ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3563

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3436
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag Wajong-uitkering en overgangsrecht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Arnhem, gedateerd 5 april 2011, staat de aanvraag van eiser voor een Wajong-uitkering centraal. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 2 maart 2010 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet Wajong. De rechtbank constateert dat de bepalingen van de Wet Wajong op 1 januari 2010 in werking zijn getreden, waardoor eiser geen recht heeft op een uitkering, aangezien zijn aanvraag na deze datum is ingediend. De rechtbank verwijst naar de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet Wajong, waarin is aangegeven dat de nieuwe wet geldt voor aanvragen die na de inwerkingtreding zijn ingediend. Eiser betoogt dat zijn recht op uitkering van rechtswege is ontstaan op zijn 18e verjaardag, maar de rechtbank oordeelt dat voor het verkrijgen van een uitkering een aanvraag vereist is.

De rechtbank behandelt ook de stelling van eiser dat onvoldoende is onderzocht of hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport geconcludeerd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar de rechtbank vindt dat deze conclusie onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heropent het onderzoek en geeft verweerder de gelegenheid om binnen vier weken te onderbouwen of eiser al dan niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank wijst erop dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag ligt, en dat het besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank besluit dat de verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Indien verweerder geen gebruik maakt van deze gelegenheid, zal de rechtbank het onderzoek sluiten en een einduitspraak doen zonder nadere zitting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/3436
tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 5 april 2011.
inzake
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.E.L.Th. Balkema,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Een ongedateerd besluit van verweerder, verzonden op 1 september 2010 door het UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf 21 juni 2010 een uitkering krijgt ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij brief van 14 juni 2010 heeft verweerder de toelichting op de ingangsdatum, zoals neergelegd in het besluit van 4 juni 2010, gewijzigd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 februari 2011. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Balkema, advocaat te Arnhem en door zijn hulpverlener van Stichting Lindenhout, de heer E. van Heijningen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Diekema, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Eiser is geboren op [geboortedatum]. Op 2 maart 2010 heeft hij een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering.
Naar aanleiding van de Wajong-aanvraag is eiser onderzocht door verzekeringsarts J.J.M. Richter, waarvan de resultaten zijn weergegeven in zijn rapport van 24 maart 2010. De verzekeringsarts heeft daarin geconcludeerd dat eisers eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen vóór zijn 17e verjaardag en dat hij beperkingen heeft die 52 aaneengesloten weken hebben bestaan en dat deze sindsdien niet zijn gewijzigd. Vervolgens heeft de verzekeringsarts voor eiser wegens een gedragsstoornis en een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling, beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren vastgesteld, die zijn neergelegd in een Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 maart 2010. Daarbij heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat geen sprake is van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid. Op basis van de vastgestelde belastbaarheid heeft arbeidsdeskundige E.C.C. Blankesteijn in zijn rapport van 16 april 2010 vastgesteld dat geen functies zijn te selecteren, waardoor eiser niet in staat wordt geacht om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser participatiemogelijkheden heeft.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 21 juni 2010 recht heeft op arbeidsondersteuning omdat zijn Wajong-aanvraag op 1 maart 2010 is ontvangen. Aangezien eiser met ingang van 21 juni 2010 recht heeft op arbeidsondersteuning heeft hij met ingang van deze datum recht op inkomensondersteuning. Verweerder verwijst daarbij naar artikel 2:39 van de Wet Wajong. Eiser valt niet onder het overgangsrecht van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) omdat hij de aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wajong-uitkering toegekend moet worden vanaf [datum 18e verjaardag eiser], het moment waarop hij 18 jaar is geworden. Eiser voert hiertoe aan dat in zijn geval de situatie op één moment bepalend is. Op grond van vaste jurisprudentie gaat het er in deze situatie om wat het geldende recht op dat moment was. Het recht op Wajong-uitkering ontstaat op [datum 18e verjaardag eiser], toen was de oude WAJONG van kracht, op grond waarvan de uitkering met terugwerkende kracht kon worden toegekend. Indien het recht op Wajong-uitkering van rechtswege ontstaat, dan is het recht al op [datum 18e verjaardag eiser] ontstaan. Verweerder heeft niet onderbouwd dat het recht pas op aanvraag ontstaat. Indien het recht op Wajong-uitkering wel pas op aanvraag ontstaat, dan kan de aanvraag mogelijk met terugwerkende kracht worden gedaan. De wettekst is hierover niet duidelijk. Eiser betwist daarnaast het standpunt van verweerder dat het recht op inkomensondersteuning ontstaat na 16 weken recht op arbeidsongeschiktheidsondersteuning. Dit volgt volgens eiser niet uit de wet. Verder heeft verweerder volgens eiser onvoldoende beoordeeld of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, in welk geval de hoofdregel dat het recht op inkomensondersteuning ontstaat na het ontstaan van recht op arbeidsondersteuning, niet geldt. Eiser heeft tevens gesteld dat verweerder door toekenning van een Wajong-uitkering, zonder terugwerkende kracht en met ingang van 16 weken na het ontstaan van recht op arbeidsondersteuning, inbreuk heeft gemaakt op zijn eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook een gerechtvaardigde verwachting dat aanspraak bestaat op een eigendomsrecht, levert een op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol te respecteren recht op.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij ingevolge de WAJONG recht heeft op een uitkering met terugwerkende kracht tot [datum 18e verjaardag eiser], overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser heeft de aanvraag voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingediend op 2 maart 2010. Aangezien de bepalingen van de Wet Wajong in werking zijn getreden op 1 januari 2010 volgt uit artikel 3:6, eerste lid, van de Wet Wajong dat eiser geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering. In dit verband merkt de rechtbank op dat uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de wijziging van de WAJONG (Tweede Kamer, 2008-2009, 31 780, nr. 3, bladzijde 23), volgt dat het ook de bedoeling van de wetgever is geweest dat de nieuwe Wajong geldt voor degenen die op of na de inwerkingtreding van de wetswijziging een aanvraag hebben ingediend.
