zaaknummer / rolnummer: 211102 / HA ZA 11-112
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.A.M.P. Keijser te Nijmegen,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. Vleugel te Utrecht,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. Vleugel te Utrecht,
3. de stichting
STICHTING FONTANE,
gevestigd te Maasdriel,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde], [gedaagde sub 2] en Stichting Fontane genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 februari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De rechtbank verwijst voor de tussen partijen vaststaande feiten naar de beschikking onder zaak/rekestnummer 201897/KV RK 10-761 van 20 december 2010.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1. De rechtbank verwijst voor een weergave van het oorspronkelijke geschil naar de beschikking onder zaak/rekestnummer 201897/KV RK 10-761 van 20 december 2010. In die beschikking is overwogen dat de van weerszijden verzochte verklaringen voor recht, de verzoeken om veroordeling tot afgifte van de administratie en overige bevelen zich niet lenen voor behandeling in het kader van een verzoekschriftprocedure.
3.2. Restten de verzoeken waarop de rechtbank vervolgens bij beschikking van 28 maart 2011 heeft beslist. De hier bedoelde beslissingen hielden kort samengevat afwijzing in van de verzoeken van [eiser] om [gedaagde] en [gedaagde sub 2] ontslag te verlenen, om een onderzoek te doen instellen naar de gang van zaken binnen Stichting Fontane en daartoe een deskundige aan te wijzen, om [gedaagde] en [gedaagde sub 2] hangende het onderzoek door de deskundige te schorsen als bestuurder, om een tijdelijk bestuurder te benoemen met de opdracht het bestuur van Stichting Fontane tijdelijk waar te nemen totdat definitief in de opvolging van [gedaagde] en [gedaagde sub 2] voorzien zal zijn en om in hun plaats nieuwe bestuurders te benoemen, dan wel te bepalen dat het [eiser] vrijstaat daartoe zelf over te gaan.
3.3. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld van de beschikking van 28 maart 2011.
3.4. Het voorgaande betekent dat thans nog voorliggen:
van de vorderingen in conventie
- de vordering tot een verklaring voor recht dat het bestuurslidmaatschap van Stichting Fontane van [gedaagde] en [gedaagde sub 2] is geëindigd per 1 september 2009 (3.1 onder 1 in de beschikking van 20 december 2010),
- de vordering tot veroordeling van [gedaagde] en [gedaagde sub 2] om alles wat tot Stichting Fontane behoort in de meest ruime zin van het woord aan [eiser] ter hand te stellen, de adresseringen aan te passen en zich te onthouden van rechtshandelingen voor Stichting Fontane (3.1 onder 2 in de beschikking van 20 december 2010),
- de vordering tot een verklaring voor recht dat het ontslagbesluit van [eiser] dat genomen zou zijn op 15 oktober 2009 niet rechtsgeldig danwel nietig is, danwel dit besluit te vernietigen (3.1 onder 3 in de beschikking van 20 december 2010),
van de reconventionele vorderingen
- de vordering tot een verklaring voor recht dat [eiser] op 15 oktober 2009 als bestuurder (voorzitter) van Stichting Fontane is ontslagen (3.2 onder 1 in de beschikking van 20 december 2010),
- de vordering te bepalen dat [eiser] zich dient te onthouden van het verrichten van rechtshandelingen als voorzitter van Stichting Fontane, alles wat tot Stichting Fontane behoort dient af te dragen aan [gedaagde] en [gedaagde sub 2], zijn medewerking dient te verlenen aan het functioneren van Stichting Fontane zoals dat was voor 1 september 2009 en de uitschrijving van [gedaagde] en [gedaagde sub 2] als bestuurders ongedaan dient te maken (3.2 onder 2 in de beschikking van 20 december 2010).
Tevens dient nog geoordeeld te worden over de proceskosten.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1. Twee complexen van vragen staan inmiddels centraal in deze procedure.
Het eerste is of [eiser] voor het leven benoemd is als bestuurder danwel als voorzitter en of hij dientengevolge niet kan worden ontslagen in de zin van art. 9 onder e van de statuten (ontslag door de gezamenlijke overige bestuurders).
Het tweede complex vragen houdt in wat het betekent dat [gedaagde] en [gedaagde sub 2] volgens de notulen van de bestuursvergadering van 25 juli 2007 zijn geïnstalleerd als bestuurders ad interim, een bijzondere functie die de statuten niet kennen, of hun bestuurslidmaatschap geëindigd is en, zo ja, wanneer dat gebeurd is.
4.2. Dat [eiser] voor het leven benoemd zou worden als bestuurder en als voorzitter van Fontane is volgens hem de uitdrukkelijke wil geweest van de oprichtster van de stichting, mevrouw van [betrokkene]. Dit zou door de notaris die bij de oprichting betrokken was, bevestigd kunnen worden. Hiervan biedt [eiser] bewijs aan.
