ECLI:NL:RBARN:2011:BQ6658

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
206185
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie bij de aanleg van een betonvloer en de gevolgen van rechtsverwerking

In deze zaak vorderden eisers op grond van wanprestatie van gedaagden, die in 1998 een betonvloer in hun woning hadden gestort. Eisers stelden dat de vloer niet deugdelijk was omdat deze verzakt was. De rechtbank oordeelde dat eisers niet tijdig hadden geklaagd over de gebreken, zoals vereist volgens artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek. De procedure begon met een tussenvonnis op 8 december 2010, gevolgd door een comparitie van partijen op 18 februari 2011. Tijdens deze comparitie werd duidelijk dat eisers al jaren voor hun klacht scheuren in de muren hadden waargenomen, maar pas in 2008 actie ondernamen door gedaagden aansprakelijk te stellen.

De rechtbank onderzocht de feiten en concludeerde dat de vloerconstructie niet voldeed aan de normale constructieve eisen. De deskundige rapporten wezen op onvoldoende draagvermogen van de ondergrond en een onjuiste uitvoering van de vloer. Gedaagden wezen echter aansprakelijkheid van de hand en stelden dat eisers te laat hadden geklaagd. De rechtbank oordeelde dat eisers, door niet binnen een redelijke termijn te klagen, hun recht op schadevergoeding hadden verwerkt. Dit leidde tot de afwijzing van de vorderingen van eisers.

De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. B.J. Engberts op 27 april 2011. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige klacht indien er sprake is van gebreken in de uitvoering van werkzaamheden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 206185 / HA ZA 10-1928
Vonnis van 27 april 2011
in de zaak van
[eisers],
eisers,
advocaat mr. D. Kaptan te Apeldoorn,
tegen
[gedaagden],
gedaagden,
advocaat mr. O. Molders te Heilig Landstichting
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2010
- de brief van 15 februari 2011 met foto’s van de zijde van [eiser]
- het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] c.s. heeft in 1998 op grond van een overeenkomst van aanneming van werk in de woning van [eiser] c.s. een betonnen vloer gestort en voorzetwanden geplaatst. Installatiebedrijf [betrokkene] te [woonplaats] heeft gedurende dezelfde periode (onder meer) een vloerverwarming aangebracht in de woning van [eiser] c.s.
2.2. [eiser] c.s. heeft [gedaagde] c.s. medio 2008 bij brief aansprakelijk gesteld voor verzakking van de vloer, alsmede scheurvorming in de muren. Zij hebben [gedaagde] onder meer bericht: ‘Tijdens een gedeeltelijke renovatie in onze woning, is door u ongeveer negen jaar geleden, een betonvloer gestort, waar op een binnenmuur van gipsblokken is geplaatst. Na enige jaren zijn er scheuren gaan optreden, en blijkt de vloer op meerdere plaatsen te verzakken.’
2.3. Bij brief van 30 september 2008 heeft [gedaagde] c.s. alle aansprakelijkheid afgewezen en [eiser] c.s. onder meer bericht: ‘Toen wij alles klaar hadden liggen om de glad afgewerkte betonvloer te storten, moest er nog een CV-leiding in worden gemaakt door de, door u ingehuurde, loodgieter. Deze stelde voor om vloerverwarming aan te brengen (…) en de vloerverwarming op de bouwstaalnetten te knopen. De vloerverwarming moest als hoofdverwarming gaan dienen. Ik heb u toen meegedeeld dat vloerverwarming in een cementvloer moet liggen met randstroken om uit te kunnen zetten als de vloer door de vloerverwarming zou gaan werken. Om voldoende dekking voor de vloerverwarming te hebben moest de wapening, die boven in de betonvloer lag, naar beneden gebracht worden. Daarmee, en met de hoofdverwarming bovenin heeft de wapening zijn functie verloren. (…)
Ik heb u destijds duidelijk verteld dat deze constructie niet mogelijk was. De door u ingehuurde loodgieter was van mening dat het wel mogelijk was en u wilde op zijn advies afgaan. De loodgieter heeft toen de wapening tegen ons advies in naar beneden gelegd.’
[gedaagde] c.s. heeft aansprakelijkheid voor de geconstateerde gebreken van de hand gewezen.
