ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2556

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
202566
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over onrechtmatige onttrekking van gelden door bestuurder van stichting

In deze civiele procedure vordert Provisiebeheer B.V. betaling van een bedrag van € 1.053.090,34 van gedaagde, die als gevolmachtigde van de stichting Beheer HH Derdengelden fungeerde. De stichting heeft haar vordering op gedaagde gecedeerd aan Provisiebeheer. De zaak draait om de vraag of gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door gelden van de stichting over te boeken naar rekeningen van aan hem gelieerde ondernemingen. Gedaagde stelt dat hij slechts op verzoek van de bestuurder van de stichting, [betrokkene], heeft gehandeld en dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de onttrekkingen. De rechtbank moet beoordelen of gedaagde aansprakelijk is voor de schade die de stichting heeft geleden door deze onttrekkingen en of er sprake is van verjaring van de vordering. De rechtbank oordeelt dat gedaagde, samen met [betrokkene], verantwoordelijk is voor de onrechtmatige handelingen en dat de stichting niet eerder op de hoogte was van de schade dan op 29 december 2004, waardoor de vordering niet is verjaard. De rechtbank draagt Provisiebeheer op te bewijzen dat gedaagde bewust heeft meegewerkt aan het onrechtmatig handelen van [betrokkene].

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 202566 / HA ZA 10-1301
Vonnis van 6 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROVISIEBEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Morijn te Gouda.
Partijen zullen hierna Provisiebeheer en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 15 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De stichting Beheer HH Derdengelden (hierna te noemen de stichting) verzorgde de incasso van door financiële instellingen betaalde provisies ten behoeve van de franchisenemers van Huis & Hypotheek Nederland B.V.
2.2. Per 14 januari 2003 is de heer J. [betrokkene] (hierna te noemen [betrokkene]) bestuurder geworden van de stichting. Hij was zelfstandig bevoegd om namens de stichting op te treden.
2.3. De stichting hield onder meer een bankrekening aan bij de Rabobank. [betrokkene] heeft [gedaagde] gemachtigd ter zake deze rekening.
2.4. Aan de rekening van de stichting is een bedrag onttrokken dat is aangewend voor de voldoening van schulden van aan [betrokkene] gelieerde ondernemingen. Deze ondernemingen zijn inmiddels, net als [betrokkene] zelf, allemaal in staat van faillissement verklaard en bieden geen verhaal.
2.5. Direct na de ontdekking van de onttrekkingen heeft de stichting [betrokkene] als bestuurder ontslagen. Vervolgens heeft de stichting een onderzoek laten verrichten door Deloitte Bijzonder Onderzoek & Integriteitsadvies B.V. (hierna te noemen Deloitte). De onderzoeksresultaten zijn vastgelegd in een rapport, gedateerd 14 juli 2006 (hierna te noemen het rapport van Deloitte).
2.6. In het rapport van Deloitte is onder meer het volgende opgenomen:
5.1 Bankrekeningen
(…) Door [betrokkene] zijn in april 2003 nieuwe rekeningen bij de Rabobank geopend, waaronder een rekening-courant onder nummer [000] ten name van St. Beh. HH Derdengelden. In de periode juli 2003 tot en met juni 2004 hebben op verzoek van [betrokkene] overboekingen plaatsgevonden van (…) ING-rekeningen naar Raborekening [000]. Het betrof zes overboekingen met een totaalbedrag van € 1.055.000.
In het interview heeft [betrokkene] met betrekking tot de door hem geopende Raborekening als volgt verklaard:
“U vraagt mij naar de achtergrond van het openen van deze rekening. Ik kan u zeggen dat de gelden toen bij een ING-rekening onder beheer van de heer [betrokkene 2] (oud-bestuurslid) stonden. Op het moment van mijn aantreden als bestuurder heeft er geen formele overdracht plaatsgevonden wat betreft liquide middelen, bevoegdheden etc. Het openen van deze Raborekening was bedoeld om deze gelden van de ING over te hevelen.
