Parketnummer : 05/700050-11
Datum zitting : 19 april 2011
Datum uitspraak : 03 mei 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1987 te Curaçao (Nederlandse Antillen),
thans gedetineerd in Zwolle PPC, Huub van Doornestraat 15
Zwolle.
Raadsman : mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 05 januari 2011 te Winssen, gemeente Beuningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig die [slachtoffer1] op haar wang zoenen en/of over haar billen wrijven en/of in haar kruis grijpen, en welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend voornoemde handeling(en) onverhoeds bij die [slachtoffer1] te verrichten;
hij op of omstreeks 05 januari 2011 te Druten opzettelijk en wederrechtelijk tegen een (buiten)spiegel van een autobus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam vervoersmij] Openbaar Vervoer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen en aldus dat goed (spiegel) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
hij op of omstreeks 05 januari 2011 te Druten opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), tegen diens gelaat heeft gestompt en/of geslagen en/of gestoten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 april 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van het feit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en voorts oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 mei 2010 bevond verdachte zich in een bus van buslijn 85, rijdend op het traject Nijmegen-Druten. Verdachte en [slachtoffer1] ( hierna: ‘aangeefster’) stapten beiden in bij de halte op Plein 1944 te Nijmegen. Verdachte is in die bus naast aangeefster gaan zitten. Toen aangeefster opstond om bij de bushalte in Winssen, gemeente Beuningen, uit te stappen heeft verdachte aangeefster op haar wang gekust . Verdachte heeft aangeefster daarbij vastgepakt ter hoogte van haar zij .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij aangeefster over de billen heeft gewreven en/of in haar kruis heeft gegrepen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij, omdat hij dacht dat aangeefster hem verliefd aankeek, een versierpoging heeft gedaan en aangeefster bij wijze van afscheid een kusje op haar wang heeft gegeven en daarbij zijn hand op haar zij heeft gelegd. Verdachte heeft aangeefster verkeerd geïnterpreteerd, derhalve is geen sprake geweest van opzet. Daarbij komt dat geen enkele getuige heeft verklaard dat verdachte aangeefster in haar kruis zou hebben gegrepen. Enkel iemand een kusje geven en in de zij pakken is niet te kwalificeren als ontucht. Feit 1 kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in Winssen wilde uitstappen. Omdat verdachte naast haar zat, moest zij "over hem heen klimmen". Daarbij heeft verdachte haar over de billen gestreeld en gaf hij haar een kus op de wang. Toen zij bij de uitgang stond, kwam verdachte achter haar staan en ging hij met zijn hand over haar billen en naar de zijkant van haar heupen en dijen. Vervolgens ging hij met zijn hand naar de voorkant van haar lichaam en voelde hij aan haar vagina. Hij schoof met zijn hand onder haar vagina en duwde toen zijn hand omhoog. Aangeefster voelde zijn hele handafdruk op haar vagina, zo verklaart zij. Getuige (slachtoffer2), die ook in de bus zat, heeft gezien dat verdachte ging staan en de weg versperde voor het meisje. Hij heeft gezien dat hij met zijn hand haar achterste greep. (getuige2) heeft verklaard dat verdachte, die hij kende, het meisje lastig viel en haar twee maal een kus op de wang gaf, en dat het meisje dat niet wilde.
De rechtbank leidt uit dit samenstel van verklaringen af dat verdachte méér heeft gedaan dan hijzelf toegeeft (op de wang kussen en zijn hand op haar zij leggen, aldus zijn verklaring ter zitting). Weliswaar is aangeefster de enige die verklaart dat verdachte haar in het kruis heeft gegrepen, maar de rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. Haar verklaring vindt op punten steun in de verklaringen van anderen en is in zoverre verifieerbaar. Voorstelbaar is dat omstanders niet exact hebben kunnen zien waar de hand van verdachte precies heen gaat, als hij vlak achter aangeefster staat. Het onder 1 tenlastegelegde acht de rechtbank dan ook bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de door verdachte ter terechtzitting van 19 april 2011 afgelegde verklaring;
- een proces-verbaal van aangifte, inclusief foto’s, p. 14-20;
- een proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 68.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent [slachtoffer2] te hebben mishandeld.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer2] heeft verklaard dat verdachte hem bij de bushalte in Druten met kracht met de vuist tegen het gelaat heeft geslagen, waardoor hij pijn voelde. [getuige1] heeft verklaard dat de Antilliaan (rb: verdachte) de jongen met meer dan geringe kracht tegen het hoofd sloeg en [getuige2] heeft verklaard dat de blanke jongen en verdachte bij de bushalte in Druten onenigheid kregen en dat de jongen, toen hij de in deuropening van de bus stond, een harde vuistslag in zijn gezicht kreeg van verdachte.
