ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2187

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1770
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en het vertrouwensbeginsel in relatie tot onjuiste gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2007. Eiser, een belastingplichtige, had een aangifte gedaan met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.760, maar de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 30.650. Eiser stelde dat hij recht had op verrekening van verliezen uit voorgaande jaren ter hoogte van € 3.874, maar de Belastingdienst weigerde dit, omdat de door eiser opgevoerde verliezen niet bestonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt en dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen. De rechtbank oordeelde dat de toezegging van de Belastingdienst, dat er niet van de aangifte zou worden afgeweken, niet van toepassing was, omdat de basis voor die toezegging onjuist was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van correcte gegevensverstrekking door belastingplichtigen en de voorwaarden waaronder het vertrouwensbeginsel kan worden ingeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 10/1770
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 21 april 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 12 februari 2010 aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000].H76) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.650.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2010 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 april 2010, ontvangen door de rechtbank op 18 mei 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2010 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek dient te worden hervat. De rechtbank heeft daarbij eiser in de gelegenheid gesteld om nadere informatie over te leggen omtrent de door hem geclaimde verliezen uit voorgaande jaren ten bedrage van € 3.874.
In dat verband heeft op 21 oktober 2010 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen.
Naar aanleiding van dat gesprek heeft verweerder bij brief van 15 november 2010, ontvangen door de rechtbank op
18 november 2010, nadere stukken overgelegd. De rechtbank heeft deze stukken doorgestuurd aan eiser.
Bij brief van 28 november 2010, ontvangen door de rechtbank op 1 december 2010, heeft eiser hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht om toestemming te verlenen tot het doen van uitspraak zonder nadere zitting. Eiser heeft daarop niet gereageerd.
Bij brief van 12 december 2010 heeft de rechtbank eiser verzocht om een reactie op de brief van 1 december 2010. Eiser heeft ook daarop niet gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank een nieuwe zitting ingepland. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser heeft op 25 maart 2008 aangifte IB/PVV 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.760. De aangifte is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit werk en woning € 31.740
Af: persoonsgebonden aftrek € 6.980 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 24.760
De persoonsgebonden aftrek betrof een restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren.
Bij brief van 19 oktober 2009 heeft de behandelend inspecteur [A] aan eiser meegedeeld van plan te zijn af te wijken van de aangifte, omdat geen restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren kan worden verrekend.
In reactie op deze brief heeft eiser op 8 november 2009 een nieuwe aangifte IB/PVV 2007 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.776. Deze aangifte is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit werk en woning € 30.650
Af: verliezen uit voorgaande jaren € 3.874 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 26.776
Het bedrag van € 3.874, dat eiser in zijn aangifte van 8 november 2009 bij verliezen uit voorgaande jaren heeft aangegeven, heeft betrekking op een terugbetaling aan de Dexia Bank Nederland. Deze kosten hielden verband met de echtscheiding van eiser.
Bij brief van 19 januari 2010 heeft de behandelend inspecteur [B] aan eiser meegedeeld van plan te zijn van de nieuwe aangifte af te wijken. Een bedrag van € 1.090 ter zake van terugbetaalde inkomsten kan volgens de inspecteur niet worden afgetrokken van het inkomen uit werk en woning.
In reactie daarop schrijft eiser bij brief van 24 januari 2010 dat het, volgens hem, gaat om € 1.090 aan bruto vakantiegeld dat wel als loon is doorberekend, maar dat nooit aan hem is uitbetaald.
Bij brief van 26 januari 2010 heeft de inspecteur [B] onder meer het volgende aan eiser meegedeeld:
“(…)
Betreft
Geen afwijking van aangifte (…)
In mijn brief van 19 januari 2010 heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen af te wijken van uw aangifte inkomstenbelasting-premie volksverzekeringen-inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2007. In de brief van 24 januari 2010 heeft u hierop gereageerd. Naar aanleiding van uw reactie heb ik besloten niet van uw aangifte af te wijken. Ik zal dan ook verder uitgaan van de gegevens in uw aangifte. (…)”
Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 12 februari 2010 de definitieve aanslag IB/PVV 2007 vastgesteld. In deze aanslag is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.650. Verweerder heeft daarbij geen rekening gehouden met de door eiser opgevoerde verliespost van € 3.874.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Geschil
In geschil is de aanslag IB/PVV 2007. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of eiser ten aanzien van het door hem opgegeven verlies van € 3.874 een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de brief van 26 januari 2010 blijkt dat verweerder zal uitgaan van de gegevens zoals eiser die in de aangifte van 8 november 2009 heeft opgenomen. Eiser heeft er op basis van deze brief op vertrouwd dat hij de verliezen uit voorgaande jaren ten bedrage van € 3.874 mocht aftrekken. Verweerder heeft bij zijn aangifte ten onrechte geen rekening gehouden met de verliespost van € 3.874, aldus eiser.
Verweerder bestrijdt dat sprake is van gewekt vertrouwen. Bij brief van 26 januari 2010 is weliswaar aan eiser medegedeeld dat niet van de aangifte zal worden afgeweken, maar eiser kan desondanks geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel doen. Eiser heeft namelijk ten onrechte een bedrag van € 3.874 als verliezen uit voorgaande jaren aangegeven, terwijl
de inkomens voor eerdere jaren allemaal positief zijn vastgesteld en er ook geen verliezen voor eerdere jaren zijn vastgesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als het gaat om als toezeggingen op te vatten uitlatingen van verweerder dient aan het vertrouwensbeginsel doorslaggevende betekenis worden toegekend. Daarbij moet wel het voorbehoud worden gemaakt dat de door belastingplichtige aan verweerder verschafte en voor diens toezegging relevante gegevens juist zijn, en dat de gedane toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen (vergelijk Hoge Raad, 26 september 1979, nr. 19.250, BNB 1979/311).
Vooropgesteld dient te worden dat de door eiser geclaimde verliezen uit voorgaande jaren ter grootte van € 3.874 in werkelijkheid niet bestonden. De inkomens voor eerdere jaren zijn door verweerder immers allemaal positief vastgesteld en er zijn geen verliesbeschikkingen afgegeven. Ter zitting is dit door eiser desgevraagd bevestigd. Eiser heeft desgevraagd verklaard genoemd bedrag onder de "verliezen uit voorgaande jaren" te hebben opgenomen, omdat hij ten aanzien van de terugbetaling aan Dexia van mening was dat deze op de één of andere wijze ten laste van zijn inkomen gebracht kon worden en hij niet wist op welke wijze hij dat anders had kunnen effectueren.
Verweerder heeft in zijn brief van 26 januari 2010 uitdrukkelijk vermeld dat hij besloten heeft niet van de door eiser ingediende aangifte te zullen afwijken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze brief een reactie is op de brief van eiser van 24 januari 2010 (die weer een reactie was op de brief van verweerder van 19 januari 2010). Onderwerp in deze brieven was het al dan niet ontvangen vakantiegeld door eiser. De door eiser geclaimde verliezen zijn niet ter sprake gekomen.
Uit het voorgaande volgt dat eiser ten onrechte een bedrag aan te verrekenen verliezen heeft geclaimd in zijn aangifte. Daarmee zijn de door eiser aan verweerder verschafte gegevens onjuist. Gelet op voornoemde jurisprudentie kan eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Hieraan doet niet af dat verweerder ter zitting heeft verklaard hij ten onrechte geen nadere vragen heeft gesteld over de geclaimde verliespost van € 3.874.
Op grond van het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 21 april 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.