4.3. Dat bewijs echter is naar het oordeel van de rechtbank irrelevant. De wet (art. 2:286 BW) en de statuten (art. 4) bevatten een gesloten systeem van de mogelijkheden van een bestuurdersbenoeming. Deze vindt allereerst plaats bij de oprichting en overigens op de in de statuten bepaalde wijze. In het in beginsel dwingendrechtelijke rechtspersonenrecht bestaat er geen ruimte hiervan afwijking af te wijken.
4.4. De benoeming voor het leven anders bij de oprichtingsakte, waaronder begrepen een testament waarbij wordt opgericht, of op grond van de statuten, kennen wet noch statuten. De niet in de oprichtingsakte of de statuten geuite wil van de oprichtster is daarom niet relevant. Het aangeboden bewijs is dan ook geen tegenbewijs van hetgeen tussen partijen in een procedure als verplicht volledig bewijs in een notariële akte geldt. Het zou bewijs zijn dat een bestuursdersbenoeming anders dan voorzien is in de wet of de statuten heeft plaatsgevonden en daar is geen ruimte voor.
4.5. De conclusie hieruit is dat [eiser] weliswaar tot bestuurder benoemd is, maar dat ook voor hem als bestuurder geen andere regels gelden dan die de statuten stellen. Deze houden onder meer in dat bestuurders ontslagen kunnen worden. Strikt genomen zou zelfs een benoeming voor het leven bij de oprichting, nu de bepaling van art. 9 onder e van de statuten daarvoor geen uitzondering maakt, het ontslag door de andere bestuurders niet uitsluiten.
4.6. De eerste vraag van het eerste complex van vragen wordt dus ontkennend beantwoord door de rechtbank. [eiser] is niet voor het leven benoemd als bestuurder. Hij is bestuurder op de in de statuten geregelde wijze en ook hij kan ontslagen worden.
4.7. De eerste vraag van het tweede complex vragen is wat het betekent dat [gedaagde] en [gedaagde sub 2] volgens de notulen van de bestuursvergadering van 25 juli 2007 zijn geïnstalleerd als bestuurders ad interim. Bij de beantwoording van deze vraag moet voorop staan dat wet noch statuten de bestuurder ad interim kennen. Gelet op de mogelijkheden van beëindiging van het bestuurslidmaatschap waarin de statuten van Stichting Fontane voorzien, is de enige mogelijkheid om deze benoeming met de statuten te rijmen een toezegging door de benoemde bestuurders op enig moment te zullen aftreden. Vergelijkbaar hiermee is het rooster van aftreden dat in de statuten voorzien is, maar overigens geen rol speelt in de stellingen van partijen.
4.8. Met de tussen de bestuurders bestaande gelijkheid, uitgangspunt van de wettelijke regeling waarvan niet afgeweken is voor Fontane, verdraagt zich niet de constructie waarin een van de bestuurders de andere, ook al hebben die toegezegd te zullen aftreden, benoemt en/of ontslaat. Daarmee zou deze bestuurder bevoegdheden krijgen die hem in feite tot enig bestuurder danwel bestuurder met uiteindelijk doorslaggevende stem bij de benoeming van bestuurders maken. Voor zover [eiser]s stellingen inhouden dat hem toch deze bevoegdheden toekomen, verwerpt de rechtbank zijn betoog.
4.9. De situatie zoals hierboven omschreven als de enige mogelijkheid om de benoeming ad interim met de statuten te rijmen, namelijk een toezegging van de benoemde bestuurders op enig moment te zullen aftreden, is blijkens de stukken ook wat zich bij Stichting Fontane in feite heeft voorgedaan. [gedaagde] en [gedaagde sub 2] hebben een project op zich genomen met het voornemen, zoals zij ook ter comparitie bevestigd hebben, om niet 'ten eeuwigen dage' bestuurslid te blijven, maar om zich terug te trekken als 'de klus geklaard' was. Dat is niet gebeurd omdat zij zich inmiddels dieper in het werk voor Stichting Fontane hadden begeven. Daargelaten de vraag of van hen gevraagd kon worden zich aan de oorspronkelijke afspraken te houden door hetzij medio 2008 hetzij per 1 september 2009 ontslag te nemen als bestuurder – de rechtbank leest in hun stellingen niet dat zij eerder met ingang van deze datum ontslag genomen hebben –, moet worden vastgesteld dat het [eiser] niet vrijstond hen per laatstgenoemde datum te ontslaan. Dat is een toepassing van eigenrichting die niet geoorloofd is.
