RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2512
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 mei 2011.
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen,
de Korpsbeheerder van de Politieregio Gelderland-Midden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 juni 2010.
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder heeft verweerder deels voldaan aan het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om afschriften van alle wapenverloven te ontvangen die het korps Gelderland-Midden in 2007 en 2008 heeft verstrekt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 maart 2011. Eiseres is verschenen vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.R. Berkhout en mr. Y.C. van der Meulen.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit aan eiseres een bestand in Excel-format ter beschikking gesteld met gegevens over de door het korps Gelderland-Midden in 2007 en 2008 verstrekte wapenverloven. Verweerder heeft daarbij geweigerd de volgende informatie te verstrekken:
- de verlofnummers;
- woonplaatsen met minder dan 1000 inwoners;
- de geboorteplaatsen van alle personen;
- de gegevens van rechtspersonen (met uitzondering van musea);
- de wapennummers;
- de woonplaats, wapentype en kaliber in het geval van privéverzamelaars;
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Op haar stellingen zal in het navolgende worden ingegaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zitting is gebleken dat de verstrekking in Excel-format bij het bestreden besluit in overeenstemming met het verzoek van eiseres was, zodat de wijze van verstrekken geen onderdeel meer uitmaakt van het geschil.
Eiseres stelt allereerst dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Verweerder stelt hier tegenover dat gemachtigde van eiseres telefonisch heeft aangegeven geen prijs te stellen op een hoorzitting. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres ontkend dit te hebben gezegd.
De rechtbank stelt voorop dat iedere twijfel omtrent het antwoord op de vraag of een belanghebbende van zijn recht om te worden gehoord gebruik heeft willen maken, verhindert dat zonder meer van het horen wordt afgezien. De bewijslast omtrent de toestemming om van het horen af te zien, ligt bij verweerder (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) 3 maart 2004, LJN: AO4777). Nu verweerder, nadat volgens zijn zeggen de telefonische mededeling was gedaan, alsnog schriftelijk aan eiseres de vraag heeft voorgelegd of zij gehoord wilde worden, bestond kennelijk bij verweerder nog twijfel over de vraag of eiseres van haar recht gehoord te worden afzag. Aangezien eiseres niet op de schriftelijke vraag van verweerder heeft gereageerd en zij dus ook niet schriftelijk uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer afzien van het horen.
Dit leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Reeds hierom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank zal in het hiernavolgende bezien of aanleiding bestaat te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven, waarbij in aanmerking wordt genomen dat eiseres haar standpunt in de beroepsfase uitgebreid heeft kunnen bepleiten.
De rechtbank merkt in zijn algemeenheid op dat nu het verzoek van eiseres betrekking heeft op verloven tot het voorhanden hebben van wapens als bedoeld in artikel 27 van de Wet wapens en munitie, het voorhanden hebben van wapens in die wet strikt is gereguleerd vanwege de gevaren die het voorhanden hebben met zich kan brengen en deze omstandigheden meebrengen dat van de wetenschap omtrent de identiteit van verlofhouders misbruik zou kunnen worden gemaakt, verweerder, voor zover het verstrekken van de gevraagde gegevens zou kunnen leiden tot identificatie van verlofhouders, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van de openbaarheid. Het voorgaande geldt ook, in het geval van rechtspersonen, voor de beheerders.
Ter beoordeling ligt derhalve voor of door het verstrekken van de geweigerde gegevens identificatie van verlofhouders mogelijk is en derhalve het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob aan de orde is.
Voor wat betreft de openbaarmaking van de verlofnummers en de wapennummers is de rechtbank van oordeel dat het belang bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob aan de orde is. De rechtbank verwijst daarbij naar onder meer de uitspraken van de ABRvS van 24 september 2008, LJN:BF2162, 2 februari 2011, LJN:BP2799, en 23 februari 2011, LJN:BP5456. Het in een verlof vermelde nummer is een uniek nummer dat is toegekend aan een individuele verlofhouder. Dit brengt mee dat bij openbaarmaking van dit gegeven de identiteit van de verlofhouder achterhaald zou kunnen worden en dus dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verlofhouder bij openbaarmaking van dit nummer zich voordoet. Ditzelfde geldt voor het wapennummer. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het verstrekken van de wapennummers van wapens aanwezig bij musea kan leiden tot identificatie van de beheerder, zodat ook daar het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zich voordoet.
