ECLI:NL:RBARN:2011:BQ4438

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2959
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor bewaarplaats voor asbussen en de toetsing aan de Wet op de lijkbezorging

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 mei 2011 uitspraak gedaan in een administratief beroep betreffende de vergunning voor het in gebruik nemen van een bewaarplaats voor asbussen, zoals bedoeld in de Wet op de lijkbezorging (Wlb). De eisers, belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Commissie voor Administratieve Geschillen van de provincie Gelderland, die de vergunning had verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers aannemelijk hebben gemaakt dat de aanleg van het urnengedenkpark zal leiden tot een significante toename van verkeer in de omgeving, wat hen als belanghebbenden kwalificeert. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het begraven van asbussen niet gelijkgesteld kan worden aan het creëren van een begraafplaats in de zin van de Wlb. De rechtbank heeft verder overwogen dat bij de toetsing van een vergunningaanvraag voor een bewaarplaats, vermeende strijdigheid met het bestemmingsplan geen reden is om de vergunning te weigeren. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers verworpen en geconcludeerd dat de vergunning terecht was verleend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2959
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 mei 2011.
inzake
[eisers], wonende te [woonplaats],
eisers, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee,
tegen
de Commissie voor Administratieve Geschillen van de provincie Gelderland, verweerster,
alsmede
C.G. van der Hart en Urnengedenkpark Horssen B.V. i.o., partijen ex artikel 8:26 van de Awb, te Horssen, vertegenwoordigd door ir. T.J. Korevaar.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerster van 1 juli 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college van burgemeesters en wethouders van Druten de aanvraag van C.G. van der Hart en Urnengedenkpark Horssen B.V. i.o voor een vergunning voor het in gebruik nemen van een bewaarplaats voor asbussen als bedoeld in artikel 62, eerste lid, onder c, van de Wet op de lijkbezorging (verder: Wlb), afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerster het administratief beroep van C.G. van der Hart en Urnengedenkpark Horssen B.V. i.o (verder: vergunninghouders) gegrond verklaard en de gevraagde vergunning, onder een voorwaarde, verleend.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerster is een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 5 november 2010 hebben vergunninghouders zich gesteld als partij in het geding. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 april 2011. Eiseres [naam] is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen. Eisers [namen] zijn vertegenwoordigd door mr. Hoegee voornoemd. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.V. Visser, griffier van de commissie. Namens het Urnengedenkpark Horssen B.V. i.o is verschenen J. Beekhuis, bijgestaan door ir. T.J. Korevaar van Rentmeesterskantoor Koorevaar te Ellecom. C.G. van der Hart is aldaar vertegenwoordigd door ir. Korevaar voornoemd.
3. Overwegingen
3.1.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres [eiseres] eigenaar is van de woning aan [adres], eiser [eiser 1] van de woning aan [adres], en eiser [eiser 2] van de woning aan [adres], en voorts dat [eiseres] en [eiser 1] (overwegend) in de genoemde woningen wonen, en dat [eiser 2] thans in [andere woonplaats] woont en voornemens is om in de woning in [woonplaats] te gaan wonen.
3.1.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat (een gedeelte van) het verkeer naar het landgoed langs de woningen van eisers rijdt. De woningen van [eiser 1] en [eiser 2] liggen vlak bij de ingang van het landgoed en vanuit deze woningen bestaat zicht op de ingang.
3.1.3. Thans is het landgoed toegankelijk voor wandelaars die kaarthouder zijn (ongeveer 130 kaarthouders in 2010) en worden op het landgoed gedurende een jaar enkele bruiloften gevierd en vergaderingen gehouden.
Het is de bedoeling dat in het urnengedenkpark 8 à 9 bijzettingen per week zullen plaatsvinden. Voorts kan verondersteld worden dat het urnengedenkpark door nabestaanden bezocht zal worden. Gelet op een en ander acht de rechtbank aannemelijk dat ten gevolge van de aanleg van het urnengedenkpark de hoeveelheid verkeer in relevante mate zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De rechtbank is van oordeel dat eisers om die reden als belanghebbende zijn aan te merken.
3.2. Niet valt in te zien dat de toetsing die verweerster in administratief beroep heeft verricht te ruim is geweest. Verweerster diende in het kader van het administratief beroep onder meer te bezien of door het college van burgemeester en wethouders van Druten het juiste toetsingskader was toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerster dan ook niet buiten haar bevoegdheid getreden. Het betoog van eisers faalt.
3.3.1. In het urnengedenkpark worden asbussen begraven. Eisers hebben gesteld dat aldus sprake is van een begraafplaats in de zin van de Wlb. De rechtbank volgt eisers hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
3.3.2. Uit de systematiek van de Wlb en uit de bewoordingen van artikel 27, eerste lid, van de Wlb volgt dat alleen van begraving in de zin van hoofdstuk III van de wet sprake is indien een lijk wordt begraven.
Artikel 62, eerste lid, van de Wlb luidt als volgt:
“Een asbus kan worden bijgezet:
a. in een in het bijzonder daarvoor bestemd gedeelte van het crematorium,
b. in of op een graf of op een afzonderlijke plaats op een begraafplaats,of
c. in een buiten een crematorium of begraafplaats gelegen bewaarplaats.”