U toont mij een brief, gedateerd 14 juli 2003 met betrekking tot een betalingsopdracht van € 750.000 naar deze rekening en vraagt om mijn reactie. Ik kan u zeggen dat ik deze opdracht heb getekend. Hiermee werd geld van de ING Bank overgeboekt naar de Rabo zoals hierboven beschreven.
5.2 Omvang van de onttrekking
Zoals hierboven beschreven is door [betrokkene] een totaalbedrag van € 1.055.000 overgeboekt naar een Raborekening ten name van de stichting. Van deze rekening is door middel van 24 overboekingen in de periode juli 2003 tot en met oktober 2004 een bedrag van € 1.053.090 overgeboekt naar rekeningen die op naam staan van [X] makelaardij. (…)
5.3 Wijze van onttrekken (en door wie)
Naast [betrokkene] als gemachtigde namens de stichting is nog een gevolmachtigde aangesteld op de Raborekening. Blijkens een getekende maar ongedateerde volmacht is dit de heer C. [gedaagde].
[betrokkene] heeft hierover in het interview verklaard:
“U vraagt mij wie er bevoegd waren op deze rekening. Ik kan u zeggen dat ik bevoegd was op de rekening. De heer [gedaagde] was tevens gemachtigd op deze rekening. We hadden twee pasjes van de Rabobank ten behoeve van elektronisch bankieren. Ik heb de heer [gedaagde] gemachtigd omdat hij bij alle zakelijke activiteiten die ik onderneem mijn rechterhand is. De heer [gedaagde] had dezelfde bevoegdheden op deze rekening als ikzelf.
Het overboeken van gelden via elektronisch bankieren gebeurde in 2003 door [gedaagde], aangezien ik hier in 2003 nog geen verstand van had. We hebben de beslissing om gelden van de Stichting te gebruiken gezamenlijk genomen, dus [gedaagde] en ikzelf. Dit geldt voor de gehele omvang van de onttrokken bedragen van de Stichting.
Als u mij zegt dat [gedaagde] zegt slechts in opdracht gehandeld te hebben, zeg ik dat dit niet waar is. Alles is in overleg gegaan. Alleen de aanzet voor de eerste onttrekking is bij mij vandaan gekomen. De onttrekkingen zijn gebeurd in overleg met de heer [gedaagde]. Ten aanzien van latere onttrekking kwam het voor dat de heer [gedaagde] zelf de aanzet deed. Hij heeft ook nooit aangegeven hier mee te willen stoppen.
U vraagt mij hoeveel mensen op de hoogte waren van het feit dat gelden aan de Stichting onttrokken waren. Ik zeg u dat dit beperkt was tot twee, [gedaagde] en ikzelf.
[gedaagde] heeft hierover in het interview verklaard:
“U toont mij een volmacht waarmee ik gevolmachtigde wordt op twee Raborekeningen ten name van SBHHD. U vraagt mij wat de reden was om mij op deze rekeningen als gevolmachtigde aan te stellen. Ik kan u zeggen dat dit op verzoek van [ ] [betrokkene] is geweest om elektronisch betalingen te kunnen uitvoeren. Ondanks het feit dat ik organisatorisch niet betrokken ben bij SBHHD, zie ik de volmacht in het verlengde van het feit dat ik de assistent van [ ] [betrokkene] was.
U toont mij nogmaals eerdergenoemd afschrift van de Rabo. Op dit afschrift is een overboeking zichtbaar van een bedrag van € 100.000 ten gunste van [X]. U vraagt mij hoe deze overboeking tot stand is gekomen. Ik kan u zeggen dat dit door middel van telebankieren is gebeurd. Ik heb de opdracht uitgevoerd in opdracht van [betrokkene] in zijn functie als voorzitter van de Stichting. Voorafgaand aan de overboeking heeft hier discussie over plaatsgevonden tussen mij en [betrokkene]. [betrokkene] kwam met het idee om geld te lenen van de Stichting. Dit was op dat moment de laatste strohalm. Het idee was om het geld op korte termijn weer terug te betalen. Verwachte opbrengsten uit BVIK, verkooptransacties makelaardij, provisie-inkomsten Huis & Hypotheek en Nierstrasz & partners en een groot pensioencontract stonden hier tegenover.
