ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3285

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/730129-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkstraf en voorwaardelijke celstraf voor mishandeling van familieleden

De rechtbank Arnhem heeft op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man uit Stroe, die schuldig werd bevonden aan meerdere mishandelingen en bedreigingen binnen zijn familie. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk mishandelen van zijn vader, moeder, broers en echtgenote. De mishandelingen vonden plaats in de periode van februari tot en met juli 2010, waarbij de verdachte zijn vader met gebalde vuist sloeg, zijn moeder schopte en zijn echtgenote klappen op haar hoofd gaf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een vrijspraak. De officier van justitie had een werkstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 100 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van een veilige omgeving voor de kinderen van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar de overige feiten bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers : 05/730129-10, 05/730638-10 en 05/721268-10
Datum zitting : 19 april 2011
Datum uitspraak : 3 mei 2011
Promis II
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1984 te Dodewaard,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. H. van Straten, advocaat te Tiel.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met het parketnummer 05/730129-10
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 t/m 09 februari 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer vader] ([geboortedatum]-1955), (met gebalde vuist) tegen het lichaam heeft gestompt en/of in de pols heeft gebeten, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 09 februari 2010 te Dodewaard,
gemeente Neder-Betuwe, zijn ouders, te weten [slachtoffer moeder] ([geboortedatum]-1955) en/of [slachtoffer vader] ([geboortedatum]-1955) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde personen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "wanneer je dat doet en ik word meegenomen en kom
dan weer vrij, dan maak ik jullie allebei dood" en/of "ik maak jullie allebei kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
in de zaak met het parketnummer 05/730638-10
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 30 juli 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer vader] [geboortedatum]-1955), een of meermalen met kracht (met gebalde vuist) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of (met geschoeide voet) tegen het lichaam heeft geschopt
en/of (in de duim) heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 30 juli 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, zijn, verdachtes vader, te weten [slachtoffer vader] ([geboortedatum]-1955) (telkens) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend (telefonisch) die [slachtoffer vader] dreigend
de woorden heeft toegevoegd "ik maak je kapot, ik maak je dood. je gaat er een keer aan" waarna verdachte zich (vervolgens) heeft begeven naar die [slachtoffer vader] voornoemd en/of een mestvork heeft gepakt en/of op die [slachtoffer vader] voornoemd is afgelopen en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer vader] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "ik steek je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, waarbij hij die [slachtoffer vader] op korte afstand was genaderd en/of waarbij hij die mestvork richtte op de borst van die [slachtoffer vader] voornoemd waarbij hij tevens stekende bewegingen in diens richting heeft gemaakt;
3.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 30 juli 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, opzettelijk mishandelend zijn broer, [slachtoffer broer1]), met een hooivork op de schouder heeft geslagen en/of met die hooivork in de schouder heeft gestoken/geprikt en/of zijn broer [slachtoffer broer2] met kracht bij de kraag van diens shirt heeft gegrepen waarbij/ waardoor deze in ademnood is geraakt en/of zijn moeder, [slachtoffer moeder] een of meermalen met kracht (met geschoeide voet) tegen de benen heeft geschopt, waardoor deze perso(o)n(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
in de zaak met het parketnummer 05/721268-10
hij op of omstreeks 11 november 2010 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [slachtoffer echtgenote verdachte], klappen op haar hoofd heeft gegeven en/of aan haar haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
Ter terechtzitting van 19 april 2011 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
De zaken zijn ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H. van Straten, advocaat te Tiel.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft gevorderd dat verdachte voor alle genoemde feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uur, subsidiair 100 (honderd) uur vervangende hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie verzoekt de rechtbank als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem door of namens de reclassering te geven, ook als dit inhoudt dat verdachte zich dient te laten behandelen bij een forensisch psychiatrische kliniek.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten ten aanzien van de zaak met het parketnummer 05/730129-10
Gelet op de samenhang tussen de ten laste gelegde feiten 1. en 2. zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast.
