zaaknummer / rolnummer: 189855 / HA ZA 09-1687
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRAFZORG NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J.F. Schouwenaar te Velp, gemeente Rheden,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.C.M. Bonnier te Wijchen.
Partijen zullen hierna Grafzorg, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 maart 2010
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 augustus 2010
- het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor en contra-enquête van 7 december 2010
- de conclusie na getuigenverhoor van Grafzorg
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen zij in haar tussenvonnis van
31 maart 2010 heeft overwogen en beslist. Zij blijft hierbij.
2.2. In voornoemd vonnis is Grafzorg opgedragen te bewijzen dat zij aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] leningen heeft verstrekt tot een bedrag van € 225.500,--.
2.3. Ten aanzien van het aan Grafzorg opgedragen bewijs heeft zij in enquête haar directeur [betrokkene] en zijn broers [gedaagde sub 1] en [betrokkene 2] als getuige opgeroepen. Ook heeft Grafzorg [gedaagde sub 2] als getuige opgeroepen. [gedaagde sub 2] heeft in contra-enquête haar moeder, [betrokkene 3], en haar zoon uit een eerdere relatie, [betrokkene 4], als getuige opgeroepen.
2.4. [betrokkene] is als statutair bestuurder van Grafzorg partijgetuige. De rechtbank overweegt in verband daarmee dat volgens artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de verklaring van een partijgetuige omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Volgens vaste jurisprudentie is hiervan alleen sprake indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (Hoge Raad 31 maart 1995, NJ 1997/592). De verklaring van [betrokkene] kan op grond van het voorgaande geen bewijs in het voordeel van Grafzorg opleveren, tenzij de verklaring een aanvulling vormt op onvolledig bewijs. De rechtbank zal daarom eerst de andere bewijsmiddelen behandelen en beoordelen of dit onvolledig bewijs oplevert dat zich leent voor aanvulling met de getuigenverklaring van [betrokkene].
2.5. [betrokkene 2] heeft, voor zover relevant, verklaard:
Ik weet dat mijn broer [betrokkene] 20.000,00 euro heeft geleend aan mijn broer [gedaagde sub 1] voordat hij gedetineerd raakte. Dat had ik van mijn broer [betrokkene] gehoord. Op een gegeven moment kwam ik er achter dat mijn broer [betrokkene] maandelijks 10.000,00 euro overmaakte op de rekening van mevrouw [gedaagde sub 2] en/of mijn broer [gedaagde sub 1], toen mijn broer [gedaagde sub 1] gedetineerd was. (…) Broer [betrokkene] vertelde mij dat hij in het begin de kosten had besproken met mijn schoonzus en dat deze kosten inderdaad hoger waren dan ik mij kon voorstellen. (…) Ik heb met [gedaagde sub 2] gesproken over de lening die ik heb verstrekt op het moment dat zij daarom vroeg. Ik heb daar kort daarop, tijdens zijn detentie, ook met [gedaagde sub 1] één keer over gesproken. Ik heb met hen niet gesproken over de lening die mijn broer [betrokkene] heeft verstrekt.
2.6. Een getuigenverklaring kan, op grond van art. 163 Rv., slechts als bewijs dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten. Aan de verklaring van [betrokkene 2] kan ingevolge artikel 163 Rv. hooguit een vermoeden worden ontleend, nu zijn verklaring over de gelden verstrekt door [betrokkene] berust op van horen zeggen en niet op eigen waarneming. [betrokkene 2] verklaart enkel over een lening van [betrokkene] aan [gedaagde sub 1] en niet ook aan [gedaagde sub 2]. Bovendien bedroeg de lening volgens hem slechts € 20.000,00 en was de lening overeengekomen met [betrokkene] en niet met Grafzorg. Voor het overige verklaart [betrokkene 2] over maandelijkse overboekingen en niet over een lening aan [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1]. Uit deze verklaring volgt derhalve niet dat Grafzorg aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geld heeft geleend.
2.7. [gedaagde sub 1] heeft, voor zover relevant, verklaard:
Ik blijf bij mijn brief gedateerd 9 augustus 2009 die zich in het dossier bevindt.