Ten aanzien van openbaarmaking van de woonplaatsen met minder dan 1000 inwoners heeft eiseres gesteld dat het weliswaar aan verweerder is om te kiezen tussen het openbaar maken van of de woonplaats met minder dan 1000 inwoners dan wel het geboortejaar van een verlofhouder, maar dat verweerder de keuze voor de geboortedata onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiseres wijst er daarbij op dat door het weigeren van de woonplaatsen met minder dan 1000 inwoners de geografische spreiding van vuurwapens niet meer is weer te geven. Zij acht het belang van het openbaar maken van de woonplaats daarom aanzienlijk groter dan het openbaar maken van het geboortejaar.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft aangegeven dat openbaarmaking van een woonplaats van een verlofhouder als deze minder dan 1000 inwoners telt in combinatie met de openbaarmaking van andere gegevens, zoals de reden van de aanvraag, de identificatie van de verlofhouder eenvoudig wordt, omdat in een dergelijke woonplaats over het algemeen maar een paar verlofhouders zullen wonen. Bij alleen het verstrekken van de geboortejaren is de kans op identificatie veel kleiner omdat dit gegeven betrekking heeft op alle inwoners binnen de regio Gelderland-Midden. De rechtbank acht deze redenering aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve zijn keuze voor het verstrekken van alleen de geboortejaren afdoende gemotiveerd.
Verweerder heeft voorts, anders dan bij eerdere vergelijkbare verzoeken, de geboorteplaatsen van alle verlofhouders en beheerders geweigerd. Verweerder heeft aangegeven dat hij thans het standpunt inneemt dat het verstrekken van geboorteplaatsen in combinatie met de geboortejaren, de woonplaatsen en de overige verstrekte gegevens tot identificatie van de verlofhouders kan leiden. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van 4 november 2009, LJN: BK1970. In genoemde uitspraak heeft de ABRvS overwogen dat openbaarmaking van de geboortegemeente en geboortenationaliteit van verlofhouders, in combinatie met het geboortejaar en de woonplaats, welke beide openbaar zijn gemaakt, kan leiden tot identificatie van verlofhouders, en daarom een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee de weigering van de geboortegemeenten afdoende gemotiveerd. Dat in het voorliggende geval geen sprake is van het verstrekken van de geboortenationaliteit doet daar niet aan af, nu niet aannemelijk is dat dat een onderscheidend gegeven is. De verwijzing door eiseres naar de uitspraak van de ABRvS van 24 maart 2010, LJN: BL8728, gaat niet op nu het daar ging om de motivering van de afweging tussen het algemeen belang van openbaarmaking tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zoals hiervoor al is aangegeven, geldt gelet op het misbruik dat van de identiteit van verlofhouders kan worden gemaakt, dat als de kans op identificatie bestaat, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het algemene belang bij openbaarheid.
Voor wat betreft privéverzamelaars heeft verweerder ook de woonplaats en het wapentype en het kaliber geweigerd. Verweerder is van mening dat privéverzamelaars eerder het risico lopen geïdentificeerd te worden dan de overige verlofhouders. Het is een kleine groep binnen de totale groep verlofhouders die - nu de reden van de aanvraag is vermeld - ook zichtbaar is in de verstrekte lijsten. Bovendien treden zij meer naar buiten via voordrachten of publicaties dan andere verlofhouders zodat in openbare bronnen al het nodige over de verzamelaars is te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee aannemelijk gemaakt dat identificatie van privéverzamelaars mogelijk is met behulp van woonplaats, wapentype en kaliber, zodat het belang van de persoonlijke levenssfeer zich voordoet. Nu uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 4 november 2009, LJN: BK1970, niet valt af te leiden welke motivering de korpsbeheerder in die zaak ten grondslag had gelegd aan zijn weigering de gegevens van privéverzamelaars te verstrekken, kan uit die uitspraak niet geconcludeerd worden dat de thans gegeven motivering van verweerder onvoldoende is.
Nu verweerder gelet op het voorgaande aan alle geweigerde gegevens het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het betoog van eiseres dat verweerder niet ook artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob aan de weigering ten grondslag heeft mogen leggen geen behandeling meer.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, waarbij de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand zal laten.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 mei 2011.