ECLI:NL:RBARN:2011:BQ6488

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207541
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring inzake onbehoorlijk bestuur door oud-bestuurders van Stichting Woning Onderhoud te Arnhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 18 mei 2011 een vonnis in vrijwaring uitgesproken. De eisers in vrijwaring, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zijn in de hoofdzaak veroordeeld wegens onbehoorlijk bestuur. Zij hebben niet aangetoond dat het onbehoorlijk bestuur enkel te herleiden is tot het handelen of nalaten van de gedaagde in vrijwaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat het betoog van de eisers in vrijwaring geen grondslag biedt voor de aansprakelijkheid van de gedaagde tegenover hen, voor het geval dat zij in de hoofdzaak in het ongelijk worden gesteld.

De procedure begon met een dagvaarding, waarna het vonnis werd bepaald. De gedaagde heeft geen verweer gevoerd en is in verstek gegaan. De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of de vordering van de eisers niet onrechtmatig of ongegrond was. De eisers stelden dat zij zich correct en transparant hebben gedragen als bestuurders van de stichting en betwisten dat zij enige schadevergoeding aan de stichting verschuldigd zijn. Zij stellen dat, indien de rechtbank van mening is dat er onjuist met de gelden van de stichting is omgegaan, dit enkel te wijten is aan de gedaagde.

De rechtbank oordeelt echter dat de eisers niet voldoende onderbouwd hebben dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het onbehoorlijk bestuur. De rechtbank concludeert dat de aangevoerde grondslag onvoldoende is en dat het betoog van de eisers geen basis biedt voor de aansprakelijkheid van de gedaagde. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil worden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar op 18 mei 2011.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 207541 / HA ZA 10-2169
Vonnis in vrijwaring van 18 mei 2011
in de zaak van
[eisers]
eisers,
advocaat mr. ing A. Klein te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
gedaagde,
niet verschenen.
De partijen zullen hierna [eiser sub 1], [eiser sub 2] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De overwegingen
2.1. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd. Tegen hem is verstek verleend. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is.
2.2. De zaak betreft de aansprakelijkstelling door Stichting Woning Onderhoud te Arnhem (hierna: de stichting) van onder meer [eiser sub 1], [eiser sub 2] en [gedaagde] als oud bestuurders van deze stichting op grond van onbehoorlijk bestuur en/of onrechtmatige daad. Bij vonnis van heden worden vrijwel alle vorderingen van de stichting toegewezen. Op een aantal onderdelen is daarbij sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser sub 1] en/of [eiser sub 2] en/of [gedaagde] tegenover de stichting op grond van onbehoorlijk bestuur.
2.3. Als grond van hun vordering tot vrijwaring voeren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan dat zij “zich jegens de stichting op een uitermate correcte en transparante wijze van hun taken als bestuurder hebben gekweten”. Zij betwisten derhalve dat zij tot vergoeding van enig bedrag aan de stichting zijn gehouden. Als de rechtbank, vervolgen zij, “desalniettemin van mening is dat er op een onjuiste en onzorgvuldige wijze is omgesprongen met gelden van de [stichting], dan kan dit enkel zijn te herleiden tot het doen of nalaten van [gedaagde].”
2.4. Dit laatste wordt door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet onderbouwd. Daargelaten de beslissing van de rechtbank in de andere zaak, zou zo’n onderbouwing noodzakelijk zijn omdat uit het betoog dat zij niet onbehoorlijk bestuurd hebben, niet logisch voortvloeit dat [gedaagde] dat wel gedaan heeft. Ten onrechte stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ongemotiveerd dat dit anders is.
2.5. De aangevoerde grondslag acht de rechtbank dan ook onvoldoende. Het betoog van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bevat geen grondslag voor aansprakelijkheid van [gedaagde] tegenover hen voor het geval [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tegenover de stichting in het ongelijk gesteld worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de voorliggende vordering ongegrond is.
2.6. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] moeten worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en in de proceskosten worden verwezen. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.