zaaknummer / rolnummer: 205548 / HA ZA 10-1814
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.J.C. Linssen te Heerlen,
[notaris],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de notaris genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 december 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 3 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 25 januari 2006 is de besloten vennootschap [naam bedrijf], waarvan [eiser] statutair bestuurder was, failliet verklaard onder benoeming van mr. F.W. Udo tot curator (hierna: de curator).
2.2. Op 10 januari 2007 heeft [eiser] een hem in eigendom toebehorende onroerende zaak aan de [adres] verkocht. De koopovereenkomst is op 22 januari 2007 in de openbare registers ingeschreven. De overeenkomst verplichtte [eiser] de onroerende zaak vrij van beslag te leveren in maart 2007.
2.3. Op 26 en 31 januari 2007 heeft de curator de bestuurders van de vennootschap, onder wie [eiser], op grond van onbehoorlijk bestuur in privé aansprakelijk gesteld voor het gehele tekort in het faillissement. Ter verzekering van deze vordering heeft de curator conservatoir beslag gelegd op de hiervoor genoemde onroerende zaak (bij exploiten van 26 januari 2007 en 31 januari 2007), onder de kopers (bij exploit van 31 maart 2007) en onder gedaagde (bij exploit van 7 maart 2007), de notaris ten overstaan van wie de onroerende zaak zou worden geleverd.
2.4. Begin maart 2007 heeft de curator een kortgeding procedure aanhangig gemaakt voor de rechtbank Maastricht tegen onder anderen [eiser], waarbij hij een voorschot van € 1.500.000,00 heeft gevorderd.
2.5. De conservatoire beslagen verhinderden de levering, vrij van beslag, door [eiser] aan de kopers van de onroerende zaak. Daarom is overleg gevoerd over de voorwaarden waaronder de beslagen konden worden opgeheven. In dat kader heeft mr. Roomberg, de advocaat van de curator, bij faxbericht van 15 maart 2007 aan de notaris geschreven:
“Zoals door mr. Udo in het met U gevoerde telefoongesprek reeds is aangegeven, zal van deze zijde enkel dan meegewerkt kunnen worden aan het mogelijk maken van het voorgenomen notariële transport, door opheffing van de beslagen, indien van U en de verkoper vooraf zekerheid wordt verkregen dat het bedrag waarop de faillissementsboedel aanspraak maakt wordt gesepareerd. Maandag 19 maart a.s. dient over deze aanspraak een kort geding voor de Rechtbank Maastricht.
Dit betekent concreet dat van de door U te ontvangen koopsom (…) de gelden bestemd voor de eerste hypotheekhouder (…) plus het bedrag van de kosten samenhangend met het honorarium doorhaling hypotheek, het kadastraal recht en de kosten van telefonische overboeking (…) kunnen worden afgetrokken, waarna het restant (tenminste € 16.506,63) zal worden overgeboekt op een kwaliteitsrekening waarbij de houder van de kwaliteitsrekening het bedrag houdt voor degene die uiteindelijk in de procedure in het gelijk wordt gesteld.
(…)
Ik sprak met U af dat ik zou trachten met de advocaat van de heer [eiser], mr. J.M.H. Römkens, hierover tot een vergelijk te geraken, zodat de levering morgen alsnog doorgang kan vinden. Nu ik vanochtend reeds van de secretaresse mr. Römkens vernam dat hij in het buitenland is, heb ik mij ook direct schriftelijk gewend tot de heer [eiser]. Ik heb beide heren verzocht U te laten weten of met mijn voorstel kan worden ingestemd.”
2.6. De curator heeft bij faxbericht van 15 maart 2007 eveneens aan mr. Römkens, de advocaat van [eiser], kopie van het faxbericht van die datum aan de notaris verzonden, met het verzoek aan de notaris te berichten dat [eiser] akkoord gaat met de voorgestelde wijze van handelen, zodat het transport de volgende dag doorgang zou kunnen vinden. Ook heeft de curator op 15 maart 2007 aan [eiser] kopie van zijn brief aan de notaris verzonden, met hetzelfde verzoek.