U zegt mij dat [betrokkene] verklaard heeft dat de overboekingen altijd in overleg tussen hem en mij tot stand zijn gekomen en dat ik ook initiatieven nam om gelden van de Stichting over te boeken. Ik kan u zeggen dat geen sprake was van consensus. We hebben wel discussies gehad. Ik kan me niet herinneren dat ik zelf met voorstellen ben gekomen om weer geld van de Stichting te lenen.
U vraagt mij hoe de volgende soortgelijke overboekingen van gelden van SBHHD naar werkmaatschappijen van de heer [betrokkene] tot stand zijn gekomen. Ik kan u zeggen dat deze op dezelfde wijze tot stand zijn gekomen. [betrokkene] gaf de opdracht en voerde de overboeking uit via elektronisch bankieren. [betrokkene] en ik spraken hier wel over, maar ik kan mij niet exact herinneren hoe deze discussies gingen. [betrokkene] gaf mij wel de opdracht hier niet met anderen over te spreken.
U vraagt mij bij wie het initiatief lag om gelden van SBHHD naar werkmaatschappijen van de heer [betrokkene] over te boeken, ik kan u zeggen dat dit bij [betrokkene] vandaan kwam.
(…)
Ten aanzien van de betrokkenheid van [gedaagde] bij de overboekingen heeft [betrokkene] de volgende wederhoorreactie gegeven:
“Alle overboekingen zijn in overleg gegaan en er bestond consensus hierover.”
[gedaagde] heeft als wederhoorreactie het volgende opgemerkt:
“De overboeking via telebankieren werden uitgevoerd door [gedaagde] in opdracht van [betrokkene]. Ik wil benadrukken dat ten behoeve van het uitvoeren van de betaalopdrachten deze altijd schriftelijk werden gegeven. Mij is niet bekend dat ik eigenhandig en/of op eigen initiatief gelden heb overgeboekt.”
Wij merken op dat wij tijdens ons onderzoek in de administratie van werkmaatschappijen van [betrokkene] overigens geen schriftelijke opdrachten van [betrokkene] aan [gedaagde] hebben aangetroffen (althans niet als zodanig geïdentificeerd).
(…)
5.5 Ontdekking
Eind december 2004 zijn de onttrekking aan de stichting bekend geworden bij Huis & Hypotheek. Dit naar aanleiding van het ter beschikking krijgen van bankafschriften van de stichting. Hoewel reeds eerder gevraagd was inzage te geven in de liquiditeitspositie van de stichting, heeft [betrokkene] dit tot eind december 2004 van zich weten af te houden. In het interview verklaarde [betrokkene] als volgt:
“U vraagt mij of ik handelingen heb verricht om de onttrekkingen uit het zicht van anderen te houden. Daarvan is geen sprake. De afschriften kwamen bij ons binnen en alleen [gedaagde] en ikzelf zagen deze. Pas in de tweede helft van 2004 kreeg ik verzoeken van Huis & Hypotheek om afschriften te verstrekken. Dit heb ik zolang mogelijk afgehouden. De verzoeken werden aan zowel mij als aan [ ] [gedaagde] gedaan.
Ik heb één maal over 2003 een opzetje gemaakt ten behoeve van Erik Broerse van Huis & Hypotheek. In dit overzicht is ten onrechte opgenomen dat de gelden er nog wel zijn. Ik heb dit overzicht samen met [gedaagde] opgesteld. (…)
[gedaagde] verklaarde in zijn wederhoorreactie als volgt:
“De overzichten werden in eerste instantie door [betrokkene] op papier -in klad- gezet, waarna deze op papier -via de computer- nader zijn uitgewerkt. Overigens was deze werkwijze gebruikelijk indien er overzichten gemaakt moesten worden aan de hand van de gegevens die op dat moment bij de heer [betrokkene] bekend waren. De samenstelling van het betrokken overzicht werd door mij gemaakt aan de hand van een opgave van [betrokkene].
Er wordt melding gemaakt dat de afschriften van de stichting bij ons binnen kwamen en alleen [gedaagde] en [betrokkene] deze zagen. Van belang is te weten dat ik bijna geen van de afschriften ter inzage heb gekregen.”