Op 8 februari 2010 is te Dodewaard , gemeente Neder-Betuwe, een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en zijn vader, [slachtoffer vader] , geboren [geboortedatum] 1955). . Toen verdachte weg wilde gaan, probeerde zijn vader hem tegen te houden door hem vast te houden . Hierop heeft verdachte zijn vader geslagen en gestompt. Verdachte sloeg zijn vader tegen het hoofd en het lichaam . Ook heeft verdachte geroepen dat hij iedereen dood zou maken .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1. en het onder 2. ten laste gelegde. Verdachte heeft bekend dat hij zijn vader heeft geslagen en gestompt. Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn vader in zijn linkerpols heeft gebeten. Het hierdoor ontstane letsel is door verbalisanten van politie ter plaatse, geconstateerd en opgetekend in het proces-verbaal van bevindingen.
Ten slotte is de officier van justitie van mening dat verdachte zijn ouders heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, nu hij heeft geroepen dat hij beide ouders dood zou maken en zijn ouders zich bedreigd hebben gevoeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de feiten genoemd bij het onder 1. ten laste gelegde. Ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Aangezien de ouders niet de vrees hadden dat hun zoon hen iets zou aandoen maar zij van mening waren dat hij dergelijke verwensingen heeft geroepen vanuit onmacht, is er naar de overtuiging van de raadsman geen sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 van het wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Gezien de vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zijn vader, [slachtoffer vader], heeft geslagen en gestompt. Ten aanzien van het ten laste gelegde bijten in de pols van zijn vader, overweegt de rechtbank als volgt. De moeder van verdachte, die bij het incident aanwezig was, heeft verklaard dat verdachte zijn vader in zijn pols heeft gebeten. Door een verbalisant van politie is geconstateerd dat er in de linkerpols van [slachtoffer vader] blauw-rood letsel te zien was, dat de vorm van een bijtwond had. De opzet van verdachte op het toebrengen van pijn en letsel leidt de rechtbank af uit de aard van de bewezenverklaarde handelingen te weten het stompen en bijten,
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde bedreiging en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voor bewezenverklaring van een dergelijke bedreiging is vereist dat deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het leven, dan wel voor zwaar lichamelijk letsel.
In onderhavig geval heeft de moeder van verdachte tegenover de politie verklaard dat zij en haar man wisten dat verdachte uit onmacht dingen riep als: “…. , dan maak ik jullie allebei dood”. Zij en haar man wilden geen aangifte doen maar wilden dat verdachte met zijn psychische problemen geholpen zou worden. Op grond van deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat er bij de ouders van verdachte in februari 2010 geen sprake is geweest van de voor een veroordeling vereiste redelijke vrees dat verdachte hen daadwerkelijk dood zou maken, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank zal verdachte van dit feit dan ook vrijspreken.
Conclusie
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 t/m 09 februari 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer vader] ([geboortedatum]-1955), (met gebalde vuist) tegen het lichaam heeft gestompt en/of in de pols heeft gebeten, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De feiten ten aanzien van de zaak met het parketnummer 05/730638-10
Gelet op de samenhang tussen de ten laste gelegde feiten 1., 2. en 3. zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast.
Op 30 juli 2010, omstreeks 14.30 uur, is er te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, een worsteling ontstaan tussen verdachte en zijn vader, [slachtoffer vader], geboren [geboortedatum] 1955). Hierbij heeft verdachte een hand aarde in het gezicht van zijn vader gegooid. Voorts heeft verdachte [slachtoffer vader] (senior) twee maal met een gebalde vuist tegen zijn hoofd geslagen op het linker oog, hetgeen hem pijn deed.
Daarna werd verdachte rustiger en liep hij naar zijn eigen woning. Zijn vader liep met hem mee. Op eens draaide verdachte zich om en sloeg hij [slachtoffer vader] tweemaal met gebalde vuisten op zijn schouder en beet hem in zijn rechterduim, hetgeen ook pijn deed.
