ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3915

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207615
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door een paard in het kader van een beleringsovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Arnhem, betreft het een incident dat heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2007 op het terrein van een vennootschap onder firma, die zich bezighoudt met het houden van hengsten en het opfokken, verhandelen en beleren van paarden. De eiser, die eigenaar was van de hengst [paard], vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een verwonding door het paard. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of de aansprakelijkheid voor de schade bij de eiser of bij de vennootschap onder firma lag, op basis van de artikelen 6:179 en 6:181 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op het moment van het incident werkzaamheden verrichtte op het terrein van de vennootschap en dat het paard [paard] op dat moment in de uitoefening van het bedrijf van de vennootschap werd gebruikt. De eiser stelde dat hij als bezitter van het paard aansprakelijk was op grond van artikel 6:179 BW, terwijl de gedaagden betwistten dat de eiser aansprakelijk was, stellende dat de aansprakelijkheid was overgegaan op de vennootschap onder firma op basis van artikel 6:181 BW, omdat het paard bedrijfsmatig werd gebruikt.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de daadwerkelijke training van het paard nog niet was begonnen, het paard op het moment van het incident wel degelijk werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van de vennootschap. Dit leidde tot de conclusie dat de vennootschap aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden. De vorderingen van de eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank werden begroot op EUR 1.464,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken door mr. F.J. de Vries op 20 april 2011.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 207615 / HA ZA 10-2186
Vonnis van 20 april 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T. de Haan te Bussum,
tegen
[gedaagde sub 1]
2. de naamloze vennootschap
DE GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
gedaagden,
advocaat mr. M. van der Bent te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser], [eiser] en de Goudse genoemd worden (gedaagden tezamen [eiser] c.s.).
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 december 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 15 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Deze procedure gaat over een incident dat heeft plaats gevonden op 13 oktober 2007 op het terrein van de vennootschap onder firma [X]-stal aan de [adres] te [woonplaats], die als bedrijfsactiviteiten heeft het houden van hengsten en het opfokken, verhandelen en beleren/africhten van paarden. Vennoten van [X]-stal zijn de heer [betrokkene] en mevrouw [betrokkene 2].
2.2. [eiser] was in die tijd eigenaar van de hengst [paard], type Gelders paard, geboren op 6 mei 2005. [eiser] had [paard] en een andere hengst van hem, [paard 2], op grond van een mondelinge beleringsovereenkomst ter beschikking gesteld aan [X]-stal. Op grond van deze beleringsovereenkomst zou [X]-stal tegen vergoeding door [eiser] [paard] en [paard 2] trainen/beleren om te bezien of de hengsten geschikt zouden zijn voor de hengstenkeuring. [eiser], die paarden als hobby houdt, had daarvóór verschillende beleringsovereenkomsten met [X]-stal gesloten. [betrokkene] had [paard] en [paard 2] in de ochtend van 13 oktober 2007 met een trailer gehaald uit Friesland. [paard] bevond zich kort voor het hierna te beschrijven incident in de buitenbak van [X]-stal.
2.3. In die tijd woonde [eiser] op het terrein van [X]-stal. Hij verrichtte in de ochtend van 13 oktober 2007 tezamen met [betrokkene] werkzaamheden aan een waterbak in de stal van [X]-stal. Hij is tijdens die werkzaamheden aangevallen door een paard, als gevolg waarvan hij letsel aan hersenen, borst, linkerarm en –schouder heeft opgelopen. [eiser] is bewusteloos geraakt en heeft geen herinneringen aan het incident. [eiser] is thans volledig arbeidsongeschikt.
2.4. Op 15 oktober 2007 hebben [eiser] en [betrokkene] op het terrein van [X]-stal overlegd over het trainen/beleren van [paard] en [paard 2].
2.5. [paard] is tot juli 2008 bij [X]-stal gebleven. Hij bleek niet geschikt te zijn voor de hengstenkeuring. [eiser] heeft hem daarna verkocht.
2.6. De Goudse is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [eiser].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – een verklaring voor recht dat [eiser] c.s. aansprakelijk zijn voor de door hem ten gevolge van het ongeval geleden schade met veroordeling van [eiser] c.s. tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorschot, vermeerderd met kosten.
