beschikking
RECHTBANK ARNHEM
registratienummer: AWB 09/46575
Beschikking van 28 maart 2011
verzoekster tot wraking,
gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Arnhem,
[rechter],
in haar hoedanigheid van rechter in de zaak tussen verzoekster en de Minister voor Immigratie en Asiel (registratienummer AWB 09/46575).
1.1. Ter zitting van 17 maart 2011 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen [rechter].
1.2. Bij schrijven van 23 maart 2011 heeft [rechter] aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft zij haar zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 28 maart 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is, bijgestaan door haar gemachtigde, daar verschenen.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1. [rechter] heeft in 2008 het beroep van thans verzoekster tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarin de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen, ongegrond verklaard. Verzoekster heeft kort voor de zitting van 17 maart 2011 [rechter] herkend als de rechter uit die eerdere zaak en geeft aan geen vertrouwen te hebben in een eerlijke uitspraak in de huidige beroepszaak. Zij heeft [rechter] direct na aanvang van de zitting gevraagd of zij zich wilde terugtrekken. [rechter] heeft aangegeven dat zij daartoe geen aanleiding zag. Daarop is het wrakingsverzoek ingediend. Volgens de gemachtigde van verzoekster is het standpunt van [rechter] opvallend te noemen, nu de rechtbank in januari 2011 de zaak heeft verplaatst, omdat deze was gepland bij een rechter die al eerder een zaak van verzoekster had behandeld.
2.2. [rechter] stelt dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.1. De wetgever heeft via het middel van wraking de partijen in de door de rechter te behandelen zaak de mogelijkheid gegeven de rechter te wraken en daarmee de behandeling van de zaak door die rechter te stuiten, wanneer het vermoeden is gerezen dat de rechter jegens die partijen niet onpartijdig is. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient de rechter te worden gewraakt zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij de wrakende partij bekend zijn.
4.2. Als moment waarop deze feiten en omstandigheden verzoekster bekend waren, heeft te gelden het moment waarop zij, kort voor aanvang van de zitting op 17 maart 2011, [rechter] zag lopen naar de zittingszaal. Direct nadat [rechter] vervolgens had aangegeven geen aanleiding te zien om zich terug te trekken, heeft verzoekster het wrakingsverzoek ingediend. Dit is dan ook tijdig gedaan.
4.3. Gelet op artikel 8:15 Awb dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.4. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het (Europees) Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.5. De omstandigheid dat [rechter] eerder een voor verzoekster negatieve uitspraak heeft gedaan, zegt gelet op het onder 4.4 bedoelde uitgangspunt niets over een mogelijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid tegen verzoekster. Ook uit de toelichting die ter zitting van de wrakingskamer is gegeven, blijkt hier niet van. Gebleken is slechts dat verzoekster is geschrokken bij de herkenning van de rechter. Dit mag zo zijn en het mag zo zijn dat de rechtbank een eerder geplande zitting heeft verplaatst, omdat deze was gepland bij een rechter, die een andere zaak van verzoekster had behandeld, maar dit alles brengt nog niet mee dat er sprake is van enige schijn van rechterlijke partijdigheid.
4.6. Samengevat zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat er een zwaarwegende aanwijzing bestaat dat [rechter] jegens verzoekster vooringenomen is, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.7. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar, N.K. van den Dungen-Dijkstra en M.C.G.J. van Well in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.