4.10. Volgens [eiser] eindigde het bestuurslidmaatschap van [gedaagde] en [gedaagde sub 2] krachtens de daarover gemaakte afspraken op 1 september 2009. Uit het voorgaande volgt dat dit niet juist is. Dat het bestuurslidmaatschap van rechtswege zou zijn geëindigd is noch tot de wet noch tot de statuten te herleiden, in dezen de enige geldige rechtsbronnen. Zou de regeling betreffende het rooster van aftreden hebben gegolden, dan zou overigens ontslag per 31 december 2009 zijn gevolgd (art. 9 onder a van de statuten).
4.11. De inschrijving van het ontslag per 1 september 2009 in het handelsregister is bij gebreke van een ontslag door [gedaagde] en [gedaagde sub 2] of een geldig ontslagbesluit door de stichting, van onwaarde. Waar de inschrijving geen recht schept, heeft zij het ontslag niet bewerkstelligd.
4.12. De vraag of het bestuurslidmaatschap van [gedaagde] en [gedaagde sub 2] geëindigd is, moet dus ontkennend worden beantwoord.
4.13. Vervolgens ligt de vraag voor of het ontslag van [eiser] geldig tot stand gekomen is. Hiertegen heeft hij het volgende aangevoerd.
- Ten tijde van het ontslagbesluit waren [gedaagde] en [gedaagde sub 2] geen bestuurder van Stichting Fontane meer.
- [eiser] moet in ieder geval – zo volgt uit artikel 4 van de statuten – deel uitmaken van het bestuur.
- Het ontslagbesluit is in strijd met de bedoeling van de oprichtster van Stichting Fontane om [eiser] voor het leven te benoemen als bestuurder.
- Voor een bestuursvergadering op 15 oktober 2009 heeft geen geldige oproeping plaats gevonden zoals voorzien in art. 5 van de statuten; daar genomen besluiten zijn dan ook vernietigbaar op grond van art. 2:15 lid 1 onder a en b BW.
- Als er al een bestuursvergadering plaatsvond op 15 oktober 2009 konden daar krachtens art. 5 lid 6 van de statuten geen geldige besluiten worden genomen omdat [eiser] er niet aanwezig was.
- Het ontslagbesluit is inhoudelijk in strijd met de tegenover [eiser] in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid gelet op zijn positie binnen Stichting Fontane.
4.14. De stelling dat [gedaagde] en [gedaagde sub 2] op 15 oktober 2009 geen bestuurders van Stichting Fontane meer waren verwerpt de rechtbank onder verwijzing naar wat zij onder 4.11 heeft overwogen.
4.15. De stelling dat [eiser] in ieder geval deel moet uitmaken van het bestuur volgt anders dan hij stelt, niet uit art. 4 van de statuten. Dit geeft een regel voor de situatie na overlijden van de oprichtster en geen algemene regel. De rechtbank verwerpt de stelling dan ook. Hierboven (4.2-4.5) is reeds de stelling verworpen dat [eiser] voor het leven is benoemd als bestuurder.
4.16. Voor de bestuursvergadering op 15 oktober 2009 is volgens [gedaagde] en [gedaagde sub 2] opgeroepen per e-mailbericht van [gedaagde] van 3 oktober 2009, waarin tijd en plaats van de vergadering en de agenda zijn vermeld. Dit heeft [eiser] niet betwist. De vraag is of deze e-mail kwalificeert als een geldige oproeping in de zin van art. 5 van de statuten. Dit artikel eist schriftelijke oproeping per brief. Nu door [eiser] niet is aangevoerd dat een e-mailbericht niet in plaats van een brief kan voldoen en/of dat hij geen e-mailberichten kan ontvangen, en de statuten niet de eis van oproeping per aangetekende brief stellen, is de rechtbank van oordeel dat met de oproeping per e-mail voldaan is aan de statutaire oproepingseis. Er is mede gelet op het uit de stukken blijkende feit dat alle partijen, ook [eiser], het gebruik hebben zich van de e-mail te bedienen, geen reden om een brief te eisen als de mededeling waarom het gaat, even goed leesbaar de geadresseerde per e-mail kan bereiken.
4.17. Uit het voorgaande volgt dat de oproeping voor de vergadering van 15 oktober 2009 uitgegaan is van een bestuurder. De oproeping is geldig.
4.18. De onder 4.16 bedoelde agenda bevat onder 6 het onderwerp ‘De bestuurssituatie’, onderverdeeld in ‘Het functioneren van de voorzitter, HvdW’, ‘Het besluit om van HvdW als bestuurslid, en mitsdien als voorzitter, afscheid te nemen’ en ‘Bespreking van de wijze waarop dit afscheid vorm krijgt’. Er was dus geen sprake van een vergadering waarop [eiser] onverwacht met het voornemen zijn bestuurslidmaatschap te beëindigen werd geconfronteerd.
