zaaknummer / rolnummer: 197979 / HA ZA 10-512
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat thans mr. M.A. Meesters te Hedel,
de coöperatie u.a.
COOPERATIEVE RABOBANK BOMMELERWAARD U.A.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 december 2010
- de akte van Rabobank
- de antwoordakte van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geconcludeerd dat Rabobank haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden door niet terstond de schade, geleden door de overboeking van € 5.000,- zoveel mogelijk te verminderen. Vervolgens zijn partijen bij akte in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de schade die [eiseres] heeft geleden doordat zij op verzoek van Rabobank het bedrag van € 5.000,- heeft gestort, waarvan Interpolis heeft aangegeven dat dit op 10 maart 2008 is ontvangen, terwijl dit bedrag pas eind 2008 in de verzekering is verwerkt. Daarbij was het aan Rabobank om de schade te berekenen, alsmede om aan te geven met ingang van welke datum het bedrag van € 5.000,- op de bestaande verzekering is verwerkt.
2.2. Rabobank heeft bij akte aangevoerd dat na ontdekking van de rekenfout door haar meerdere malen contact met [eiseres] is opgenomen om tot een oplossing te komen. [eiseres] stond daar echter niet voor open. Rabobank heeft vervolgens aangevoerd dat tot twee maal toe is aangeboden om [eiseres] terug te brengen in de situatie waarin zij oorspronkelijk verkeerde. [eiseres] heeft vervolgens dit aanbod eveneens van de hand gewezen. Van deze correspondentie heeft Rabobank de stukken overgelegd. Rabobank stelt dat zij deze stellingen ter comparitie al had toegelicht en dat [eiseres] die slechts bij gebrek aan wetenschap heeft betwist. Op die grond acht Rabobank het onbegrijpelijk dat in het tussenvonnis onder 4.8 is overwogen dat Rabobank de door [eiseres] geschetste gang van zaken onvoldoende zou hebben bestreden. Voorts voert Rabobank aan dat voor zover niet meteen zou zijn aangeboden om [eiseres] terug te brengen in de oude situatie, dat te wijten is aan haar eigen houding. Rabobank doet daarbij een beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiseres], omdat zij voor geen enkele oplossing open stond.
2.3. De beslissingen van de rechtbank in de overweging 4.8, 4.10 en 4.11 van het tussenvonnis zijn aan te merken als eindbeslissingen omdat uit de door de rechtbank gekozen bewoordingen blijkt dat de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist.
2.4. Omtrent het terugkomen op een bindende eindbeslissing is in Hoge Raad 26 november 2010, LJN BN8521 het volgende overwogen:
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding aan gebonden. Deze gebondenheid heeft een - uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen - op beperking van het debat gerichte functie (HR 4 mei 1984, nr. 12141, LJN AG4805, NJ 1985/3). Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, nr. C06/250, LJN BC2800, NJ 2008/553). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
De rechter dient - ook - in een dergelijk geval te motiveren waarom het terugkomen van de eerder gegeven bindende eindbeslissing in dit opzicht geboden is (vgl. HR 5 januari 1996, nr. 15881, LJN ZC1946, NJ 1996/597 en HR 16 januari 2004, nr. C02/239, LJN AM2358, NJ 2004/318).
2.5. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
2.6. Door niet zo snel mogelijk de gevolgen van de door haar gemaakte fout ongedaan te maken, heeft - zo is in het tussenvonnis geoordeeld - Rabobank haar zorgplicht geschonden.
2.7. Uit de correspondentie die Rabobank bij akte heeft overgelegd, volgt dat zij vanaf het moment van het ontdekken van de fout, heeft getracht om met [eiseres] in gesprek te komen om tot een oplossing te komen. Vervolgens blijkt uit de e-mail van 15 juli 2008 dat Rabobank heeft aangeboden om de oude situatie terug te brengen. Uit het antwoord van de rechtsbijstandverzekeraar van [eiseres] van 13 augustus 2008 blijkt dat [eiseres] dit aanbod heeft afgewezen.
2.8. [eiseres] heeft dit niet bestreden, doch zich - nogmaals - op het standpunt gesteld dat er een gewijzigde verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen.
2.9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Rabobank met de overgelegde correspondentie - alsnog - aangetoond dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om tot een oplossing van de gemaakte fout te komen. Dat zij daarbij niet direct is overgegaan tot het ongedaan maken van de situatie die als gevolg van de storting van € 5.000,- was ontstaan, valt haar gelet op de bij nader inzien gebleken en niet betwiste niet-coöperatieve opstelling van [eiseres] niet te verwijten. [eiseres] stelde zich immers (en stelt zich nog steeds) op het standpunt dat er een gewijzigde verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Door deze houding bleek overleg niet mogelijk. Vervolgens blijkt uit het voorgaande dat Rabobank op het moment dat overleg niet mogelijk bleek in juli 2008 alsnog heeft aangeboden om de oude situatie te herstellen en dat [eiseres] ook op dit aanbod niet heeft willen ingaan. Daarmee is het dus ook aan [eiseres]s eigen houding te wijten dat het bedrag van € 5.000,- niet eerder is terug gestort.
2.10. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat van schending van de zorgplicht door Rabobank jegens [eiseres] bij nader inzien geen sprake is en in die zin komt de rechtbank op de eindbeslissing in het tussenvonnis terug .
2.11. [eiseres] heeft bij antwoordakte haar eis nog vermeerderd. De grondslag voor deze vermeerdering van eis is gelegen in de stelling dat er een gewijzigde verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Bij tussenvonnis is onder 4.5 overwogen dat deze gewijzigde verzekeringsovereenkomst niet tot stand is gekomen. Ook dat is een bindende eindbeslissing. Zoals hierboven is overwogen kan onder omstandigheden op een dergelijke beslissing worden terug gekomen. Door [eiseres] is echter niets anders ingebracht dan voorafgaand aan het tussenvonnis was bepleit. Dit leidt tot de conclusie dat er voor een heroverweging in dit geval geen plaats is. Dat betekent dat ongeacht of de eisvermeerdering wordt toegewezen, de vordering van [eiseres] niet kan slagen.
2.12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grondslag aan de vordering van [eiseres] is komen te ontvallen en dat deze moet worden afgewezen.
2.13. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- vast recht € 1.690,00
- salaris advocaat 2.235,00 (2,5 punt × tarief € 894,-)
Totaal € 3.925,00
2.14. De gevorderde nakosten zullen nu zij, deels voorwaardelijk, reeds op dit moment begroot kunnen worden, worden toegewezen, onvoorwaardelijk voor wat betreft het procureurssalaris en voorwaardelijk voor wat betreft de deurwaarderskosten van betekening.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 3.925,-,
3.3. veroordeelt [eiseres] in de nakosten aan de zijde van Rabobank begroot op een bedrag van € 131,- dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op een bedrag van € 199,-,
3.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.