3.2. [eiser] c.s. voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt dat het [paard] is geweest die hem heeft verwond op 13 oktober 2007. [paard] zou uit de buitenbak zijn uitgebroken, de stal zijn in gerend en hem daar hebben verwond. Hij heeft zijn stelling onderbouwd aan de hand van schriftelijke verklaringen van hem en van [betrokkene]. [eiser] c.s. betwisten deze stelling. Volgens hen is het onwaarschijnlijk dat [paard] is uitgebroken uit de buitenbak en de stal is in gerend. Zij wijzen verder op inconsistenties in de verklaringen van [eiser] en [betrokkene]. Zij stellen dat het een ander paard moet zijn geweest dat [eiser] heeft verwond. De rechtbank laat dit punt in het midden, wat betekent dat zij er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat [paard] aan [eiser] het letsel heeft toegebracht.
4.2. Volgens [eiser] is [eiser] als bezitter van het dier aansprakelijk op grond van art. 6:179 BW. Die stelling wordt betwist door [eiser] c.s.. Omdat [paard] op grond van een beleringsovereenkomst ter beschikking was gesteld aan [X]-stal, brengt art. 6:181 lid 1 BW volgens hen mee dat de aansprakelijkheid is overgegaan op [X]-stal, omdat [X]-stal [paard] bedrijfsmatig gebruikte. [eiser] betwist niet dat [eiser] en [X]-stal een beleringsovereenkomst hebben gesloten over het trainen/beleren van [paard]. Partijen twisten wel over het moment waarop de uitvoering van de beleringsovereenkomst is gestart. Volgens [eiser] c.s. viel dat moment in 2006 toen [paard] naar Friesland is gebracht om te worden geweid in een groot koppel. Het weiden van [paard] gebeurde volgens [eiser] c.s. onder de zorg van [X]-stal en maakte deel uit van de training. Volgens [eiser] is de uitvoering eerst op 15 oktober 2007 gestart toen [eiser] en [betrokkene] het traject dat [paard] zou volgen hebben besproken. Daarvóór was slechts sprake van stallen en vervoer. De training en het klaarmaken voor de keuring waren ten tijde van het ongeval op 13 oktober 2007 nog niet begonnen.
4.3. Uit HR 1 april 2011, LJN BP1475 (Loretta) volgt dat de risicoaansprakelijkheid voor schadeveroorzaking door een dier op grond van art. 6:181 lid 1 BW is verlegd naar degene die het dier op basis van een beleringsovereenkomst onder zich heeft: degene die beleert heeft het paard onder zich om het in het kader van zijn bedrijfsvoering te beleren, voor welke activiteit hij wordt betaald. Als [paard] op 13 oktober 2007 op grond van de beleringsovereenkomst werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van [X]-stal is niet [eiser] maar [X]-stal aansprakelijk. De rechtbank laat in het midden of de uitvoering van de beleringsovereenkomst al was aangevangen toen [paard] in 2006 naar Friesland werd gebracht om daar te worden geweid in een groot koppel, zoals [eiser] c.s. stellen, maar [eiser] betwist. Zij gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat [betrokkene] [paard] pas in de ochtend van 13 oktober 2007 voor het eerst zag toen hij deze ophaalde in Friesland. Ook uitgaande van die veronderstelling is de uitvoering van de beleringsovereenkomst in ieder geval aangevangen toen [paard] arriveerde op het terrein van [X]-stal. In ieder geval op dat moment werd [paard] opgenomen in de bedrijfsvoering van [X]-stal. Dat de daadwerkelijke training/belering nog niet was begonnen, is niet relevant voor het verleggen van de aansprakelijkheid naar [X]-stal. Zou dat wel zo zijn, dan zou het omslagpunt te onduidelijk worden. Een op de praktijk afgestemde wetstoepassing is gebaat bij een duidelijk omslagpunt. Een en ander brengt mee dat op het moment dat [eiser] werd verwond, [paard] werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van [X]-stal, zodat deze op grond van art. 6:181 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser].
4.4. De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] niet aansprakelijk is en daarmee de Goudse ook niet en dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] c.s. worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- griffierecht 560,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.464,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.464,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [eiser] in de nakosten indien en in zoverre [eiser] in gebreke blijft om binnen veertien dagen na dit vonnis over te gaan tot voldoening van hetgeen waartoe [eiser] bij dit vonnis is veroordeeld, waarbij deze nakosten worden begroot op € 131,00 zonder betekening en op € 199,00 met betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart het in 5.2 en 5.3 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.