4.19. Hieraan voegt de rechtbank toe dat als dit voornemen niet geagendeerd was, zoals [eiser] stelt, hij juist op grond van art. 5 lid 6 van de statuten (beschikking van 20 december 2010 onder 2.2) de besluitvorming op dit punt had kunnen tegenhouden. Dat heeft hij niet gedaan.
4.20. Op 15 oktober 2009 vond een bestuursvergadering plaats. Daar werden de beëindiging van [eiser]s bestuurslidmaatschap en de wijze waarop dit vorm zou kunnen krijgen aan de orde gesteld en daar heeft [eiser] zich aan de gedachtenwisseling hierover onttrokken.
4.21. De stelling dat als er al een bestuursvergadering plaatsvond op 15 oktober 2009, daar krachtens art. 5 lid 6 van de statuten geen geldige besluiten konden worden genomen omdat [eiser] er niet aanwezig was, verwerpt de rechtbank op grond van het voorgaande.
4.22. De conclusie uit het voorgaande is voorts dat de op 15 oktober 2009 genomen besluiten niet vernietigbaar zijn op grond van art. 2:15 lid 1 onder a en b BW.
4.23. Rest de vraag of het ontslagbesluit inhoudelijk in strijd is met de tegenover [eiser] in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid gelet op zijn positie binnen Stichting Fontane. In wezen baseert [eiser] zich hier op zijn verdiensten voor Stichting Fontane en de bedoeling van de oprichtster hem voor het leven als voorzitter te benoemen. Andere omstandigheden zijn niet aangevoerd. Hierbij merkt de rechtbank op dat voor zover [eiser] aanvoert dat er geen gronden voor zijn ontslag genoemd zijn, zijn stelling onbegrijpelijk is omdat in de maanden voorafgaand aan 15 oktober 2009 over en weer tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde] en [gedaagde sub 2] aan de andere kant ruimschoots voldoende verwijten zijn gemaakt om het aan de orde stellen van zijn ontslag te rechtvaardigen. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden acht de rechtbank niet van dien aard dat zij meebrengen dat redelijkheid en billijkheid aan het ontslagbesluit in de weg stonden. Zou anders beslist worden, dan zou immers juist de benoeming van [eiser] voor het leven langs die weg aanvaard worden. Uit het voorgaande volgt dat dit in strijd met de wet en de statuten is. Overigens is van het bestaan van omstandigheden die ertoe nopen het besluit in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid te achten, niet gebleken.
4.24. Het voorgaande betekent dat de vorderingen in conventie, opgesomd onder 3.4, moeten worden afgewezen.
4.25. Het voorgaande betekent voor de onder 3.4 opgesomde reconventionele vorderingen het volgende.
De vordering tot een verklaring voor recht dat [eiser] op 15 oktober 2009 als bestuurder (voorzitter) van Stichting Fontane is ontslagen, is toewijsbaar. In vervolg daarop is de op zichzelf niet weersproken vordering om te bepalen dat [eiser] zich dient te onthouden van het verrichten van rechtshandelingen als voorzitter van Stichting Fontane en alles wat tot Stichting Fontane behoort dient af te dragen aan [gedaagde] en [gedaagde sub 2], toewijsbaar.
4.26. De vordering die erop gericht is dat [eiser] zijn medewerking moet verlenen aan het functioneren van Stichting Fontane zoals dat was voor 1 september 2009. zal de rechtbank niet toewijzen. Zij is gelet op de overige beslissingen, met name de constatering van [eiser]s ontslag als bestuurder, te onbepaald.
4.27. De ongedaanmaking van de uitschrijving van [gedaagde] en [gedaagde sub 2] als bestuurders uit het handelsregister kan niet meer plaatsvinden door [eiser] omdat deze geen bestuurder meer is. [gedaagde] en [gedaagde sub 2] zullen hiervoor zelf zorg moeten dragen en de hierop gerichte vordering kan niet worden toegewezen.
4.28. Gelet op de relatie die tussen partijen als stichtingsbestuurders heeft bestaan, het verloop van de procedure, waarbij over en weer ingestelde vorderingen de procedure aanzienlijk gecompliceerd hebben, en het gegeven dat partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld zijn, zal de rechtbank de kosten van de procedure compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.29. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals hierna wordt aangegeven.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3. verklaart voor recht dat [eiser] op 15 oktober 2009 als bestuurder (voorzitter) van Stichting Fontane is ontslagen,
5.4. beveelt [eiser] zich te onthouden van het verrichten van rechtshandelingen als voorzitter van Stichting Fontane en alles wat tot Stichting Fontane behoort, af te dragen aan [gedaagde] en [gedaagde sub 2],
5.5. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde], [gedaagde sub 2] en Stichting Fontane gezamenlijk een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 5.4 en 5.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.