ECLI:NL:RBARN:2011:BQ1133

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5144
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en weigering van beeldmateriaal door gemeente Nijmegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 31 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de gemeente Nijmegen om beeldmateriaal openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 22 mei 2009 verzocht om alle documenten en beeldmateriaal met betrekking tot een hoorzitting van de Klachtencommissie politieoptreden, gehouden op 16 december 2008. De gemeente weigerde dit verzoek en stelde dat het beeldmateriaal geen bestuurlijke aangelegenheid betrof en dat openbaarmaking zou leiden tot onevenredige benadeling van de betrokken personen. De rechtbank oordeelde dat het beeldmateriaal wel degelijk onder de Wob valt en dat de belangen van de betrokkenen niet zodanig zijn dat openbaarmaking niet kan plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de weigering van het beeldmateriaal betrof, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De rechtbank oordeelde dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid de openbaarmaking van het beeldmateriaal kon weigeren, maar dat de weigering van andere documenten niet houdbaar was. Eiser kreeg het griffierecht van € 150 vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/5144
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 31 maart 2011
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 november 2009.
2. Procesverloop
Op 22 mei 2009 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om alle documenten en beeldmateriaal met betrekking tot de hoorzitting van de Klachtencommissie politieoptreden gemeente Nijmegen (hierna: de Klachtencommissie), gehouden op 16 december 2008, met inbegrip van het handelen van de Klachtencommissie en de contacten die er zijn geweest tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de burgemeester en andere ambtenaren van de gemeente Nijmegen.
Bij besluit van 29 juni 2009 heeft verweerder verstrekking van het beeldmateriaal op grond van de Wob geweigerd. Verweerder heeft verstrekking van een e-mailbericht met betrekking tot genoemd onderwerp geweigerd en gesteld dat de overige documenten met betrekking tot de afhandeling van klachten over politieoptreden al in het bezit van eiser zijn.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat het besluit van 29 juni 2009 onder gewijzigde motivering is gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder gesteld dat de hiervoor aangehaalde overige documenten niet bij verweerder berusten.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld. Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder een door verweerder ingediend verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Ten aanzien van het e-mailbericht waarop het verzoek om openbaarmaking betrekking heeft en dat aan de rechtbank is overgelegd, heeft verweerder de mededeling gedaan als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 12 februari 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van dit stuk gerechtvaardigd is. Bij brief van 14 februari 2010 heeft eiser toestemming verleend om mede op de grondslag hiervan uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 februari 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Meijer.
3. Overwegingen
De relevante wettelijke bepalingen luiden als volgt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder b, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid
betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad.
De rechtbank stelt vast dat de volgende geweigerde documenten in geding zijn:
1. Beeldmateriaal
2. E-mailbericht naar aanleiding van verzoek van eiser aan verweerder tot verstrekking beeldmateriaal (hierna: e-mailbericht)
3. Overige documenten
De rechtbank zal in het navolgende per onderdeel beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
ad 1. Beeldmateriaal
De rechtbank is gebleken dat het beeldmateriaal, door verweerder vastgelegd op DVD, is opgenomen met een vaste camera in de hal van het stadhuis te Nijmegen. Op de avond van 16 december 2008 werd in het stadhuis een hoorzitting van de Klachtencommissie gehouden. De beelden betreffen onder meer het optreden van de politie tegenover eiser en zijn broer, [naam broer] (hierna: het politieoptreden).
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beeldmateriaal geen bestuurlijke aangelegenheid betreft zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob, zodat de Wob toepassing mist. Het beroep dient daarom volgens verweerder niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de term “bestuurlijk” bij de toepassing van de Wob ruim moet worden opgevat en dat deze term betrekking heeft op het openbaar bestuur in al zijn facetten (zie onder meer de uitspraak van 16 december 2009, LJN: BK6722).
Volgens verweerder vindt het cameratoezicht in de hal van het stadhuis plaats ter beveiliging en bewaking van eigendommen die aan verweerder toebehoren, zodat het beeldmateriaal is te zien als een document van interne en beheersmatige aard.
Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat toezicht, beveiliging en bewaking aangelegenheden zijn die betrekking hebben op het beleid van burgemeester en wethouders en de uitvoering ervan, omdat deze taken behoren tot hun verantwoordelijkheid. Gelet op de ruime interpretatie die volgens de jurisprudentie aan het begrip bestuurlijke aangelegenheid moet worden gegeven, dienen deze aangelegenheden te worden aangemerkt als bestuurlijke aangelegenheden. Gelet hierop is het primaire standpunt van verweerder niet houdbaar.
Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Wob aan openbaarmaking van het beeldmateriaal in de weg staat. Daartoe heeft verweerder gesteld dat het belang van de op het beeldmateriaal getoonde personen onevenredig wordt benadeeld omdat verstrekking van het beeldmateriaal zou kunnen leiden tot een wereldwijde en ongelimiteerde verspreiding van de beelden, waarbij de kans op bewerking van de beelden niet is uitgesloten.
Na kennisneming van het beeldmateriaal stelt de rechtbank vast dat op de beelden eiser en zijn broer, politiefunctionarissen, gemeentepersoneel en toevallige passanten identificeerbaar in beeld zijn.
Verweerder stelt dat een onevenredige benadeling van de personen op de beelden zou plaatsvinden aangezien deze beelden na openbaarmaking wereldwijde verspreiding zouden kunnen krijgen door plaatsing daarvan op internet, waarbij de bewerking daarvan niet valt uit te sluiten. De rechtbank volgt deze stelling niet. Aan openbaarmaking van informatie op grond van Wob is inherent dat deze informatie, al dan niet bewerkt, brede verspreiding kan krijgen. Als zodanig maakt dit niet dat openbaarmaking van beelden waarop personen zichtbaar zijn tot onevenredige benadeling van deze personen leidt. Dit zou anders kunnen zijn op grond van hetgeen feitelijk te zien is op de beelden. De rechtbank stelt echter vast dat er niets op de beelden te zien is dat als zodanig bij openbaarmaking tot onevenredige benadeling van een van de betrokken personen zou kunnen leiden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het belang als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Wob zich niet voordoet. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet echter aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand worden gelaten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het feit dat een aantal personen identificeerbaar in beeld komt, betekent dat het belang als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zich voordoet. Op grond van de hierboven aangehaalde stellingen van verweerder met betrekking tot het – mogelijk bewerkt – breed verspreiden van de beelden, is de rechtbank van oordeel dat in redelijkheid de openbaarmaking van het beeldmateriaal geweigerd kan worden. De rechtbank merkt daarbij op dat op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS ook het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van personen in de uitoefening van hun functie, zoals in casu de politiefunctionarissen, onder het belang als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob valt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 augustus 2009, LJN: BJ5104).
ad 2. E-mailbericht
Het betreft een e-mailbericht van een ambtenaar van Politie Gelderland-Zuid aan een ambtenaar van de gemeente Nijmegen naar aanleiding van het verzoek gedateerd 18 februari 2009 van de gemachtigde van eiser tot verstrekking van het beeldmateriaal.
Verstrekking van genoemd document is geweigerd met een beroep op artikel 11 van de Wob aangezien het volgens verweerder gaat om een document dat is opgesteld voor intern beraad. Het document bestaat vrijwel geheel uit persoonlijke beleidsopvattingen, die bij verwijdering geen samenhangend document zouden overlaten. De resterende passages zijn zodanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat verstrekking achterwege moet blijven, aldus verweerder.
Na kennisneming van het vertrouwelijk overgelegde e-mailbericht stelt de rechtbank vast dat dit document persoonlijke beleidsopvattingen bevat, aangezien daarin opvattingen en conclusies zijn neergelegd van de auteur over de besluitvorming naar aanleiding van het hiervoor aangehaalde verzoek van eiser. Voor zover in het e-mailbericht ook feiten zijn opgenomen, zijn deze dermate nauw met persoonlijke beleidsopvattingen verweven, dat het niet mogelijk is deze daarvan te scheiden. Voorts is gebleken dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de juridische opvattingen van de auteur en zijn in het kader van artikel 11 van de Wob te beschermen persoonlijke beleidsopvattingen. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder openbaarmaking daarvan met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft mogen weigeren. Gelet op de aard en inhoud van het e-mailbericht heeft verweerder in redelijkheid van gebruikmaking van de in het tweede lid gegeven bevoegdheid kunnen afzien.
ad 3. Overige documenten
Verweerder heeft zich ten aanzien van overige documenten met betrekking tot het politieoptreden op het standpunt gesteld dat hij niet hierover beschikt.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS is het in beginsel aan degene die om de informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt (zie onder meer de uitspraak van 30 mei 2007, LJN: BA6023).
De stelling van verweerder dat hij niet beschikt over documenten over de afhandeling van klachten betreffende politieoptreden en dat de burgemeester slechts een afschrift van de aan de klager verzonden klachtbeslissing ontvangt, komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.
Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat overige documenten wel onder het college berusten. Hieruit volgt dat verweerder het bestreden besluit in zoverre terecht heeft genomen en in stand kan blijven.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd het beeldmateriaal te verstrekken en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit geheel in stand blijven;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en
mr. W.R.H. Lutjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 31 maart 2011
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 31 maart 2011