Uit artikel 62, eerste lid, onder b, van de Wlb volgt niet dat begraving van een asbus enkel op een begraafplaats is toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat de vermelding in deze bepaling dat een asbus kan worden bijgezet “in of op een graf” tot gevolg heeft dat het is toegestaan om in of op een graf als bedoeld in hoofdstuk III, dus op of in een graf waarin een lijk is begraven, een asbus bij te zetten. Uit deze bepaling volgt niet dat het niet is toegestaan om asbussen te begraven op een bewaarplaats als bedoeld in artikel 62, eerste lid, onder c, van de Wlb.
3.3.3. Eisers hebben gewezen op passages op pagina 7/8 en pagina 17 van de Evaluatie van de Wet op de lijkbezorging (TK 2000-2001, 25864, nr. 3). Deze passages betreffen commentaar van de minister van Binnenlandse Zaken (verder: de minister) op vragen en opmerkingen die in het kader van de evalutatie door betrokkenen zijn gemaakt. De door eisers genoemde passages zien met name op de vraag of artikel 28 van de Wlb, dat betrekking heeft op grafrechten, “van overeenkomstige toepassing” (p. 17) is op urnengraven. Anders dan eisers menen kan naar het oordeel van de rechtbank uit deze passages niet worden afgeleid dat begraving van asbussen in de visie van de minister slechts is toegestaan op een begraafplaats.
Op pagina 7/8 van de Evaluatie is onder meer het volgende vermeld:
“Daaruit kan worden afgeleid dat ook voor andere ruimten, zoals een urnennis of een urnengraf, bij een crematorium, op een afzonderlijke plaats op een begraafplaats of op een buiten een crematorium of begraafplaats gelegen bewaarplaats, een recht kan worden gevestigd dat overeenkomt met een uitsluitend recht op een graf.”
Naar het oordeel van de rechtbank duidt deze passage er, in tegenstelling tot wat eisers menen, veeleer op dat in de visie van de minister het juist wel mogelijk is om een urnengraf te realiseren op een buiten een crematorium of begraafplaats gelegen bewaarplaats.
Voorts wijst de rechtbank nog op het commentaar van de minister op p. 12 van de Evaluatie:
“De mogelijkheden voor bestemming van as bij crematie zijn – mede door de wijziging van de Wlb in 1998 – dermate ruim, dat de vergelijking met begraving, waar de bestemming van het stoffelijk overschot wettelijk is bepaald, op dit punt niet gemaakt kan worden. Ik zie daarom geen reden voor een wettelijke verplichting om asbestemmingsplaatsen te creëren op gemeentelijke begraafplaatsen.”
Naar het oordeel van de rechtbank bevat ook deze passage een aanwijzing dat asbestemming niet aangemerkt kan worden als begraving in de zin van de Wlb.
3.4.1. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de vergunningaanvraag getoetst had moeten worden aan het bestemmingsplan, althans dat het ruimtelijke ordeningsaspect door verweerster meegewogen had moeten worden bij de beslissing op de aanvraag. De rechtbank volgt eisers hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
3.4.2. In artikel 64 van de Wlb is niet vastgelegd aan welke criteria een aanvraag voor een vergunning voor een bewaarplaats moet worden getoetst.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 30 december 1999, LJN: AA4633. Deze uitspraak betreft de verlening van een vergunning voor een crematorium ingevolge artikel 53 van de Wlb, in welk artikel evenmin criteria zijn genoemd waaraan de vergunningaanvraag moet worden getoetst. De Afdeling heeft in deze uitspraak het volgende overwogen:
“ 2.4.1. In aanmerking genomen het doel en de strekking van de Wet, dient - in eerste instantie - de gemeenteraad zich een oordeel te vormen of het openbaar belang, dat in een gepaste lijkbezorging wordt voorzien, zich verzet tegen de vergunningverlening voor een crematorium op de betrokken locatie. Bij het oordeel over de passendheid komt de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid toe, die met zich brengt dat de rechterlijke toetsing van dit oordeel slechts een beperkte kan zijn.
2.4.2. De belangen van C en A e.a. heeft appellante, beslissende op de administratieve beroepen, bij haar afweging of ter plaatse op een gepaste wijze in lijkbezorging kan worden voorzien terecht buiten beschouwing gelaten. Deze belangen betreffen planologische- en milieuaspecten, die in de procedures over de voor de realisering van de inrichting van het crematorium vereiste bouw- en milieuvergunningen aan de orde dienen te worden gesteld. Anders dan uit het oordeel van de rechtbank spreekt, brengt de enkele omstandigheid dat nog onduidelijkheid bestond over de inhoud van die vergunningen, en daarmee over de definitieve inrichting van het crematorium, niet te weeg dat appellante in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht heeft beslist.”
3.4.3. De rechtbank is van oordeel dat ook bij de toetsing van een vergunningaanvraag voor een bewaarplaats geldt dat vermeende strijdigheid met het bestemmingsplan geen reden is om de vergunning te weigeren, en dat ruimtelijke belangen aan de orde dienen te worden gesteld in de daarvoor bestemde procedures.
3.5. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. J.J. Penning en mr. S.W. van Osch - Leysma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 12 mei 2011.