Ook is [slachtoffer moeder], de moeder van verdachte, tegen haar bovenbeen geschopt, hetgeen haar pijn deed.
[slachtoffer broer2], de broer van verdachte, is bij zijn keel gepakt. [slachtoffer broer2] kreeg op een gegeven moment geen lucht. Zijn shirt is vastgepakt, strak getrokken bij de hals en dicht gedraaid. Daarna werd verdachte rustiger
Omstreeks 20.30 uur heeft verdachte een mestvork gepakt en is met deze mestvork voor zich uit in de richting van zijn vader [slachtoffer vader] gerend. Daarna is verdachte omgedraaid en heeft hij met de mestvork zijn broer [slachtoffer broer1] geraakt. [slachtoffer broer1] zag dat verdachte een slaande/prikkende beweging maakte en hij voelde een stekende pijn en zijn kleding vertoonde gaten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. Hij is van mening dat, gezien de aangifte en de verklaringen van de broers en de zus van verdachte, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder 1. en 3. ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel bedreiging met zware mishandeling, heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij stelt zich op het standpunt dat, áls zijn cliënt al dergelijke woorden naar zijn vader heeft geroepen, hetgeen zijn cliënt zich niet kan herinneren, hierin geenszins een bedreiging in de zin der wet schuilde, aangezien de vader van zijn cliënt niet de vrees heeft gehad dat hij deze uitingen daadwerkelijk ten uitvoer zou gaan brengen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de mestvork niet met een bepaalde reden heeft gepakt maar slechts omdat deze daar toevallig stond en dat hij daarmee bovendien geen stekende bewegingen heeft gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1. ten laste gelegde mishandelingen van zijn vader. Verdachte heeft ter zitting aangegeven “dat het de kant van het verhaal van zijn familie is, maar dat het wel zou kunnen dat het zo gegaan is”. Uit de aangifte , alsmede uit de verklaringen van diverse getuigen ([zus verdachte] en [slachtoffer echtgenote verdachte], zijnde de zus en de echtgenote van verdachte) , blijkt echter onomstotelijk dat het verdachte is geweest, die zijn vader in zijn gezicht en op zijn schouder heeft gestompt en in zijn duim heeft gebeten.
Nu verdachte na de eerste mishandeling van zijn vader gedurende enige tijd rustig is geweest en daarna zijn vader weer heeft aangevallen en mishandeld, is naar oordeel van de rechtbank sprake van twee mishandelingen.
Uit de aard van de gedragingen van verdachte, het stompen en het bijten van zijn vader, leidt de rechtbank de opzet op het toebrengen van letsel en pijn af.
Ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde bedreigingen overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het wel zou kunnen dat hij de ten laste gelegde woorden tegen zijn vader heeft geroepen. Uit de aangifte van [slachtoffer vader] (senior), als ook uit de verklaring van [slachtoffer broer2], die het gesprek via de luidspreker kon volgen, blijkt dat verdachte op de 30e juli 2010 omstreeks 20.30 uur zijn vader boos heeft opgebeld en tegen hem schreeuwde: “Ik maak je kapot. Ik maak je dood!” en “Je gaat er een keer aan!”
Kort daarna liep verdachte naar de woning van aangever en gooide hij met een stuk hout. Aangever en zijn familie gingen naar buiten, waarna verdachte met een mestvork in zijn hand op van zijn vader is afgevlogen. Al rennend met de mestvork voor zich uit, riep verdachte: “Ik steek jullie allemaal dood!” Verdachte stond op een meter afstand voor zijn vader stil. Hij hield de mestvork boven zijn hoofd, waarbij de punten van de vork in de richting van zijn vader staken. Die tanden waren op borsthoogte van zijn vader. Met de punten van de vork maakte verdachte stekende bewegingen in de richting van zijn vader.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde bedreigingen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de raadsman, nu [slachtoffer vader] (senior) heeft verklaard zich door dit alles werkelijk bedreigd te hebben gevoeld, een redelijke vrees nu aangever voorafgaand aan de telefonische bedreiging door zijn zoon was mishandeld en verdachte bij de tweede bedreiging met een greep voor aangever stond en verdachte daarbij stekende bewegingen in zijn richting maakte.