Uit het onderzoek is gebleken dat [betrokkene] tweemaal saldo-informatie heeft verstrekt:
Op 4 september 2003 stuurt [betrokkene] een brief aan HHN met als bijlage een transactie-overzicht. (…) Het door [betrokkene] verstrekte overzicht geeft derhalve geen juist beeld van de toenmalige stand van de liquide middelen. (…)
Op 28 december 2004 worden aan HHN kopieën beschikbaar gesteld van de zes overboekingen van de ING naar de Rabo (…) van in totaal € 1.055.000. Tevens wordt hierbij aangegeven dat [betrokkene] op 29 december 2004 verdere informatie zal verstrekken. In dit overleg op 29 december zijn uiteindelijk de originele bankafschriften boven tafel gekomen en heeft HHN inzicht gekregen in het daadwerkelijke saldo van de Raborekening en de onttrekkingen.
2.7. Bij brief van 28 december 2009 heeft de stichting [gedaagde] aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatig handelen en heeft zij hem gesommeerd de door hem veroorzaakte schade te vergoeden.
2.8. De stichting heeft haar vordering op [betrokkene] en [gedaagde] gecedeerd aan Provisiebeheer. [gedaagde] is van deze cessie op de hoogte geseteld.
3. Het geschil
3.1. Provisiebeheer vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 1.053.090,34, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Provisiebeheer legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de stichting heeft gehandeld door een bedrag van EUR 1.053.090,34 aan de stichting te onttrekken. Het onttrekken van gelden door [gedaagde] dient volgens Provisiebeheer te worden gekwalificeerd als verduistering c.q. het medeplegen daarvan. De door de stichting als gevolg van dit onrechtmatig handelen geleden schade is gelijk te stellen aan het door [gedaagde] en [betrokkene] ontvreemde bedrag van EUR 1.053.090,34. Voor deze schade zijn [betrokkene] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Primair stelt hij dat de vordering van Provisiebeheer is verjaard. Subsidiair stelt hij dat er geen onrechtmatigheid aan hem kan worden toegerekend omdat hij slechts het instrument is geweest om enkele van de feitelijke overboekingen tot stand te brengen. Hij heeft slechts in opdracht van de voorzitter van het bestuur van de stichting de feitelijke overboekingen verricht. Voorts stelt [gedaagde] dat er geen causaal verband is tussen zijn gedraging en de gestelde schade dan wel dat sprake is van eigen schuld. De stichting heeft zelf de situatie in het leven geroepen waarin haar voorzitter in staat was ongecontroleerd gelden vanuit de stichting over te maken ten eigen bate.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het eerste geschilpunt dat voorligt betreft het beroep op verjaring door [gedaagde].
Volgens [gedaagde] valt niet in te zien waarom de stichting niet eerder dan 29 december 2004 op de hoogte was van de schade en de daarvoor aansprakelijk te houden perso(o)n(en). Het ligt in de rede dat de stichting eerder op de hoogte was. Daarvan uitgaande is de brief van 28 december 2009 waarbij [gedaagde] aansprakelijk is gesteld te laat en is de vordering verjaard, aldus [gedaagde].
4.2. Provisiebeheer heeft dit gemotiveerd betwist. Zij stelt dat haar pas op 29 december 2004 duidelijk is geworden dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen. De stichting had al wel eerder overzichten gekregen van [betrokkene] maar die bleken vals, zoals ook blijkt uit het rapport van Deloitte. Er was geen reden om aan te nemen dat er iets mis was met die overzichten. Pas op 29 december 2004 zijn door [betrokkene] bankafschriften ter beschikking gesteld. Toen is het balletje gaan rollen en is er onderzoek gedaan. Pas door het onderzoek van Deloitte is duidelijk geworden dat ook [gedaagde] hierbij betrokken was, aldus Provisiebeheer.