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen oordeelt de rechtbank het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht, gelet op het voorstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 05 januari 2011 te Winssen, gemeente Beuningen, door feitelijkheid [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig die [slach[slachtoffer1] op haar wang zoenen en over haar billen wrijven en in haar kruis grijpen, en feitelijkheid welke bestond uit het voornoemde handeling(en) onverhoeds bij die [slach[slachtoffer1] te verrichten;
hij op 05 januari 2011 te Druten opzettelijk en wederrechtelijk
tegen een (buiten)spiegel van een autobus, toebehorende aan [naam vervoersmij] Openbaar Vervoer, heeft geschopt en/of geslagen en aldus dat goed (spiegel) heeft vernield
hij op 05 januari 2011 te Druten opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), tegen diens gelaat heeft gestompt waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte.
Over verdachte is een rapport opgemaakt door drs. [psycholoog], GZ-psycholoog gedateerd 31 maart 2011 en dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 13 april 2011.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte, ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten, sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat verdachte werd geleid vanuit zijn gestoorde realiteitstoetsing en dat verdachte met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
De psycholoog, drs. [psycholoog]., rapporteert het volgende:
“(…) Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizofreniform proces of van een psychotische stoornis NAO. Daarnaast is er sprake van verslavings¬problematiek aan alcohol en cannabis, differentiaal diagnostisch misbruik van middelen. De gebrekkige ontwikkeling bestaat uit een zwakbegaafd niveau van intellectueel functioneren en antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken.(…) In de aanloop tot het ten laste gelegde is er sprake geweest van ernstig middelenmisbruik. Enerzijds werd dit veroorzaakt door het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht zowel bij betrokkene als bij zijn omgeving: doordat men geen rekening houdt met zijn kwetsbaarheid en beperking wordt hij chronisch overvraagd bij de realiteit van alle dag. Om zijn spanningen te dempen gaat betrokkene alcohol drinken. Hierdoor raakt hij echter in toenemende mate verward, ontremd en nemen de psychotische belevingen toe. Indien het ten laste gelegde bewezen geacht wordt hebben bij het onder sub 1 ten laste gelegde de ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, de waarnemingsstoornissen en het verstoorde realiteitscontact een belangrijke rol gespeeld. (..) Bij de totstandkoming van het onder sub 2 en sub 3 ten laste gelegde was betrokkene sterk en nog verder ontregeld door de confrontatie met aangeefster en haar vader. Hij verloor de controle en raakte volledig overspoeld door zijn gevoel. Daarbij is het contact met de realiteit in toenemende mate verstoord geraakt.(…) De problematiek van betrokkene kan zich alleen maar verder intensiveren. Schizofrenie is immers een procesdiagnose en betrokkene bevindt zich nog in de eerste fase van de ziekte. … Concreet betekent dit dat men voor de toekomst alleen maar steeds heftigere psychotische decompensaties en steeds ernstiger afwijkend gedrag zal kunnen verwachten.”.