Gezien bovengenoemde vaststaande feiten, acht de rechtbank de onder 3. ten laste gelegde mishandelingen wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft het T-shirt van zijn broer [slachtoffer broer 2] bij de hals vastgepakt en het al draaiend zodanig strak getrokken dat zijn broer er benauwd van werd. De rechtbank is van oordeel dat uit deze doelbewuste handelswijze van verdachte het opzet op de mishandeling van zijn broer blijkt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het opzet op de mishandeling van zijn moeder door verdachte eveneens aanwezig was en acht zij daarom ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft door wild met zijn benen te trappen de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn moeder zou bezeren dan wel letsel zou toebrengen, toen deze probeerde zijn schoenen uit te doen om erger te voorkomen.
Ten aanzien van de mishandeling van zijn broer [slachtoffer broer1] overweegt de rechtbank als volgt. In zijn aangifte heeft de vader van verdachte verklaard dat verdachte wild met de mestvork om zich heen maaiend en draaiend stekende bewegingen maakte richting [slachtoffer broer1], zijn andere zoon. [slachtoffer broer1] zag dat verdachte op hem af kwam en slaande/prikkende bewegingen richting hem maakte. [slachtoffer broer1] heeft daarover verklaard dat dit een met kracht uitgevoerde horizontale beweging, ter hoogte van zijn bovenlichaam, betrof.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat het maken van stekende bewegingen met een dergelijk gevaarlijk werktuig als een mestvork lichamelijk letsel veroorzaakt, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hoewel verdachte heeft verklaard geen opzet op het letsel te hebben gehad aangezien hij nooit iemand iets heeft willen aandoen, is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg en dat hij dit heeft aanvaard. Op grond van bovenstaande acht de rechtbank derhalve ook de mishandeling van de broer [slachtoffer broer1] wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gezien vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op tijdstippen op 30 juli 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, te weten [slachtoffer vader] [geboortedatum]-1955), meermalen met kracht (met gebalde vuist) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en (in de duim) heeft gebeten, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij op tijdstippen op 30 juli 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, zijn, verdachtes vader, te weten [slachtoffer vader] ([geboortedatum]-1955) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend (telefonisch) die [slachtoffer vader] de woorden heeft toegevoegd "ik maak je kapot, ik maak je dood. je gaat er een keer aan" waarna verdachte zich (vervolgens) heeft begeven naar die [slachtoffer vader] voornoemd en een mestvork heeft gepakt en op die [slachtoffer vader] voornoemd is afgelopen en (daarbij) voornoemde [verdachte] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "ik steek je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, waarbij hij die [slachtoffer vader] op korte afstand was genaderd en waarbij hij die mestvork richtte op de borst van die [slachtoffer vader] voornoemd waarbij hij tevens stekende bewegingen in diens richting heeft gemaakt;
3.
hij op een of meer tijdstippen op 30 juli 2010 te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe, opzettelijk mishandelend
zijn broer, ([slachtoffer broer1]), met een hooivork in de schouder heeft geprikt
en zijn broer [slachtoffer broer2] met kracht bij de kraag van diens shirt heeft gegrepen waarbij deze in ademnood is geraakt
en zijn moeder, [slachtoffer moeder] tegen de benen heeft geschopt,
waardoor deze personen letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden.
De feiten ten aanzien van de zaak met het parketnummer 05/721268-10
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast.