4.3. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om, gelet op deze betwisting en mede gelet op hetgeen is opgenomen in het rapport van Deloitte omtrent het moment van ontdekking, zijn stelling dat de stichting al voor 29 december 2004 op de hoogte was van de schade en van hem als persoon die daarvoor aansprakelijk was, nader te onderbouwen. Dat heeft hij echter nagelaten. Dat brengt mee dat zijn stelling ter zake zal worden gepasseerd en dat niet kan worden aangenomen dat de vordering is verjaard.
4.4. Het tweede punt dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de stichting.
Ter comparitie heeft Provisiebeheer in dit verband in het bijzonder nog naar voren gebracht dat [gedaagde] tezamen met [betrokkene] bestuurder was van een vennootschap en dat hij als bestuurder niet zomaar kon denken dat juist is was [betrokkene] vroeg. Betwist wordt dat [gedaagde] in loondienst was van [betrokkene]. Voor zover dat al wel zo zou zijn, heeft volgens Provisiebeheer te gelden dat het ook als financieel adviseur voor [gedaagde] duidelijk moest zijn dat het ging om gelden van een stichting derdengelden en dat dit anders was dan andere overboekingen die hij voor [betrokkene] deed. Provisiebeheer stelt dat, voor zover [gedaagde] zou willen betogen dat de overboekingen onrechtmatig in opdracht van [betrokkene] zijn verricht, dat niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] in deze. Op hem rustte een eigen verplichting om niet mee te werken aan dergelijk onrechtmatig handelen.
Volgens Provisiebeheer is [gedaagde] volledig aansprakelijk, gelet op het bepaalde in artikel 6:6 Burgerlijk Wetboek (BW). Provisiebeheer betwist dat [gedaagde] maar twee of drie betalingen zelf heeft gedaan.
4.5. [gedaagde] heeft evenwel aangevoerd dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor door hem, in opdracht van zijn werkgever, tevens voorzitter van het bestuur van de stichting, gedane overboekingen. Ter nadere onderbouwing daarvan heeft hij naar voren gebracht dat hij bankoverschrijvingen ten behoeve van alle door [betrokkene] gedreven ondernemingen verzorgde. Hij was financieel adviseur in dienst van de eenmanszaak van [betrokkene] en kreeg in de loop der tijd extra werkzaamheden toebedeeld waaronder het doen van betalingen. [betrokkene] was zelf niet in staat elektronisch te bankieren. Daartussen zaten ook overboekingen ten laste van/ten behoeve van de stichting. [gedaagde] heeft ter comparitie naar voren gebracht dat hij daar een vraag over heeft gesteld aan [betrokkene]. [betrokkene] heeft hem verzekerd dat het in orde was. [gedaagde] stelt dat hij mocht uitgaan van de mededeling dat een en ander in orde was en geaccordeerd door het stichtingsbestuur. Hij mocht geld lenen van de stichting met toestemming. [gedaagde] is van mening dat hij heeft gehandeld op grond van een relaas van [betrokkene] dat achteraf onjuist blijkt te zijn. Voor toerekening aan [gedaagde] is dan geen plaats, aldus [gedaagde]. Daarbij heeft [gedaagde] tevens nog opgemerkt dat hij slechts enkele boekingen heeft uitgevoerd en dat hij zeker niet het gehele thans gevorderde bedrag heeft overgeboekt.
[gedaagde] betwist dat hij overzichten heeft vervalst.
4.6. Bij de beantwoording van de vraag of er onrechtmatig is gehandeld, kan in het midden blijven of [gedaagde] alleen een werknemer was van [betrokkene], zoals [gedaagde] zelf stelt, of dat hij een handelspartner was van [betrokkene], zoals de stichting stelt. Voorop staat dat het onrechtmatig is om gelden van de stichting zonder instemming van die stichting over te boeken naar een andere rekening dan die van de stichting. Het bewust meewerken aan dit onrechtmatig handelen is evenzeer onrechtmatig, te weten in strijd het met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer de jegens de stichting betaamt. Indien het [gedaagde] bewust heeft meegewerkt aan het onrechtmatig handelen van [betrokkene] jegnes de stichting, kan dit onrechtmatig gedrag ook aan hem worden toegerekend.