2.7. Bij faxbericht van 15 maart 2007 heeft de notaris aan [eiser] een telefoongesprek bevestigd waarbij deze de notaris heeft medegedeeld dat [eiser] en [naam bedrijf 2] akkoord waren met de door de curator voorgestelde afwikkeling van de verkoop van de onroerende zaak (“inhoudende dat een bedrag van € 16.506,63 zal worden overgeboekt op een kwaliteitsrekening waarbij de houder [notaris] van de kwaliteitsrekening het bedrag houdt voor degene die uiteindelijk in de procedure in het gelijk wordt gesteld”). [eiser] heeft dit faxbericht op verzoek van de notaris voor akkoord ondertekend retour gezonden. De curator heeft vervolgens op 16 maart 2007 de beslagen opgeheven, waarna de levering van de onroerende zaak op diezelfde dag heeft plaatsgevonden. De notaris heeft de overwaarde ad € 16.506,63 op zijn kwaliteitsrekening geboekt. Op de nota van afrekening heeft hij vermeld: “dit restant zal worden overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van de notaris, waarbij de houder daarvan het bedrag houdt voor degene die uiteindelijk in de procedure inzake het faillissement v. [naam bedrijf] in het gelijk wordt gesteld.”.
2.8. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard kortgedingvonnis van 27 maart 2007 is [eiser] tezamen met de andere gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de curator van een voorschot van € 1.500.000,00 op het bedrag van de schulden in het faillissement van [naam bedrijf] voorzover deze niet door vereffening met de overige baten kunnen worden voldaan.
2.9. De curator heeft de notaris vervolgens verzocht tot betaling van het gesepareerde bedrag over te gaan. Bij faxbericht van 28 maart 2007 om 9.35 uur heeft de notaris aan [eiser] geschreven:
“Van curator F.W. Udo ontving ik het bericht dat krachtens het vonnis van de Voorzieningsrechter van de Rechtbank Maastricht de dato 27 maart 2007 en de eerder op 15 maart jongstleden gemaakte afspraak het op mijn kwaliteitsrekening aanwezige bedrag ad € 16.506,63 dient te worden overgeboekt naar de faillissementsrekening van [naam bedrijf], (…).
Bij deze stel ik u in kennis van het vorenstaande en zal hedenmorgen om 11.00 uur overgaan tot overboeking van het bedrag zoals hiervoor aangegeven.
Mocht u nog willen reageren dan zie ik uw reactie voor 11.00 uur hedenmorgen tegemoet.”
2.10. De curator heeft bij faxbericht van 28 maart 2007 aan de notaris geschreven:
“U deelde mij zojuist mee dat U telefonisch contact zou hebben gehad met de heer [eiser] inzake de door U voorgenomen betaling van het op Uw kwaliteitsrekening aanwezige bedrag ter grootte van € 16.506,63. De heer [eiser] zou aan U hebben medegedeeld het vonnis niet te kennen en U derhalve hebben verzocht om Uw betaling thans niet te verrichten. Ik deelde U mee dat ik het vonnis gisteren per gelijke fax aan de raadsman van de heren [eiser] heb verzonden en aan hem ook heb aangegeven aan U het verzoek te hebben gericht om conform de eerder gemaakte afspraak het gesepareerde bedrag over te doen boeken naar de aangegeven faillissementsrekening.
Gelet op de meergenoemde afspraak – die ook voor akkoord ondertekend is door de heer [eiser] – zie ik dan ook geen enkele reden voor het niet onmiddellijk verrichten van bovengenoemde betaling. De afspraak is immers helder en het vonnis laat aan duidelijkheid niets te wensen over.”
2.10. Op 28 maart 2007 heeft de notaris het gesepareerde bedrag van € 16.506,63 aan de curator betaald.
2.11. [eiser] is van het kortgedingvonnis van 27 maart 2007 in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 14 juli 2009 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het vonnis van 27 maart 2007 vernietigd en de curator niet-ontvankelijk verklaard in diens vordering. Die beslissing steunt met name op het oordeel dat de curator onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn vordering spoedeisend is. De curator heeft vervolgens een bodemprocedure aanhangig gemaakt.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na vermindering van eis, dat de notaris wordt veroordeeld tot betaling aan hem van € 16.506,63, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, met veroordeling van de notaris in de proceskosten.
3.2. Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat de notaris pas tot uitbetaling over had mogen gaan nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen het kortgedingvonnis van 27 maart 2007 was verstreken, met andere woorden pas indien en nadat onherroepelijk en definitief was beslist wie van beide partijen in het gelijk werd gesteld. Dat volgt ook uit de vermelding, in de nota van afrekening, dat het bedrag wordt gehouden voor degene die uiteindelijk in de procedure in het gelijk wordt gesteld. Door desondanks onmiddellijk na het kortgeding vonnis in eerste aanleg tot uitbetaling over te gaan, ondanks het feit dat [eiser] hem had verzocht dat niet te doen, heeft de notaris onzorgvuldig en dus onrechtmatig jegens hem gehandeld.
