ECLI:NL:RBARN:2011:BQ6494

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4095
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke WOZ-zaak met aanvullend bezwaarschrift

In deze zaak heeft eiser, wonende te [Z], beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Renkum inzake de WOZ-waarde van zijn woning aan de [A-straat 1] te [Z]. De waarde was vastgesteld op € 940.000 per waardepeildatum 1 januari 2009, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 710.000. Eiser had zelf een bezwaarschrift ingediend, maar zijn gemachtigde diende later een aanvullend bezwaarschrift in, vergezeld van een taxatierapport van [D]. De gemachtigde stelde dat dit aanvullende bezwaarschrift wel degelijk waarde toevoegde aan de zaak, terwijl verweerder dit betwistte en geen proceskostenvergoeding voor de kosten van rechtsbijstand wilde toekennen.

De rechtbank oordeelde dat het aanvullend bezwaarschrift van de gemachtigde als een geheel met het oorspronkelijke bezwaarschrift moest worden gezien. De rechtbank volgde daarbij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die stelde dat een aanvullend bezwaarschrift dat de gronden van het bezwaar verder uitwerkt, ook als zodanig moet worden erkend. De rechtbank concludeerde dat de aanvulling door de gemachtigde wel degelijk een toegevoegde waarde had en dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding, en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase. Tevens werd verweerder gelast het griffierecht van € 41 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Tikken, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 10/4095
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 mei 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Renkum, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1], te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld voor het kalenderjaar 2010 op € 940.000.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 november 2010 de waarde verlaagd naar € 710.000. Tevens is aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 386,70.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 november 2010, ontvangen door de rechtbank op 12 november 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2011 te Arnhem.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde], bijgestaan door mr. [A].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser heeft zelf een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking. Dit bezwaarschrift bevat enkele gronden. Tevens heeft eiser een taxatierapport van [B] van 31 maart 2008 bij het bezwaarschrift gevoegd. Volgens dit taxatierapport is de waarde van de woning € 750.000.
Vervolgens heeft zijn gemachtigde de bezwaarprocedure overgenomen. Dit heeft gemachtigde per faxbericht en brief van
29 juli 2010 aan verweerder medegedeeld. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerder aan de gemachtigde deze overname bevestigd. Tevens is aan de gemachtigde het taxatieverslag van de woning toegezonden. Ten slotte is aan de gemachtigde het volgende medegedeeld:
“Dhr. [X] had reeds een gegrond bezwaar ingediend. Als u hier nog een en ander aan toe te voegen heeft, zie ik het graag tegemoet.”
Bij faxbericht en brief van 12 augustus 2010 heeft de gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Bij dit aanvullende bezwaarschrift heeft de gemachtigde een taxatierapport ingediend van [C], gediplomeerd WOZ-taxateur van [D]. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 710.000.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 710.000. Aan eiser is voorts een proceskostenvergoeding toegekend van € 386,70, zijnde de kosten van het door eiser ingezonden taxatierapport van [D] en de kosten van de Kadastrale uittreksels.
Aan eiser is geen proceskostenvergoeding toegekend voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Geschil
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
In artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. In de bijlage is opgenomen dat voor een bezwaarschrift een punt wordt toegekend.
Verweerder heeft geweigerd om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat eiser zelf het bezwaarschrift heeft ingediend en het taxatierapport van [D] al voldoende aanknopingspunten bood ter afdoening van het bezwaar. Verweerder stelt dat de aanvulling door de gemachtigde geen toegevoegde waarde heeft. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). Eiser is van mening dat het aanvullende bezwaarschrift wel een toevoegde waarde heeft gehad en hij derhalve wel recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2007, nr. 04/5461, LJN AZ8558, waarnaar verweerder heeft verwezen, het volgende is geoordeeld:
“De Raad stelt vast dat appellant zelf een bezwaarschrift met (summiere) gronden heeft ingediend. Vervolgens heeft de gemachtigde van appellant een uitvoerig geschrift ingediend waarin de gronden van het bezwaar zijn uitgewerkt. Anders dan voorheen is de Raad thans van oordeel dat in een geval als het onderhavige het bezwaarschrift en het door de gemachtigde ingediende aanvullende bezwaarschrift als één geheel dienen te worden gezien. Onder de proceshandeling bezwaarschrift in de zin van het Besluit is dan ook mede te begrijpen het door de gemachtigde van appellant ingediende aanvullende bezwaarschrift. (..)”
De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraak van de CRvB ook in deze procedure kan worden gevolgd. Redengevend hiervoor is dat het bezwaarschrift van eiser weliswaar gronden bevat, maar dat deze door zijn gemachtigde nader zijn uitgewerkt en zijn aangevuld. Weliswaar heeft verweerder bij brief van 29 juli 2010 aan de gemachtigde aangegeven dat eiser zelf al een gegrond bezwaar heeft ingediend, maar verweerder heeft daarbij niet aangeven wat de nieuwe waarde zou gaan worden. Tevens is de gemachtigde door verweerder in deze brief uitgenodigd om nog aanvullende gronden in te dienen. Dat sprake is van een aanvulling blijkt ook uit de uitspraak op bezwaar waarin op pagina 4 de grieven van eiser zelf zijn beoordeeld en op pagina 5 de grieven van de gemachtigde. Ten aanzien van de grieven van zowel eiser als gemachtigde heeft verweerder opgemerkt dat deze juist zijn.
Ten slotte blijkt uit de uitspraak op bezwaar dat het door de gemachtigde ingediende taxatierapport van [D] heeft geleid tot de verlaging van de WOZ-waarde in bezwaar naar € 710.000. Het door eiser eerder ingediende taxatierapport van [B] voldoet volgens verweerder niet aan de eisen die de Wet WOZ stelt. Indien eiser niet zijn gemachtigde had ingeschakeld had hij slechts dit laatste rapport gehad om zijn bezwaar te onderbouwen en het is onduidelijk tot welke waarde verweerder dan zou hebben geconcludeerd.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank derhalve tot het oordeel dat het door eiser ingediende bezwaarschrift en de door zijn gemachtigde ingediende aanvullingen daarop in dit geval als één geheel moeten worden aangemerkt. Aan eiser dient derhalve een vergoeding te worden toegekend voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze vergoeding vast op € 218 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1).
Het voorgaande leidt ertoe dat de vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase in totaal € 604,70 bedraagt. Verweerder zal dit bedrag aan eiser dienen te vergoeden, voorzover het niet reeds aan eiser is vergoed bij de uitspraak op bezwaar.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze ziet op de proceskostenvergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de bezwaarfase ten bedrage van € 604,70;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de beroepsfase ten bedrage van € 874;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 17 mei 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.