ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2055

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-252
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de leden van de meervoudige strafkamer in een strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft verzoeker, gedetineerd in PI Overijssel, op 15 maart 2011 een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Arnhem. Dit verzoek volgde op een tussenvonnis van dezelfde rechtbank waarin werd besloten dat aanvullend onderzoek door nieuwe gedragskundigen noodzakelijk was. Verzoeker stelde dat deze beslissing de schijn van vooringenomenheid wekte, omdat er al drie rapportages waren opgesteld door deskundigen die hem eerder hadden onderzocht. Hij betoogde dat de rechtbank niet deskundig genoeg was om een oordeel te vellen over de bestaande rapporten en dat de beslissing om nieuw onderzoek te gelasten, voortkwam uit een subjectieve partijdigheid van de strafkamer.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek behandeld op 12 april 2011, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.E. Bosman. De rechtbank oordeelde dat een processuele beslissing, zoals het gelasten van aanvullend onderzoek, op zichzelf geen aanwijzing vormt voor onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. In dit geval was er geen bewijs van subjectieve of objectieve partijdigheid van de strafkamer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, met de motivering dat de beslissing tot aanvullend onderzoek niet als een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid kan worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar zouden kunnen brengen, en dat het verzoek tot wraking derhalve ongegrond was.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
wrakingskamer
zaaknummer: 11-252
Beschikking van 19 april 2011
Inzake het verzoek van
[verzoeker]
wonende te Arnhem,
thans gedetineerd in PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo,
verzoeker,
advocaat mr. M.E. Bosman te Arnhem,
tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, bestaande uit
MRS. M.M.L.A.T. DOLL, F.J.H. HOVENS EN M.F. GIELISSEN,
in de strafzaak tegen [verzoeker] met parketnummer 05/900813-10.
1. De procedure
1.1. Bij brief van 15 maart 2011 heeft mr. Bosman namens [verzoeker] de leden van de meervoudige strafkamer van de rechtbank gewraakt in de genoemde strafzaak tegen [verzoeker].
1.2. De leden van de meervoudige strafkamer hebben bij brief van 24 maart 2011 meegedeeld dat zij niet zullen verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, maar niet wensen te berusten in de wraking.
1.3. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld ter openbare terechtzitting op 12 april 2011. [verzoeker] is verschenen met mr. Bosman. Zij hebben het wrakingsverzoek mondeling toegelicht, mr. Bosman aan de hand van zijn overgelegde pleitaantekeningen.
1.4. Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Ter terechtzitting op 1 maart 2011 heeft de officier van justitie in het arrondissement Arnhem in de strafzaak tegen [verzoeker] primair aanhouding van de zaak gevorderd om [verzoeker] te laten onderzoeken door twee nieuwe gedragskundigen, gespecialiseerd op het gebied van seksualiteit en dat hun bevindingen worden vastgelegd in een rapportage.
2.2. Bij tussenvonnis van 15 maart 2011 heeft de rechtbank het onderzoek in de strafzaak tegen [verzoeker] heropend, omdat de rechtbank het van belang acht om door een psychiater en een psycholoog, mogelijk seksuologen, in ieder geval beiden gespecialiseerd op het gebied van seksualiteit en/of seksuele stoornissen, nader geïnformeerd te worden omtrent [verzoeker] en diens persoonlijkheid in relatie tot het delict, de vraag naar herhalingsgevaar en, in voorkomend geval, over de mogelijke vorm en aard van een behandeling. Aansluitend wenst de rechtbank nader voorgelicht te worden door Reclassering Nederland indien de bevindingen van de te benoemen deskundigen daartoe aanleiding geven.
3. Het wrakingsverzoek en het verweer
3.1. [verzoeker] stelt dat de rechtbank met de heropening van het onderzoek en de benoeming van nieuwe deskundigen de indruk van vooringenomenheid heeft gewekt.
[verzoeker] voert daarvoor aan dat er een drietal rapportages is opgemaakt, te weten door de psycholoog, de psychiater en de reclassering. De drie deskundigenrapporten die er liggen zijn volgens hem accuraat, consistent en coherent. Volgens [verzoeker] is er daarom geen reden voor het gelasten van nieuwe onderzoeken, althans niet zonder eerst de deskundigen gehoord te hebben die de drie rapporten hebben opgemaakt. Door dat na te laten heeft de strafkamer, aldus [verzoeker], zich een oordeel aangemeten over deze drie rapporten, terwijl de strafkamer niet deskundig is op het terrein waarop [verzoeker] is onderzocht. Volgens [verzoeker] heeft onder deze omstandigheden de toewijzing van het primaire verzoek van de officier van justitie, voor wie de onderzoeksresultaten die er liggen onwelgevallig zijn, dan ook de schijn van partijdigheid.
3.2. De gewraakte strafkamer heeft bij brief van 24 maart 2011 opgemerkt dat de beslissing bij tussenvonnis van 15 maart 2011, dat aanvullend onderzoek nodig is, een rechterlijke beslissing is die niet aangetast kan worden door middel van een wrakingsverzoek. Volgens de strafkamer strekt de beslissing voor aanvullend onderzoek er niet toe om de bevindingen van door de officier van justitie tijdens het vooronderzoek benoemde deskundigen op grond van eigen deskundigheid van de strafkamer terzijde te stellen, maar heeft de strafkamer slechts aanvullend onderzoek gelast door gedragswetenschappers die gespecialiseerd zijn op het gebied van seksualiteit en seksuele stoornissen, zoals gemotiveerd in het vonnis van 15 maart 2011 en wordt op geen enkele wijze vooruitgelopen op enige te zijner tijd te nemen beslissing in de strafzaak.
4. De motivering van de beslissing
4.1. Gelet op artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. [verzoeker] heeft de strafkamer gewraakt omdat die aanvullend onderzoek heeft gelast door gedragswetenschappers die gespecialiseerd zijn op het terrein van seksualiteit en seksuele stoornissen. De strafkamer heeft in het vonnis van 15 maart 2011 gemotiveerd waarom dergelijk aanvullend gespecialiseerd onderzoek nodig is. Dit betekent dat de strafkamer is gewraakt naar aanleiding van een door de strafkamer genomen processuele beslissing.
4.4. Een processuele beslissing levert op zichzelf geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden in de zin van artikel 512 Sv. Dat is alleen anders indien een dergelijke beslissing een zwaarwegende aanwijzing is voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). De voor [verzoeker] mogelijk ongunstige, maar gemotiveerde beslissing van de strafkamer bij vonnis van 15 maart 2011 dat aanvullend gespecialiseerd onderzoek nodig is, vormt op zichzelf nog geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de strafkamer. Ook overigens is daarvan niet gebleken.
4.5. Het vorenstaande leidt er dan ook toe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. W.J. Vierveijzer, voorzitter, G.H.W. Bodt en
L. van Gijn, leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier
mr. M.J. Daggenvoorde op 19 april 2011.