Op 11 november 2010 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, heeft verdachte zijn echtgenote, [slachtoffer echtgenote verdachte], geslagen .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn vrouw.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij zijn vrouw met geopende hand een klap tegen haar schouder of nek heeft gegeven en dat hij dacht dat hij zijn vrouw wel iets aan haar haren zal hebben getrokken. Tegenover de buurvrouw heeft het slachtoffer verklaard dat verdachte haar op haar hoofd had geslagen en aan haar haren had getrokken. Deze buurvrouw voelde dat het slachtoffer een bult aan de zijkant van haar hoofd had. Het slachtoffer heeft tegenover een verbalisant van de politie verklaard door haar man op haar hoofd te zijn geslagen en daar een bult aan over gehouden te hebben. Hoewel verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft geslagen om haar pijn te doen maar dat hij haar heeft geslagen vanuit boosheid, volgt uit de aard van de handeling, het slaan en het aan de haren te trekken, opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel. De rechtbank acht dan ook opzet op de mishandeling aanwezig.
Conclusie
Gezien vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 11 november 2010 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer echtgenote verdachte], klappen op haar hoofd heeft gegeven en/of aan haar haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen ;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met het parketnummer 05/730129-10
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling begaan tegen zijn vader tot wie hij in een familierechtelijke betrekking staat
In de zaak met het parketnummer 05/730638-10
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling begaan tegen zijn vader tot wie hij in een familierechtelijke betrekking staat, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht,
meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
mishandeling begaan, meermalen gepleegd
en
mishandeling begaan tegen zijn moeder tot wie hij in een familierechtelijke betrekking staat.
In de zaak met het parketnummer 05/721268-10
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling begaan tegen zijn echtgenote.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle feiten in de zaken met de parketnummers 05/730129-10 en 05/730638-10 gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging nu zijn cliënt heeft gehandeld vanuit noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer. De ten laste gelegde feiten komen zijns inziens voort uit een geëscaleerde huiselijke twist tussen familieleden. Meningsverschillen over de bedrijfsvoering tussen de broer van zijn cliënt en zijn cliënt hebben de aanleiding gevormd voor hoog oplopende spanningen, waarbij zijn cliënt toenemend ontregeld is geraakt. Het valt zijn cliënt zeer zwaar dat de hele familie, maar met name de vader van cliënt, hierbij de kant van de broer kiest. In de maanden voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten, was de situatie reeds meerdere malen, op steeds vergelijkbare wijze, geëscaleerd. Zijn cliënt kreeg woede uitbarstingen, ging schelden en zei domme dingen. Om de situatie te ontvluchten wilde zijn cliënt weglopen of wegrijden. Om dit te voorkomen werd zijn cliënt keer op keer door meerdere van zijn familieleden vastgepakt, geslagen en vastgehouden. Zijn cliënt voelde zich hierdoor verstoten en machteloos. Hij sloeg en stompte om zich heen en schreeuwde dan de wildste dingen en verwensingen.
De raadsman is van mening dat het vastpakken en vasthouden van zijn cliënt is aan te merken als een vrijheidsberoving en daarmee is te zien als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn cliënt, waarop zijn cliënt, gezien de wijze van vasthouden en de ervaringen uit het verleden, op de door hem gebezigde wijze mocht reageren en op basis waarvan hem een beroep op noodweer toekomt.
Indien de rechtbank van oordeel is dat zijn cliënt de grenzen van proportionaliteit van het noodweer heeft overschreden, doet de raadsman een beroep op noodweer exces.
