ECLI:NL:RBARN:2011:BQ5589

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198627
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een stichting wegens onbehoorlijk bestuur en boekhoudplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, staat de aansprakelijkheid van de bestuurders van de Woning Onderhouds Stichting centraal. De stichting heeft de oude bestuurders ter verantwoording geroepen omdat zij niet over de administratie beschikten en onvoldoende uitleg gaven over diverse betalingen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 2 maart 2011 de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], in de gelegenheid gesteld om hun verweer te voeren met betrekking tot betalingen die zij hadden gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun boekhoudplicht, wat hen een ernstig verwijt oplevert.

De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de stichting, inclusief beslagkosten. De gedaagden hebben geprobeerd te bewijzen dat de administratie aan [gedaagde sub 3] was overgedragen, maar de rechtbank heeft dit bewijsaanbod gepasseerd omdat het niet relevant was voor de beoordeling van het verwijt van onbehoorlijk bestuur. De rechtbank heeft de gedaagden ook verworpen in hun verweer dat betalingen aan derden, zoals [betrokkene 1] en [betrokkene 2], gerechtvaardigd waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van aanzienlijke bedragen aan de stichting, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn eveneens aan de zijde van de stichting begroot op € 11.076,93. Dit vonnis is uitgesproken op 18 mei 2011 door mr. J.D.A. den Tonkelaar en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 198627 / HA ZA 10-624
Vonnis van 18 mei 2011
in de zaak van
de stichting
WONING ONDERHOUDS STICHTING,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J. van der Burg te Arnhem,
tegen
[gedaagden],
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna stichting genoemd worden. Gedaagden zullen ook worden aangeduid als [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] Vastgoed.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 maart 2011
- de akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
- de antwoordakte van de stichting.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 2 maart 2011 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten ten aanzien van diverse betalingen. Zij hebben als verweer gevoerd dat enkele hiervan zijn te herleiden tot nieuwe deelnemers die werkzaamheden hebben laten uitvoeren (tussenvonnis onder 4.45). De facturen hiervoor zouden aan de stichting zijn gezonden, die de desbetreffende bedragen heeft overgemaakt, terwijl de nieuwe deelnemers volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog niet verwerkt waren in de administratie. De rechtbank heeft hen daarop in de gelegenheid gesteld uiteen te zetten in hoeverre hun verweer opgaat ten aanzien van de betaling van € 1.800,00 op 12 mei 2009 aan [betrokkene 1], de betaling van € 4.000,00 aan [betrokkene 2] op 15 oktober 2008, de betaling van € 5.600,00 op 3 oktober 2008 aan Bouwservice [betrokkene 3] en de betaling van € 3.000,00 op 3 oktober 2008 aan Bouwservice [betrokkene 3] tot in totaal € 14.400,00.
2.2. Hierop hebben zij allereerst aangeboden te bewijzen dat de gehele administratie aan [gedaagde sub 3] is overgedragen. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod omdat het, zoals uit het tussenvonnis blijkt, niet aan de orde is. Met andere woorden: de rechtbank wil best geloven dat de administratie aan [gedaagde sub 3] is overgedragen, maar zij heeft al overwogen dat dit voor de beoordeling van het thans aan gedaagden gemaakte verwijt niet relevant is.
2.3. Voorts voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan dat de betaling van € 1.800,00 op 12 mei 2009 aan [betrokkene 1] plaatsvond ten behoeve van bouwkundig onderhoud aan zijn woning dat door hemzelf zou worden verricht, zoals bij WOS gebruikelijk was. Uit de stukken blijkt echter, zoals de stichting terecht aanvoert, dat [betrokkene 1] destijds een negatief saldo bij de stichting had. Nu dit gegeven door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gepasseerd wordt en zij overigens ook slechts algemene informatie over het gestelde onderhoud verschaffen, verwerpt de rechtbank hun betoog als onvoldoende onderbouwd. Dit betekent tevens dat er geen ruimte is hen op dit punt tot bewijs toe te laten.
2.4. Ten aanzien van de betaling van € 4.000,00 aan [betrokkene 2] op 15 oktober 2008 voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] thans aan dat het hier gaat om [betrokkene 2]. Zij verwijzen naar de administratie van de stichting, waarover, zoals uit het tussenvonnis blijkt, geen van partijen lijkt te beschikken. Onder verwijzing naar de overwegingen 4.4-4.8 van het vonnis van 2 maart 2011 verwerpt de rechtbank dit verweer.
2.5. De betaling van € 5.600,00 op 3 oktober 2008 en de betaling van € 3.000,00 op 3 oktober 2008 aan Bouwservice [betrokkene 3] zijn verricht voor werkzaamheden aan de woningen van deelnemers, stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Ook hier verwijzing zij naar de administratie van de stichting en ook op dit punt verwerpt de rechtbank dit verweer op de genoemde gronden genoemd onder 4.4-4.8 in het tussenvonnis.
2.6. In het tussenvonnis (4.48) zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] voorts in de gelegenheid gesteld te reageren op het verwijt van onbehoorlijk bestuur dat hen is gemaakt in verband met de betaling van € 8.258,84 aan [betrokkene 4].