2.4. Taurus Bouwadvies heeft in opdracht van [eiser] c.s. een schadeanalyse opgemaakt, welke analyse aan [gedaagde] c.s. is toegestuurd. In haar conclusies heeft zij onder meer verklaard: ‘A. Vloerconstructie (…) Deze zettingen/zakkingen kunnen uitsluitend voortkomen uit twee mogelijke oorzaken, te weten:
A Onvoldoende draagvermogen ondergrond. Het in de oorspronkelijke kruipruimte aangebrachte zandpakket is onvoldoende verdicht. (…)
B. Onvoldoende draagvermogen betonvloer. Een betonvloer welke op een onderliggend zandbed wordt gestort dient een minimale laagdikte te hebben van circa 100-120 mm. De vloer dient in ieder geval voorzien te zijn van een voldoende (krimp)wapening diam circa 8 – 150/200 mm. (…) Op de vloer staande muren als in deze situatie levert randspanningen op waarbij niet is uit te sluiten dat scheurvorming optreedt. (…)
Samenvattend dient gesteld te worden dat de vloerconstructie zoals deze in het onderhavige werk werd toegepast op basis van normale constructieve uitgangspunten onvoldoende is. Onvoldoende rekening is gehouden met optredende spanningen langs de randen van de vloerconstructie voortkomende uit de belasting door de wanden. Bovendient voldoet de toegepaste methode van verdichten Niet aan de te stellen eisen waardoor zeker niet is uit te sluiten dat met name de positie waar de schade zich voornamelijk manifesteert het zandpakket onvoldoende werd verdicht.
B. Binnenspouwmuren en wanden (…)
Samenvattend dient gesteld te worden dat de scheurvorming in de wanden een direct gevolg is van de onvoldoende vloerconstructie zoals voorgaand aangegeven. (…)
Rekening dient te worden gehouden met een bedrag (afgerond) groot € 8.000,00 voor het door te voeren herstel.’
2.5. In een bespreking hebben partijen met Taurus, als adviseur, getracht tot overeenstemming te geraken teneinde de zaak onderling te regelen. In haar reactie op het gespreksverslag van de hand van Taurus heeft [gedaagde] c.s. [eiser] c.s. bij brief van 13 februari 2009 bericht dat de in de bespreking gedane voorstellen harerzijds coulancehalve zijn gedaan en zij aansprakelijkheid nadrukkelijk van de hand wijst.
2.6. De factuur van Taurus van 16 februari 2009 ter zake van de schadeanalyse bedraagt € 1.029,35.
2.7. In haar rapport van 4 maart 2010, opgesteld in opdracht van [eiser] c.s., heeft Aannemersbedrijf Randewijk B.V. geconcludeerd: ‘De vloer in de woonkamer heeft zich niet in het geheel gelijkmatig gezet en is op bepaalde gedeelten ernstig verzakt. Het zandbed onder de vloer is waarschijnlijk niet voldoende verdicht. (…) De opbouw van de vloer is niet correct uitgevoerd, wat de zetting van de vloer ook niet ten goede komt. Doordat de vloer verzakt, zakken de op de vloerrand geplaatste voorzetwanden mee, wat tot scheurvorming heeft geleid, (…). Conclusie: De vloerconstructie heeft geen goede opbouw en is tevens niet vlak. (…) Totaalsom uit te voeren werkzaamheden € 26.100,00 incl. BTW.’ De rapportage is aan [gedaagde] c.s. toegestuurd.
