Parketnummer : 05/702556-10
Datum zitting : 16 mei 2011
Datum uitspraak : 30 mei 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging, dat:
hij op een of meerdere tijdstp(pen) in of omstreeks de periode van 21 oktober
2009 tot en met 19 maart 2010 te Deil, gemeente Geldermalsen, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer 12.156 hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer
dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 16 mei 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda.
De officier van justitie, mr J. Osinga, heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering aangekondigd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen, wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 maart 2010 is de politie het bedrijfspand op de [adres] en in de bij dat pand behorende schuur op de [adres]a, te Deil binnengetreden en zij trof een in werking zijnde hennepkwekerij aan, verdeeld over drie ruimtes. In totaal heeft de politie daar 3.455 hennepplanten/hennepstekken in beslag genomen. Monsters van planten uit alle drie de ruimtes zijn getest en bleken alle hennep te zijn/te bevatten.
Aangetroffen en aangehouden werden onder meer verdachte en medeverdachte M. [medeverdachte1] (hierna: [medeverdachte1]).
[medeverdachte1] heeft de hennepkwekerij opgezet in oktober 2009. Medeverdachte L.R. [medeverdachte2] (hierna: [medeverdachte2]) heeft ook geld geïnvesteerd in de hennepkwekerij.
Verdachte heeft [medeverdachte1] geholpen met de hennepkwekerij omdat hij ervaring had met het opzetten van een hennepkwekerij. Hij heeft know-how ingebracht. Op 19 maart 2010 had verdachte op verzoek van [medeverdachte1] een aantal vrouwen meegenomen naar de hennepkwekerij om de hennepplanten te gaan knippen. Verdachte is in ieder geval zeven à acht keer in de hennepkwekerij geweest. Niet was afgesproken hoeveel geld hij zou krijgen voor zijn inbreng maar hij hoopte een paar duizend euro.
Er waren reeds 8.701 hennepplanten verkocht. Totaal zijn dus (8.701 + 3.455) 12.156 hennepplanten/-stekken in de kwekerij aanwezig geweest.
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij benadrukt dat [medeverdachte1] en [medeverdachte2] hebben verklaard dat verdachte een ‘actieve deelnemer’ was aan de plantage. Zijn naam komt ook voor in het door [medeverdachte1] bijgehouden logboek.
Standpunt van de verdediging:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het handelen van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als ‘medeplegen’.
De vraag die voorligt is of, waar vaststaat dat verdachte betrokken is geweest bij een hennepkwekerij, verdachte moet worden gekwalificeerd als medepleger. Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een ‘nauwe en bewuste samenwerking’ tussen verdachte en zijn medeverdachte(n).
Hoewel verdachte zelf heeft verklaard dat hij, zoals hierboven onder de feiten is weergegeven, alleen know-how heeft ingebracht en op verzoek van[medeverdachte1] vrouwen heeft meegenomen om hennepplanten te knippen, is de rechtbank van oordeel dat zijn aandeel in de hennepkwekerij nog omvangrijker is geweest.
Beide medeverdachten, [medeverdachte1] en [medeverdachte2], hebben, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat verdachte ook geld en tweedehands materialen heeft geïnvesteerd en dat hij hennepplanten heeft verkocht. [medeverdachte1] zet in zijn verklaring uitvoerig en gedetailleerd uiteen wie van de drie ‘investeerders’ wat heeft ingebracht en welke afspraken zijn gemaakt over de winstverdeling, alsmede hoe die winst feitelijk is verdeeld. Hij verklaart ten aanzien van verdachte concreet dat deze € 8.563,50 heeft geïnvesteerd en dat hij € 1.523,00 en € 2.675 (totaal dus € 4.198,00) heeft ontvangen De berekeningen die [medeverdachte1] in zijn verklaring expliceert, zijn opgetekend in het door [medeverdachte1] in de maanden voorafgaand aan 19 maart 2010 bijgehouden logboek .
Gelet op de openheid van zaken die [medeverdachte1] heeft gegeven, ook over zijn eigen aandeel in de kwekerij, alsmede op de gedetailleerdheid van zijn verklaring, die ondersteuning vindt in zijn logboekaantekeningen én in de – eveneens gedetailleerde en uitvoerige – verklaring van [medeverdachte2], ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om aan de verklaringen van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] te twijfelen, dus ook niet waar die zien op het aandeel van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijkheden - nog daargelaten dat ook reeds de door verdachte toegegeven handelingen, te weten kort gezegd zijn veelvuldige aanwezigheid en het leveren van know-how en werkkrachten om te knippen, duiden op een nauwe en bewuste samenwerking - voldoende zijn om van bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van de hennepteelt en hennephandel te kunnen spreken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en acht het medeplegen van hennepteelt en handel bewezen .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 oktober 2009 tot en met 19 maart 2010 te Deil, gemeente Geldermalsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld en verkocht, een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 12.156 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 6 april 2011 en
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, betreffende verdachte, gedateerd 30 december 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. Nu heeft hij zich schuldig gemaakt aan medeplegen van het telen en verkopen van hennep. De hennepplantage waar hij zijn bijdrage aan heeft geleverd, was van forse omvang. Zijn bijdrage daaraan is, gezien de door hem ingebrachte kennis en investeringen, bovendien een hele wezenlijke geweest. Verdachte heeft - puur voor het geldelijk gewin - ondanks een eerdere veroordeling samen met anderen een stof geproduceerd en verkocht die schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de gebruikers van die stof en mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbank hanteert in soortgelijke zaken, de omvang van de teelt en handel en de omstandigheid dat sprake is van recidive is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden is.
Een lagere straf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, als voorzitter,
mr. E. de Boer, rechter,
mr. A.J.H. Steenweg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2011.