2.7. [gedaagde sub 3] is niet verschenen. [gedaagde sub 1] geeft bij akte een feitenrelaas dat erop neer komt dat de betaling aan [betrokkene 4] heeft plaatsgevonden op een factuur met btw van [betrokkene 4] en dat [betrokkene 4] vervolgens het betaalde bedrag zonder de btw aan een derde heeft betaald. Daargelaten dat [gedaagde sub 1] ook hier verwijst naar de administratie van de stichting acht de rechtbank dit betoog juist een bevestiging van de stelling van de stichting dat er zonder grond aan [betrokkene 4] is betaald en dat er dus sprake is van onbehoorlijk bestuur. Het verweer van [gedaagde sub 1] wordt dus verworpen.
2.8. De stichting voert thans terecht aan dat het bedrag van € 11.600,00 dat door [gedaagde sub 4] gerestitueerd is door de rechtbank onder 4.31 van het tussenvonnis wordt afgetrokken van de post van € 15.600,00 voor de aankoop van het pand aan de [adres], terwijl de stichting het verrekend had in het deel van de vordering dat onder 4.15 e.v. aan de orde is. Daarmee zou inderdaad het terugbetaalde bedrag twee maal in mindering worden gebracht op de vordering van de stichting. De rechtbank dient op deze onjuiste beslissing terug te komen en beslist thans dat het tegen [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] toe te wijzen bedrag met € 11.600,00 vermeerderd dient te worden vergeleken met de bedragen genoemd onder 4.32 en 4.49 van het tussenvonnis.
2.9. Uit het tussenvonnis van 2 maart 2011 en het bovenstaande volgt dat de vordering voor wat de hoofdsommen betreft voor toewijzing gereed ligt zoals bij de onderdelen is aangegeven. Voor de grondslagen van de hoofdelijke veroordelingen, onbehoorlijk bestuur en/of onrechtmatige daad, verwijst de rechtbank naar overweging 4.50 van het tussenvonnis.
2.10. De stichting vordert [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.064,77 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat, totaal € 3.644,77.
2.11. De stichting vordert [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.249,07 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat, totaal € 3.829,07.
2.12. De stichting vordert [gedaagde sub 3] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 815,81 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat, totaal € 3.395,81.
2.13. De stichting vordert [gedaagde sub 4] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 913,87 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat, totaal € 3.493,87.
2.14. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van stichting worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- griffierecht 4.539,00
- salaris advocaat 6.450,00 (2,5 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 11.076,93
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 118.026,32 (honderdachttienduizendzesentwintig euro en 32 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf de data van de betalingen aan [gedaagde sub 4] in de periode 7 september 2007 tot en met 19 december 2007 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 28.262,50 (achtentwintigduizendtweehonderdtweeënzestig euro en 50 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf de data van de betalingen aan NovaTrust in de periode 21 november 2007 tot en met 27 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] Vastgoed hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 182.000,00 (honderdtweeëntachtigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag steeds vanaf de data van de betalingen aan [gedaagde sub 5] Vastgoed in de periode 4 februari 2009 tot en met 17 augustus 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.4. veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 50.000,00 (vijftigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 18 december 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.5. veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 15.600,00 (vijftienduizendzeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 16 september 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.6. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 5.100,00 (vijfduizendéénhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 6 juli 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.7. veroordeelt [gedaagde sub 3] om aan de stichting te betalen een bedrag van € 510,00 (vijfhonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 13 oktober 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.8. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 14.465,44 (veertienduizendvierhonderdvijfenzestig euro en 44 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 10 juli 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.9. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 36.174,00 (zesendertigduizendéénhonderdvierenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 13 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.10. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 65.062,14 (vijfenzestigduizendtweeënzestig euro en 14 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf de data van de betalingen aan Vascoya in de periode 20 juni 2007 tot en met 6 juli 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.11. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 1.955,98 (negentienhonderdvijfenvijftig euro en 98 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 26 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.12. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 1.800,00 (éénduizendachthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 12 mei 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.13. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 15 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.14. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 5.600,00 (vijfduizendzeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 3 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.15. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 3 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.16. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de stichting te betalen een bedrag van € 8.258,84 (achtduizendtweehonderdachtenvijftig euro en 84 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 14 april 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.17. veroordeelt de gedaagden in de proceskosten, aan de kant van de stichting tot op heden begroot op € 11.076,93,
3.18. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de beslagkosten in zijn zaak gemaakt, tot op heden begroot op € 3.644,77,
3.19. veroordeelt [gedaagde sub 2] in de beslagkosten in zijn zaak gemaakt, tot op heden begroot op € 3.829,07,
3.20. veroordeelt [gedaagde sub 3] in de beslagkosten in zijn zaak gemaakt, tot op heden begroot op € 3.395,81,
3.21. veroordeelt [gedaagde sub 4] in de beslagkosten in zijn zaak gemaakt, tot op heden begroot op € 3.493,87,
3.22. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.23. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.