3.3. De notaris voert verweer. Hij heeft aangevoerd dat de afspraak tussen de curator en [eiser] inhield dat de notaris het bedrag onder zich zou houden totdat in het kort geding zou zijn beslist (en dus niet totdat daarin onherroepelijk zou zijn beslist). Dat vindt ook bevestiging in het feit dat [eiser] ten tijde van de uitbetaling daartegen niet heeft geprotesteerd op de grond dat de betaling in strijd met de afspraak zou zijn. Verder betwist de curator het causale verband tussen zijn handelwijze en de gestelde schade. Zou hij hebben geweigerd uit te betalen, dan zou dat hooguit tot executieperikelen hebben geleid en in ieder geval niet tot uitbetaling aan [eiser] op 28 maart 2007, aldus de notaris. Bovendien is met de betaling de schuld van [eiser] aan de faillissementsboedel verminderd, zodat deze vermogensneutraal is. De notaris acht de conclusie gerechtvaardigd dat de curator in de bodemprocedure tegen [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. De notaris heeft zich voorts beroepen op eigen schuld van [eiser], daar deze niet tegen de voorgenomen betaling heeft geageerd en daar deze niet heeft zorggedragen voor een duidelijkere verwoording van de afspraak. Ten slotte heeft de notaris zich op artikel 6:89 BW beroepen. [eiser] is in maart 2007 door de curator en de notaris over de (voorgenomen) betaling geïnformeerd. Eerst in augustus 2009 echter heeft hij zich daarover bij de notaris beklaagd.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt het volgende voorop. De vraag of de notaris ten onrechte direct na het kortgedingvonnis heeft uitgekeerd betreft een vraag van uitleg van de tussen de partijen gesloten overeenkomst. Met name gaat het er dan om wat er tussen de curator en [eiser] is afgesproken over de voorwaarden waaronder de curator bereid was de beslagen op te heffen, wat daarover aan de notaris is medegedeeld en wat deze daaruit heeft mogen begrijpen. Ook bij de uitleg van een dergelijke overeenkomst zijn niet alleen de bewoordingen waarin de afspraak op papier is gesteld van belang, maar dient aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de betekenis van dat beding dienen vast te stellen.
4.2. [eiser] heeft verklaard er altijd van uit te zijn gegaan dat was afgesproken dat het geld onder de notaris zou blijven totdat ‘uiteindelijk’, dus volgens [eiser] ‘definitief, onherroepelijk’ zou zijn beslist. Die veronderstelling heeft [eiser] gebaseerd op de tekst van de door hem ondertekende verklaring van 15 maart 2007 en op de nota van afrekening van de notaris. [eiser] heeft voor het overige geen stellingen aangevoerd die deze uitleg ondersteunen. Ter zitting heeft [eiser] niets verklaard over contacten die hij daarover zelf met de notaris of de curator heeft gehad, noch iets verklaard over de contacten die zijn advocaat daarover – wellicht – met de curator of de notaris heeft gehad. Hij heeft verklaard daar bij zijn voormalige advocaat ook geen navraag meer naar te hebben gedaan.
4.3. De notaris heeft ter comparitie verklaard dat hij in de periode rond het transport behalve de overgelegde correspondentie ook telefonisch contact heeft gehad met mr. Römkens en mr. Udo, dat hij niet meer weet wat er precies is besproken maar dat het erop neer kwam dat het geld korte tijd in depot zou worden gehouden, een week of twee, totdat er in de kortgedingprocedure een uitspraak zou zijn. De notaris vermoedt dat de curator hem zei dat dat ongeveer een week of twee zou duren. Om die reden is volgens de notaris ook geen schriftelijke depotovereenkomst opgesteld, hetgeen normaal wel geschiedt, en is er niet afgesproken dat over het depot rente zou worden vergoed.
4.4. De notaris heeft ter onderbouwing daarvan een schriftelijke verklaring van de curator in het geding gebracht, inhoudende:
“Bij faxbericht van 15 maart 2007 heb ik [notaris] per fax medegedeeld dat van mijn zijde enkel dan medewerking zou worden verleend aan het door de heer [eiser] voorgenomen notariële transport van een aan hem toebehorende woning (…), indien ik van zowel notaris [notaris] alsmede van de heer [eiser] (…) vooraf de toezegging zou krijgen dat de koopsom na aftrek van het aan de 1e hypotheekhouder verschuldigde zou worden voldaan aan de boedel indien het op 22 februari 2007 gestarte kort geding bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht tot een veroordeling van de heer [eiser] zou leiden.
