
Gelet op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte reeds op 1 juni 2011 opgeheven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij B.F. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 3.000,- wegens immateriële schade.
Gelet op hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, acht de rechtbank voldoende bewezen dat B.F. [slachtoffer] door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 300,- aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag in ieder geval zal toewijzen aan het slachtoffer. De vordering levert voorzover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade en van andere schade een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van 8 juni 2010.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 91, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht;
- Veroordeelde zal op geen enkele wijze (direct of indirect) contact leggen of laten leggen met B.F. [slachtoffer], geboren 5 februari 1974, met de moeder van B.F. [slachtoffer] en met de zoon van verdachte en B.F. [slachtoffer], genaamd [verdachte], zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, maar maximaal voor de duur van de proeftijd;
- Veroordeelde zal zich niet begeven naar of bevinden aan/op of in de directe omgeving van het verblijfadres van B.F. [slachtoffer] en haar zoon [verdachte] (thans wonend aan de [adres], en dat van de moeder van B.F. [slachtoffer], zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, maar maximaal voor de duur van de proeftijd. Veroordeelde zal zich in dit kader zo nodig onderwerpen aan elektronische controle, zo nodig met GPS;
- Veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van drugs. Veroordeelde is verplicht mee te werken aan bloed- en/of urinecontroles;
- Veroordeelde zal zich uiterlijk op de datum van onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij de balie van Reclassering Nederland, te Arnhem, en zich na de eerste afspraak blijven melden op de afgesproken tijdstippen en locaties zo frequent als en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- Veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen door een forensische polikliniek, voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- En voorts dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij B.F. [slachtoffer] (feit 3).
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan B.F. [slachtoffer], te betalen € 300,- (zegge driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 juni 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer B.F. [slachtoffer], te betalen € 300,-, (zegge driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 juni 2010, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. H.P.M. Kester-Bik, rechter als voorzitter,
mr. L.C.P. Goossens, rechter,
mr. J.M.J.M. Doon, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2011.
Mr. Kester is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.