Van aanvang was onbekend hoeveel geld ik nodig had. Ik zat in detentie. Ik was blij met de hulp die mijn gezin kreeg. In de panden die wij bezaten zat op papier voldoende overwaarde zodat wij het geld makkelijk zouden kunnen terug betalen. Ik heb met [betrokkene] niet gesproken over dat terug betalen. Ik belde hem regelmatig met het verzoek geld over te maken. Het geld werd verstrekt als lening met rente. Van het begin af aan was dat duidelijk. Er staat ook het woord “lening” op de bankafschriften.
Ik heb regelmatig telefonisch contact gehad vanuit de gevangenis met mijn broer [betrokkene] over de bedragen die overgemaakt moesten worden. De hoogte van de bedragen kreeg ik van mijn vrouw te horen (…)Ik heb zelf in het begin van mijn detentie mijn broer [betrokkene] gevraagd om geld te lenen. Mijn vrouw is bij mijn broer geweest met de bescheiden en de papieren. Zij vond het zelf vervelend om mijn broer [betrokkene] om geld te vragen. Ik weet niet of zij hem ook zelf om geld heeft gevraagd. Ik heb eerder in 2005 van hem geld geleend toen ik een bedrijf begon. Dat was 20.000,00 euro. Ik heb hem toen gevraagd of hij mij kon helpen met een lening.
Mijn vrouw kwam wekelijks op bezoek en ik had dagelijks telefonisch contact met haar. Er was in het begin geen sprake van vaste bedragen die maandelijks nodig waren. Gemiddeld was er 10.000,00 euro per maand nodig om de vaste lasten te kunnen betalen. En dat bedrag heb ik aan broer [betrokkene] gevraagd. Ik ben van juli 2007 tot juli 2009 gedetineerd geweest en ik heb broer [betrokkene] maandelijks gebeld. Ik heb wel brieven van broer [betrokkene] gehad, maar nooit zelf geschreven. Één of twee brieven gingen ook over de lening. Ik had het contact met broer [betrokkene] over het geld omdat mijn vrouw daar een hekel aan had. Er is nooit gesproken of het geld van Grafzorg kwam.
2.8. [gedaagde sub 1] heeft in zijn brief van 9 augustus 2009 geschreven dat hij en [gedaagde sub 2] € 228.813,-- hebben geleend van Grafzorg Nederland B.V. Dit wordt door [gedaagde sub 1] in zijn hiervoor geciteerde verklaring bevestigd. Hetgeen [gedaagde sub 1] verder verklaart over de wijze van totstandkoming van de overeenkomst, bevestigt echter niet dat deze overeenkomst is gesloten tussen Grafzorg enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds. Immers, [gedaagde sub 1] verklaart dat hij geld heeft gevraagd aan [betrokkene] en hierover maandelijks contact met hem had. Ook verklaart hij dat [gedaagde sub 2] geen contact had met [betrokkene] over het geld. Ten slotte is er volgens de verklaring van [gedaagde sub 1] nooit gesproken over of het geld van Grafzorg kwam. Dit duidt eerder op een geldlening tussen [betrokkene] en [gedaagde sub 1] en strookt met de verklaring van [gedaagde sub 2]:
Ik blijf bij hetgeen ik heb verklaard bij de comparitie.
(…) Toen mijn ex-man in detentie kwam, heeft zijn broer [betrokkene] de zaken overgenomen, dat wil zeggen hij stortte maandelijks geld op onze rekening waarvan ik dan de vaste lasten betaalde. Ik liet aan mijn ex-man weten hoeveel geld er nodig was en zijn broer [betrokkene] maakte dat dan over. Ik heb geen direct contact met [betrokkene] gehad over de rekeningen. Ik kende de afspraken tussen mijn ex-man en zijn broer [betrokkene] niet.
De overboekingen die door broer [betrokkene] naar onze rekening werden gedaan, gebeurden onder de vermelding van ‘lening’. Toen ik mijn ex-man om opheldering vroeg, zei hij: ‘dat regel ik wel met [betrokkene]’. Ik heb er verder niet meer naar gevraagd. Ik ging ervan uit dat het ons geld was omdat wij nooit financiële problemen hebben gehad.
Ik heb nooit met [betrokkene] over ‘de lening’ gesproken, ook niet in een e-mail. (…)
Ik blijf bij wat ik ter comparitie heb verklaard, namelijk dat ik van mijn ex-man moest doen alsof er sprake was van een lening die werd verstrekt door zijn broer [betrokkene].