Dat in de derde alinea van de tweede pagina van voormeld faxbericht van 15 maart 2007, alsmede in het door de heer [eiser] voor akkoord ondertekend faxbericht van [notaris] d.d. 15 maart 2007, het woord “uiteindelijk” is gebruikt, heeft de betekenis c.q. tot doel gehad dat dit gesepareerde bedrag eerst dan aan de boedel van de curanda kon worden doorbetaald, indien het kort geding tot een veroordeling zou leiden.”
4.5. Verder heeft de notaris gesteld dat geheel in lijn daarmee door de curator direct na het kortgedingvonnis een verzoek tot uitbetaling is gedaan. Dat verzoek tot uitbetaling was blijkens de brief van de curator aan de notaris van 28 maart 2007 ook aan mr. Römkens bekend. Verder heeft de notaris verklaard dat uit zijn brief van 28 maart 2007 aan de curator blijkt dat hij – de notaris – [eiser] heeft gesproken en dat [eiser] te kennen heeft gegeven dat hij het vonnis niet kende en aan de notaris heeft verzocht niet uit te betalen. Aan de notaris is dus voorafgaand aan de betaling noch door [eiser] noch door mr. Römkens te kennen gegeven dat de afspraak luidde dat pas als het vonnis onherroepelijk was, zou worden betaald. De notaris heeft er in dit verband ten slotte nog op gewezen dat het bepaald niet voor de hand ligt dat de curator akkoord zou gaan met betaling van het depot pas als het vonnis onherroepelijk zou zijn, aangezien hij, zouden de beslagen blijven liggen, ook reeds na het eerste – hoogstwaarschijnlijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren – vonnis tot executie zou kunnen overgaan.
4.6. Hierover wordt als volgt overwogen. Vast staat dat curator de afspraak zo heeft bedoeld dat het depot na het kortgedingvonnis in eerste aanleg zou worden vrijgegeven. Op grond van de verklaring van de notaris ter comparitie, in samenhang met het feit dat geen depotovereenkomst is opgemaakt en geen rente-afspraak is gemaakt, is ook voldoende aannemelijk dat de notaris de curator zo heeft begrepen. [eiser] baseert zijn uitleg van de afspraak uitsluitend op het woord ‘uiteindelijk’ in de tekst van die afspraak. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat dat woord kan worden opgevat als ‘definitief’, maar dat hoeft niet. In wezen is sprake van een onduidelijke tekst. Uit de verklaringen van de partijen ter comparitie blijkt verder dat [eiser], na ontvangst van de fax van de notaris van 28 maart 2007, waarin hij mededeelde dat de curator om betaling had verzocht, heeft gebeld met de notaris en te kennen heeft gegeven dat hij niet akkoord was omdat hij het vonnis niet kende. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] destijds heeft gezegd aan de notaris dat het verzoek van de curator in strijd met de afspraken was. Uit de fax van 28 maart 2007 van de curator blijkt bovendien dat mr. Römkens de dag ervoor het vonnis al toegestuurd had gekregen, met het bericht dat de curator aan de notaris had verzocht tot uitbetaling over te gaan. Als vaststaand kan worden aangenomen dat ook mr. Römkens naar aanleiding daarvan geen contact heeft opgenomen met de notaris om mede te delen dat het verzoek van de curator in strijd met de afspraak was. Onder die omstandigheden behoefde het de notaris niet duidelijk te zijn dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat het depot eerst zou mogen worden uitgekeerd na een in kracht van gewijsde gegane uitspraak. Gezien het stilzwijgen van [eiser] en mr. Römkens mocht de notaris er integendeel van uit gaan dat ook zij de overeenkomst zo opvatten als de curator dat deed. Dat betekent dat de notaris niet onrechtmatig heeft gehandeld.
4.9. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.10. Op het voorgaande stuit de vordering af. De overige verweren van de notaris kunnen onbesproken blijven.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Waal worden begroot op:
- vast recht 365,00
- salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.269,00.
De gevorderde nakosten zijn niet bewist. Zij zijn eveneens toewijsbaar.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op EUR 1.269,00,
5.3. veroordeelt [eiser] tevens in de nakosten, aan de zijde van de notaris bepaald op € 131,00 voor (na)salaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,- voor (na)salaris advocaat,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.