Het betoog van eiser dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering van rechtswege is ontstaan op zijn 18e verjaardag faalt. Onder de WAJONG was voor het geldend maken van het recht op uitkering vereist dat de uitkering op aanvraag werd toegekend. Artikel 3:6, eerste lid, van de Wet Wajong bevat overgangsrecht, dat erop neerkomt dat degenen die op of na 1 januari 2010 een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben ingediend geen recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, ook al zouden zij wel recht op die uitkering hebben gehad indien zij de aanvraag voor 1 januari 2010 hadden gedaan.
Aangezien eiser zijn aanvraag heeft ingediend na 1 januari 2010, heeft verweerder, gelet op artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet Wajong, terecht beoordeeld of eiser recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong. De bepalingen van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong geven verweerder geen bevoegdheid om recht op arbeidsondersteuning met terugwerkende kracht toe te kennen.
Ten aanzien van eisers stelling dat het recht op inkomensondersteuning niet pas na 16 weken arbeidsondersteuning ontstaat, overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder het recht op inkomensondersteuning niet toegekend met ingang van 16 weken nadat het recht op arbeidsondersteuning is ontstaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met ingang van 21 juni 2010, gelet op artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong, recht heeft op arbeidsondersteuning. In artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet eerder ontstaat dan 16 weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. In artikel 2:39, eerste lid, van de Wet Wajong is uitdrukkelijk bepaald dat de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op aanvraag inkomensondersteuning ontvangt met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Gelet op de systematiek van deze bepalingen heeft verweerder zich in beginsel terecht op het standpunt gesteld dat eiser pas recht heeft op inkomensondersteuning op het moment dat hij recht heeft op arbeidsondersteuning, welk moment verweerder heeft vastgesteld op 21 juni 2010.
Eiser heeft betoogd dat door hem eerst met ingang van 21 juni 2010 een Wajong-uitkering toe te kennen, verweerder inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank overweegt dat nu eiser ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet Wajong nog geen recht had op een WAJONG-uitkering, er geen sprake is van ontneming van een bestaand recht. Eisers stelling dat tevens sprake is van een ontneming van een aanspraak waarvan de gerechtvaardigde verwachting is dat deze gerealiseerd zal worden, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat hij ten tijde van de wetswijziging per 1 januari 2010 een gerechtvaardigde verwachting had dat hem met terugwerkende kracht een WAJONG-uitkering zou worden verleend. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser pas na de wetswijziging, in maart 2010, een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. Een inbreuk op een eigendomsrecht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aanwezig.
Eiser heeft tijdens de beroepsprocedure tevens gesteld dat onvoldoende is onderzocht dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Ingevolge artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend indien de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van de verzekeringsarts niet blijkt op welke gronden is geconcludeerd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank acht het besluit daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
De rechtbank ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door te onderbouwen of en op welke gronden eiser al dan niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek te herstellen bepalen op vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder heeft medegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb, het onderzoek sluiten en einduitspraak doen zonder nadere zitting. In de overige in dit artikel genoemde gevallen kan de rechtbank bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft.
In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
4. Beslissing
De rechtbank:
heropent het onderzoek en
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak:
te onderbouwen of en op welke gronden eiser al dan niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, en mr. D.J. Post en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op
Hoger beroep tegen deze tussenuitspraak kan alleen tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld.
Verzonden op: 5 april 2011.