2.9. Ook uit deze verklaring blijkt niet van de gestelde geldlening tussen Grafzorg en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 2] blijft bij haar verklaring dat er sprake was van een opzetje tussen [betrokkene] en [gedaagde sub 1]. Het feit dat de verdere verklaring van [gedaagde sub 1] strookt met de verklaring van [gedaagde sub 2] over de wijze van totstandkoming van de overeenkomst, maakt dat de rechtbank geen waarde zal hechten aan dat deel van de verklaring van [gedaagde sub 1] dat hiermee in tegenspraak is. Zijn bevestiging van hetgeen hij in zijn brief van 9 augustus 2009 heeft geschreven kan daarom niet bijdragen aan het bewijs. Dit strookt namelijk niet met zijn verdere verklaring, welke verdere verklaring wel wordt ondersteund door de verklaring van [gedaagde sub 2]. Bovendien is de verklaring van [gedaagde sub 1] als getuige minder betrouwbaar om de navolgende reden. [gedaagde sub 1] heeft in die zin belang bij toewijzing van de vordering van zijn broer, dat dit zou betekenen dat zijn ex-vrouw belast wordt met een omvangrijke schuld ten gunste van zijn broer. Namens Grafzorg zijn in de akte na enquête vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaring van [gedaagde sub 2]. Hetgeen door Grafzorg ter onderbouwing van die vraagtekens heeft aangevoerd, acht de rechtbank echter onvoldoende relevant om aan de betrouwbaarheid van [gedaagde sub 2] te twijfelen. Dit temeer nu de verklaring van [gedaagde sub 2] wordt ondersteund door de verdere verklaring van [gedaagde sub 1].
2.10. De moeder van [gedaagde sub 2] heeft, samengevat, verklaard niets te weten van de bedragen die door Grafzorg zijn overgemaakt op de rekening van [gedaagde sub 1] en van der Horst. De zoon van [gedaagde sub 2] heeft, samengevat, verklaard over ruzies en dreigementen. Deze verklaringen zijn derhalve niet relevant voor het te leveren bewijs en behoeven geen verdere bespreking.
2.11. Derhalve blijven over de overgelegde schriftelijke stukken. Hierover heeft de rechtbank zich reeds uitgelaten in haar tussenvonnis van 31 maart 2010 in rechtsoverwegingen 4.5. tot en met 4.8. Uit die stukken blijkt van diverse overboekingen van Grafzorg op de rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en van communicatie over het benodigde geld. Uit deze en de andere bewijsmiddelen, zowel mondeling als schriftelijk, blijkt niet van het tot stand komen van een mondelinge overeenkomst tussen Grafzorg enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds. Nu van aanvullende bewijzen zoals bedoeld onder 2.4. geen sprake is, behoeft de verklaring van [betrokkene] geen bespreking meer.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat Grafzorg er niet is geslaagd te bewijzen dat zij aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] leningen heeft verstrekt tot een bedrag van
€ 225.500,--.
2.13. De vorderingen jegens [gedaagde sub 2] zullen worden afgewezen. Zoals reeds eerder overwogen zullen de vorderingen jegens [gedaagde sub 1] worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een rechtsbetrekking tussen partijen die noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing en levert de uitkomst van deze procedure geen met elkaar tegenstrijdige beslissingen op.
2.14. De rechter, ten overstaan van wie de comparities en de enquêtes zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
2.15. [gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Grafzorg worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Grafzorg worden begroot op:
- dagvaarding € 72,25
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 4.264,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 2.000,00 (1,0 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 6.336,25
2.16. Grafzorg zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 2] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- betaald griffierecht 119,00
- in debet gesteld griffierecht 1.066,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 7.000,00 (3,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 8.185,00
Omdat [gedaagde sub 2] met een toevoeging procedeert en artikel 243 oud Rv. nog op deze zaak van toepassing is, moet het bedrag worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
3. De beslissing
De rechtbank ten aanzien van [gedaagde sub 1]:
3.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Grafzorg te betalen een bedrag van € 225.500,00 (tweehonderdvijfentwintig duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 2 september 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van Grafzorg tot op heden begroot op € 6.336,25,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
De rechtbank ten aanzien van [gedaagde sub 2]:
3.4. wijst de vorderingen af,
3.5. veroordeelt Grafzorg in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 8.185,00, welk bedrag moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011 .