2.8. Schriftelijk heeft [betrokkene 2], vader van L. [gedaagde] (gedaagde sub 2. en vennoot van de vennootschap), onder meer verklaard: ‘Er moest eerst geen vloerverwarming in!! EN net voor het storten halsoverkop wel Dus toen moest betonijzer zakken
[gedaagde] heeft toen geadviezeerd dat niet te doen Maar daar is niet naar geluisterd Dus dit is het ricico wat [gedaagde] bedoelde’
3. Het geschil
3.1. [eiser] c.s. vordert samengevat – dat de rechtbank
a. primair
i [gedaagde] c.s. hoofdelijk veroordeelt om binnen zes weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de herstelwerkzaamheden conform het rapport en de offerte van Randewijk van 4 maart 2010 (2.7.) uit te voeren, alsmede alle bijkomende herstelwerkzaamheden en
ii. [gedaagde] c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] c.s. een dwangsom van EUR 1.000,00 te betalen voor elke dag dat [gedaagde] c.s. niet aan voormelde uitvoering van herstelwerkzaamheden (i.) voldoet, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, met een maximum van EUR 100.000,00;
iii. indien [gedaagde] c.s. niet binnen de gevorderde termijn de herstelwerkzaamheden heeft verricht, [eiser] c.s. machtigt om een derde te mogen inschakelen die de gevorderde herstelwerkzaamheden (i.) verricht en [gedaagde] c.s. hoofdelijk, in die zin dat, als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt tot vergoeding van de begrote kosten ad EUR 26.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de zevende dag van betekening van het in deze te wijzen vonnis, voor zover [gedaagde] c.s. met de betaling in gebreke blijft;
b. subsidiair
i. [gedaagde] c.s. hoofdelijk, in die zin dat, als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om wegens (vervangende) schadevergoeding aan [eiser] c.s. als voorschot op de schade te betalen een bedrag van EUR 26.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de zevende dag van betekening van het in deze te wijzen vonnis, voor zover [gedaagde] c.s. met de betaling in gebreke blijft;
c. zowel primair als subsidiair
i. voor recht verklaart dat [gedaagde] c.s. aansprakelijk en schadeplichtig is voor de door [eiser] c.s. geleden en nog te lijden schade;
ii. [gedaagde] c.s. hoofdelijk veroordeelt om nadere schade aan [eiser] c.s. te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
iii. [gedaagde] c.s. hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] c.s. te betalen EUR 1.029,35 ter zake van onderzoekskosten van Taurus (2.4. -2.6.), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de zevende dag van betekening van het in deze te wijzen vonnis, voor zover [gedaagde] c.s. met de betaling in gebreke zullen zijn;
iv. [gedaagde] c.s. hoofdelijk, in die zin dat, als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [eiser] c.s legt aan zijn vordering het navolgende ten grondslag.
[gedaagde] c.s. is tekortgeschoten in haar verplichting om een deugdelijke vloer te storten. [eiser] c.s hoefde niet te verwachten dat de vloer zou verzakken en daarmee tevens de wanden. Zij verwijst daarbij naar de rapporten van Taurus van december 2008 (2.4.) en Randewijk van maart 2010 (2.7.).
3.3. [gedaagde] c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Primair voert [gedaagde] c.s aan dat er in deze sprake is van rechtsverwerking op grond van artikel 6:89 BW. [gedaagde] c.s. stelt daartoe dat [eiser] c.s. haar bij brief van medio 2008 (2.2.) te kennen heeft gegeven: ‘Na enige jaren zijn er scheuren gaan optreden, en blijkt de vloer op meerdere plaatsen te verzakken’. Onder de zinsnede ‘enige jaren’ dient naar gangbaar taalgebruik drie tot vier jaar te worden verstaan, hetgeen met zich meebrengt, gelet op het feit dat de vloer in 1998 is gelegd, dat de scheurvorming en verzakking van de betonvloer reeds in 2001 of 2002 aanwezig waren. Dit verweer wordt verder ondersteund door overwegingen in het rapport van Taurus (2.4.) van eind 2008: ‘Reeds gedurende enige jaren doet zich volgens [eiser] scheurvorming voor aan de voorzetwanden. (…) De schade is in het voorjaar van 2008 gemeld aan Rijswijk.’
4.2. Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiser] c.s. hierover verklaard: ‘Wij hebben tijdig gereclameerd. Een aantal jaren nadat de vloer was gestort en de wanden waren geplaatst zagen wij scheuren. (…) Wij hebben toen niet meteen actie ondernomen. De scheuren deden zich voor op een plek waar verwarmingsbuizen naar boven gingen. Wij gingen er van uit dat dit kwam door warmtewisseling. Als leek hadden wij geen verband gelegd met de vloer. Pas in 2008 werd het voor ons duidelijk dat het niet goed zat.’