Een en ander brengt de psycholoog tot het advies van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
De psychiater, dr. [psychiater], rapporteert het volgende:
“(…) Bij betrokkene is sprake van een psychotische stoornis NAO en misbruik van alcohol, naast zwakbegaafdheid. Differentiaal diagnostisch moet gedacht worden aan schizofrenie, misbruik van cannabis en afhankelijkheid van alcohol en cannabis. (…). Er is waarschijnlijk sprake van een schizofreen proces bij betrokkene, dat al enkele jaren aan de gang is. (…) Betrokkene heeft geen enkel ziektebesef of –inzicht en ontkent het tenlastegelegde gedeeltelijk. Hij geeft vanuit zijn psychose/achterdocht nauwelijks inzicht in wat er in hem omgaat en daarmee is hij oninvoelbaar en onvoorspelbaar. De behandeling zou op dit moment gericht moeten zijn op antipsychotische medicatie, die hij sinds een week, hoewel niet regelmatig, neemt. (…) Gezien de historische en klinische factoren in de HKT-30, maar ook omdat betrokkene geen realistische toekomstvisie heeft, is de kans op herhaling van het tenlastegelegde zeer hoog, indien het bewezen wordt. Daarbij speelt het ontremmende effect van alcohol en is betrokkene nog steeds gericht op het verkrijgen van een meisje. Gezien deze zeer hoge kans op herhaling, de ontoerekeningsvatbaarheid en de ernst van de problematiek lijkt het toepassen van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht aangewezen. (…) “
De raadsman betwist de conclusie van zowel de psycholoog als de psychiater, dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten leed aan een psychose en dat daardoor de door hem gepleegde strafbare feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Hij stelt daartoe dat de conclusie in de rapportages enkel is gebaseerd op een onderzoek en feitelijkheden van na het plegen van de ten laste gelegde feiten. De psychose is bij verdachte daarom wellicht ontstaan na het plegen van de ten laste gelegde feiten, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uitspraken van psychologen en psychiaters over de geestestoestand van een verdachte ten tijde van het plegen van feiten zijn, naar hun aard, interpretaties van die deskundigen op basis van gebeurtenissen in het verleden en vormen -voor wat betreft het verleden- steeds een waarschijnlijkheidsoordeel. Dat die interpretaties en oordelen zijn gebaseerd op onderzoek dat plaatsvindt nadat feiten zijn gepleegd, diskwalificeert die (algemeen aanvaarde) werkwijze niet.
Bij het oordeel inzake de toerekeningsvatbaarheid hebben de deskundigen het verleden van verdachte betrokken en hebben zij anderen geraadpleegd die in het verleden beroepshalve te maken hebben gehad met verdachte (zoals de reclassering, een psycholoog van het PPC waar verdachte thans verblijft en Kairos, waar verdachte in 2007 reeds bekend was). Vanuit hun specifieke deskundigheid kunnen de gedragskundigen zeer wel een oordeel geven over het psychiatrisch beeld van verdachte in het recente verleden, indien zij voldoende feitelijke informatie hebben om een anamnese op te baseren.
Ook verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman tegen de conclusie dat de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar geacht dient te worden. De door de raadsman bij de rapportage geplaatste kanttekeningen zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om die betwisting te dragen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Zij is aldus van oordeel dat onderhavige strafbare feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en derhalve dat verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. De motivering van de maatregel.
Door de officier van justitie is plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar geëist. De verdediging heeft – uitgaande van haar standpunt dat verdachte niet ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten – geconcludeerd tot het opleggen van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het ondergane voorarrest met eventueel een bijzondere voorwaarde, strekkende tot behandeling bij Kairos.
De rechtbank ziet aanleiding tot het opleggen van de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De rechtbankheeft bij haar beslissing over het opleggen van de maatregel onder meer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 8 juni 2010.
• een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 6 juli 2010, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapport van drs. [klinisch psycholoog], klinisch psycholoog, gedateerd 8 juli 2010, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapport van dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 7 juli 2010, betreffende verdachte.
Verdachte heeft in de bus een voor hem onbekende vrouw op de wang gekust, over haar billen gewreven en in haar kruis gegrepen terwijl hij haar de weg naar de uitgang versperde. Verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer1] aangetast. Dergelijke seksuele delicten grijpen diep in in de persoonlijke levenssfeer van mensen.
Zoals eerder overwogen is de rechtbank van oordeel dat dit handelen verdachte niet valt toe te rekenen door de bij hem aanwezige een psychotische stoornis zoals hiervoor is weergegeven. Verdachte heeft steeds benadrukt dat hij verliefd was op het meisje en dat hij wist dat het meisje ook op hem verliefd was. Blijkens het reclasseringsrapport heeft verdachte tegenover de reclasseringsmedewerker verteld dat sinds zijn ontslag uit detentie medio 2010 het zoeken naar een nieuwe vriendin het belangrijkste in zijn leven is en dat hij dagelijks meisjes aanspreekt op straat of anderszins probeert met meisjes in contact te komen. Het thans onder 1 bewezen verklaarde is geheel in lijn hiermee. De rechtbank concludeert uit een en ander dat van verdachte, zolang hij in de huidige gezondheidstoestand verkeert, een direct gevaar uitgaat voor andere personen. Om dat gevaar te beteugelen is het opleggen van de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht noodzakelijk.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 37, 57, 246, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 (één) jaar.
mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter,
mr. D.R. Sonneveldt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 03 mei 2011.