4.7. Het is ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan Provisiebeheer die schadevergoeding vordert om, gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van [gedaagde], te bewijzen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat de onrechtmatige daad aan [gedaagde] kan worden toegerekend en meer in het bijzonder om te bewijzen dat [gedaagde] bewust heeft meegewerkt aan het onrechtmatig handelen door [betrokkene].
4.8. Indien dit bewijs niet worden geleverd, zal de vordering worden afgewezen. Indien dit bewijs wel wordt geleverd staat vast dat er sprake is van een onrechtmatige daad die aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Op grond daarvan is hij verplicht de schade die de stichting c.q. Provisiebeheer daardoor heeft geleden te vergoeden.
4.9. Volgens Provisiebeheer is [gedaagde] voor het gehele gevorderde bedrag hoofdelijk aansprakelijk met [betrokkene]. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat sprake zou kunnen zijn van hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien het eerder genoemde bewijs wordt geleverd, is er sprake van gezamenlijk handelen van [betrokkene] en [gedaagde] en zijn zij inderdaad hoofdelijk aansprakelijk voor de daardoor door de stichting geleden schade.
4.10. Het gaat daarbij alleen om de schade te vergoeden die het gevolg is van de door hen gezamenlijk verrichte overboekingen. Nu [gedaagde] heeft betwist dat hij meer dan drie overboekingen heeft gedaan is het aan Provisiebeheer die schadevergoeding vordert, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, om te bewijzen dat [gedaagde] tezamen met [betrokkene] overboekingen heeft verricht tot het gevorderde bedrag. Uit een oogpunt van een efficiënt procesverloop zal deze bewijsopdracht gelijk met de eerdergenoemde aan Provisiebeheer worden verstrekt.
De vordering van Provisiebeheer kan slechts worden toegewezen indien dit bewijs wordt geleverd.
4.11. Vervolgens ligt dan nog wel de vraag voor of, zoals [gedaagde] stelt en Provisiebeheer betwist, er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de stichting die ertoe leidt dat de vergoedingsplicht wordt verminderd of zelfs geheel komt te vervallen. De eigen nalatigheid van de stichting en in het verlengde daarvan de handelwijze van [betrokkene] hebben bijgedragen aan het ontstaan van de beweerdelijke schade, aldus [gedaagde]. Er dient een schadeverdeling plaats te vinden waarbij 100% van de schade voor rekening van de benadeelde blijft, ook omdat de billijkheid dit eist. Voorts heeft [gedaagde] een beroep gedaan op matiging van het schadebedrag.
Provisiebeheer stelt evenwel dat dit beroep niet opgaat. Volgens haar heeft [gedaagde] verklaard (evenals [betrokkene]) dat hij bankafschriften heeft vervalst. Dit neemt de eigen schuld aan de zijde van de stichting weg, aldus Provisiebeheer. Voorts merkt zij op dat, voor zover er al gelegenheid is geboden om gelden te verduisteren, daarvan geen gebruik mag worden gemaakt.
4.12. Hieromtrent geldt het volgende. Het gegeven dat er geen of onvoldoende toezicht is uitgeoefend op het handelen van [betrokkene] is geen omstandigheid die mede een oorzaak is van de schade. De schade is het gevolg van het zonder instemming van de stichting onttrekken van gelden aan de rekening van de stichting.
[gedaagde] is gehouden tot vergoeding van de schade die bewust door [betrokkene] en hem zelf gezamenlijk is veroorzaakt. Voor vermindering van de vergoedingsplicht voor deze schade is geen plaats.
4.13. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.14. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt Provisiebeheer op te bewijzen dat [gedaagde] bewust heeft meegewerkt aan het onrechtmatig handelen door [betrokkene] en
5.2. draagt Provisiebeheer op te bewijzen dat [gedaagde] tezamen met [betrokkene] overboekingen heeft gedaan tot een bedrag van in totaal EUR 1.053.090,34,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 april 2011 voor uitlating door Provisiebeheer of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4. bepaalt dat Provisiebeheer, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.5. bepaalt dat Provisiebeheer, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen en vrijdagen in de maanden mei tot en met juli 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. D.T. Boks in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.7. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2011.