Uiterst subsidiair beroept de raadsman zich op putatief noodweer, aangezien zijn cliënt op basis van zijn eerdere ervaringen in dergelijke situaties, de op zich gerechtvaardigde vrees mocht hebben dat hij, in de situaties waarin de ten laste gelegde feiten zich hebben voorgedaan, weer van zijn bewegingsvrijheid zou worden beroofd, dan wel zou worden mishandeld door zijn familie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep op noodweer, en evenmin op noodweerexces of putatief noodweer toekomt, nu verdachte steeds zelf degene is geweest die zich in de benarde positie heeft gebracht. Het is verdachte die begint met slaan, die aarde naar zijn vader gooit en die een stok gooit. Pas daarna escaleerde het in alle gevallen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het noodweer(exces)
Op grond van artikel 41 Sr is degene die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, niet strafbaar. De rechtbank dient dan ook na te gaan of de voorwaarden voor het beroep op noodweer zijn vervuld, dat wil zeggen dat sprake moet zijn geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verzetten en waarbij dit verzet ook nog proportioneel was.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarden ten aanzien van geen van de ten laste gelegde feiten is voldaan. Zowel op 8 februari 2010 als op 30 juli 2010 is er geen sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding, nu verdachte op beide data telkens zelf de confrontatie heeft opgezocht.
Getuige (slachtoffer moeder) heeft verklaard dat verdachte op 8 februari haar man aanviel.
Ook op 30 juli 2010 is het verdachte die het conflict begint. Hij is kwaad en gooit zijn vader een hand grond in het gezicht. Als de rust is teruggekeerd en verdachte en zijn vader in de richting van de woning van verdachte lopen, is het verdachte die de aanval weer opent. Verachte zoekt vervolgens ook ’s avonds zelf opnieuw de confrontatie op.
De rechtbank is van oordeel dat in de omstandigheid dat verdachte door zijn familie werd vastgepakt en vastgehouden geen rechtvaardiging gevonden kan worden voor de door verdachte gepleegde mishandelingen casu quo bedreigingen en dat niet gezegd kan worden dat verdachte uit noodweer handelde. Zijn moeder verklaart immers dat - als verdachte door het lint ging - zijn familie hem vasthield tot hij gekalmeerd uit angst dat hij zichzelf wat zou aandoen of een ongeluk zou veroorzaken. Verdachte werd ook pas door zijn familie vastgepakt, na de mishandelingen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat in de zaken met de parketnummers 05/730129-10, noch in die met de parketnummers 05/730638-10 sprake is geweest van een noodweersituatie, zal zij het noodweerexces-verweer eveneens verwerpen.
Ten aanzien van het putatief noodweer
Ook de vraag of verdachte mocht menen dat het noodzakelijk was om zich te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door zijn vader, door andere familieleden of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Mogelijk was in de beleving van verdachte sprake van (potentieel dreigend) gevaar voor een wederrechtelijke aanranding door zijn familie maar deze beleving is niet ontstaan door een onjuiste interpretatie van de feitelijke gebeurtenissen. Het gevaar voor een wederrechtelijke aanranding bestond hooguit in verdachtes beleving, wellicht als gevolg van verdachtes stoornis, zijn zwakbegaafdheid en de stress die ontstond door de spanningen tussen hem en de rest van zijn familie. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze omstandigheden invloed op de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte en niet op de strafbaarheid van zijn gedragingen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank de gevoerde verweren verwerpt.
Verdachte is strafbaar. Feiten of omstandigheden welke zijn strafbaarheid geheel zouden opheffen of uitsluiten, zijn niet aannemelijk geworden.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte, ter zake van alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de officier van justitie een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van 2 jaar geëist. De officier van justitie verzoekt de rechtbank als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem door of namens de reclassering te geven, ook als dit inhoudt dat verdachte zich dient te laten behandelen bij een forensisch psychiatrische kliniek.
De officier van justitie komt tot voornoemde straf in verband met de ernst van de feiten in combinatie met de adviezen in de rapportages. Uit genoemde rapportages blijkt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat hij behandeling behoeft. Hoewel het thans beter gaat met verdachte, wil de officier van justitie benadrukken dat geweld binnen de gezinssituatie nimmer als een normale situatie gezien dient te worden.