4.3. De rechtbank oordeelt ter zake als volgt.
Op grond van art. 6:89 BW had [eiser] c.s., als opdrachtgever, binnen bekwame tijd nadat hij het gestelde gebrek had ontdekt of bij een redelijkerwijs van hem te verwachten onderzoek hadden behoren te ontdekken dat sprake was van een gebrek, [gedaagde] c.s. hiervan kennis moeten geven. De lengte van deze termijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.4. Aan de hand van de jurisprudentie (zie o.a. HR 25 maart 2011, LJN BP8991) en toegespitst op dit geval, geldt het volgende: onder meer van belang zijn de aard en de waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt en de deskundigheid van de opdrachtgever. Onder omstandigheden kan een onderzoek door een deskundige nodig zijn. In beginsel mag de opdrachtgever de uitslag van het onderzoek afwachten zonder de opdrachtnemer van het onderzoek op de hoogte te brengen. De onderzoeks- en klachtplicht van de opdrachtgever kunnen niet los worden gezien van de aard van het werk en de overige, hiervoor genoemde omstandigheden, omdat daarvan afhankelijk is wat de opdrachtgever kan en moet doen om een eventueel gebrek op het spoor te komen en aan de opdrachtnemer mededeling te doen van een met voldoende mate van waarschijnlijkheid vastgestelde tekortkoming. De vereiste mate van voortvarendheid voor wat betreft de onderzoeksplicht van de opdrachtgever zal voorts afhangen van de ingewikkeldheid van het onderzoek. Als de opdrachtgever op eenvoudige wijze kan (laten) vaststellen of een vermoed gebrek ook werkelijk bestaat, zal dat onderzoek niet lang mogen duren. Als deze zekerheid alleen op langdurig of kostbaar onderzoek kan worden gebaseerd, zal de opdrachtgever daarvoor de nodige tijd moeten worden gegund. Als de opdrachtgever voor het verkrijgen van informatie of voor het verrichten van onderzoek afhankelijk is van de medewerking van derden, zal ook daarmee rekening moeten worden gehouden. Het gebrek aan (tijdige) medewerking van derden komt niet altijd en zonder meer voor rekening van de opdrachtgever. Bij dit alles is in belangrijke mate mede bepalend in hoeverre de belangen van de opdrachtnemer al dan niet zijn geschaad. Als die belangen niet zijn geschaad, zal er niet spoedig voldoende reden zijn de opdrachtgever een gebrek aan voortvarendheid te verwijten. In dit verband kan de ernst van de tekortkoming meebrengen dat een nalatigheid van de opdrachtgever hem niet kan worden tegengeworpen.
4.5. Afgezet tegen het aldus geschetste toetsingskader komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] c.s. niet binnen bekwame tijd (in de zin van art. 6:89 BW) heeft geklaagd. [eiser] c.s. heeft immers erkend dat hij reeds na ‘enige jaren’ twee scheuren in de door [gedaagde] c.s. geplaatste voorzetwanden heeft waargenomen. [eiser] c.s. heeft niet betwist dat dit dan omstreeks 2001-2002 het geval moet zijn geweest. De lengte, breedte en plaats van die scheuren zijn te zien op de door [eiser] c.s. gemaakte en ter voorbereiding op de comparitie van partijen overgelegde foto’s nummer 5 en 6. Niet is gesteld of gebleken dat deze scheuren nadien langer en/of breder zijn geworden. Gelet op de hiervoor genoemde kenmerken van deze scheur (lengte, breedte en plaats) had het op de weg van [eiser] c.s. gelegen [gedaagde] c.s. hierover te informeren. Deze scheuren zijn immers dermate breed en lang dat niet van een bij verbouwing gebruikelijk zettingscheur gesproken kan worden. Voorts geldt dat deze scheuren optraden in de door [gedaagde] c.s. geplaatste voorzetwanden. Nader onderzoek was hiervoor niet vereist en voor zover dat wel het geval was, mocht van [eiser] c.s. verlangd worden dat zij dat onderzoek destijds (2001-2002) had laten uitvoeren en geldt dat dit niet veel tijd in beslag hoefde te nemen, zoals in 2008 ook is gebleken. In plaats daarvan heeft [eiser] c.s. pas in het voorjaar van 2008 actie ondernomen door nader onderzoek te laten verrichten. Bij dit alles is van belang dat [gedaagde] c.s. door dit lange tijdsverloop van zes á zeven jaren na ontdekking van de scheuren en bijna tien jaar na de uitvoering van het werk in zijn belangen is geschaad. Zo beschikt [gedaagde] c.s. niet meer over de destijds tussen partijen gesloten overeenkomst terwijl [eiser] c.s. deze zelf ook niet meer heeft. Voorts is voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] c.s. destijds een aansprakelijkheidsverzekering had afgesloten, maar dat de verzekeraar de dekking in de loop van 2007 heeft beëindigd. Dit alles betekent dat [eiser] c.s. zich niet meer op het gestelde gebrek in de vloer kan beroepen en dat de vorderingen worden afgewezen.
4.6. [eiser] c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
4.7. Om organisatorische redenen wordt dit vonnis gewezen door een andere rechter dan die de comparitie van partijen heeft geleid.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.158,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2011.