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is gepleit voor een geheel voorwaardelijke werkstraf van minder dan 200 uur. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat oplegging van straf vanuit het principe van preventie niet nodig is, aangezien verdachte een blanco strafblad heeft en de kans dat een dergelijk feit zich opnieuw zal voordoen, nihil is. De stoornis van zijn cliënt is in remissie en zijn cliënt is bovendien bereid zich vrijwillig onder behandeling te stellen. Omdat zijn cliënt zijn bedrijf kwijt is en derhalve helemaal opnieuw moet beginnen, alsmede gezien het feit dat hij zich verstoten voelt door zijn familie, hetgeen hem veel verdriet bezorgt, is uit het oogpunt van vergelding evenmin straf op zijn plaats. Voorts, zo stelt de raadsman, dient de verminderde toerekeningsvatbaarheid van zijn cliënt en het aandeel van de familie in de ten laste gelegde feiten in zijn voordeel meegenomen te worden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 3 maart 2011 en voorts
- een Pro Justitia rapportage van een psychologisch onderzoek verricht door drs. [psycholoog], GZ psycholoog en een Pro Justitia rapportage van een psychiatrisch onderzoek verricht door drs. [psychiater], psychiater, gedateerd 15 respectievelijk 13 november 2010, betreffende verdachte.
De door verdachte gepleegde feiten zijn ernstig.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zijn vrouw heeft mishandeld. Wat de reden van verdachtes boosheid jegens zijn vrouw ook is geweest, naar het oordeel van de rechtbank verschaft geen enkele denkbare omstandigheid verdachte een rechtvaardiging om zijn emoties op fysieke wijze over te brengen op zijn vrouw. Dit klemt temeer nu hij en zijn echtgenote gezamenlijk een dochter hebben en het tweede kind op komst is en deze kinderen niet alleen het goede voorbeeld dienen te krijgen maar er ook recht op hebben in een veilige en vertrouwde omgeving te kunnen opgroeien.
Voorts heeft verdachte meermalen familieleden, waaronder zijn ouders, mishandeld en bedreigd. De situatie liep binnen het gezin op die momenten zo uit de hand dat meermaals de politie ingeschakeld diende te worden en deze vervolgens ter plaatse moest komen om de gemoederen tot bedaren te brengen. Geweld binnen de huiselijke sfeer speelt zich over het algemeen af achter gesloten deuren. Daar waar bekendheid wordt gegeven aan dit soort geweld, door het inschakelen van de politie of het doen van aangifte, wordt tegen deze vorm van geweld opgetreden. In het algemeen past bij een geweldsuitbarsting in huiselijke kring zoals thans bewezen, slechts een vrijheidsstraf of een forse werkstraf.
Ten voordele van verdachte echter, houdt de rechtbank rekening met het aandeel van de familieleden in de (aanloop naar de) gepleegde feiten, dat naar het oordeel van de rechtbank eveneens aanzienlijk is geweest. Verdachte heeft een eigen bedrijf opgebouwd, zijn broer in het bedrijf opgenomen en bij de conflicten die daaruit voortkwamen koos de familie telkens de kant van zijn broer.
Voorts is door de deskundigen geconcludeerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen is. De rechtbank gaat daarvan uit bij de strafoplegging.
Verder heeft verdachte zich inmiddels vrijwillig onder behandeling gesteld en is hij met zijn gezin zelfstandig gaan wonen, waarmee het herhalingsgevaar t.a.v. het ouderlijk gezin fors is verminderd.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 100 uur, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken met een proeftijd van 2 jaar, op zijn plaats is.
Met het opleggen van de bijzondere voorwaarden, waaronder verplicht reclasseringscontact en het eventueel ondergaan van een ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek, wordt beoogd het recidive gevaar verder in te perken.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het in de zaak met het parketnummer 05/730129-10 onder 2. ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, (ook indien dit zal inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij een forensisch-psychiatrische kliniek) voor zover en voor zolang dat door de reclassering en genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 50 (vijftig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten veertien (14) uren, zijnde 7 (zeven) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem, (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. E. de Boer (rechters), in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2011.