ECLI:NL:RBARN:2011:BQ0860

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
186646
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding in subsidiezaken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, stond de stichting Stichting Opleidingsfonds Groothandel (SOG) tegenover een gedaagde die beschuldigd werd van onrechtmatig handelen door het vervalsen van administratie om dubbele subsidies te verkrijgen. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld en schadeplichtig was. De gedaagde had in hoger beroep een gedeeltelijke vrijspraak gekregen, maar dit deed niets af aan het oordeel van de rechtbank over de onrechtmatigheid van zijn handelen. De rechtbank ging ervan uit dat SOG de onterecht ontvangen subsidies had terugbetaald aan het Agentschap SZW door middel van verrekening. De vordering van SOG werd in zoverre toegewezen, maar de rechtbank wees de gevorderde wettelijke rente af omdat er geen vermogensschade was geleden. Ook de kosten die SOG had gemaakt voor de subsidieaanvraag werden afgewezen, omdat SOG niet aan haar stelplicht had voldaan. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 533.250,00 aan SOG, evenals de proceskosten en beslagkosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 186646 / HA ZA 09-1180
Vonnis van 30 maart 2011
in de zaak van
de stichting
STICHTING OPLEIDINGSFONDS GROOTHANDEL,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.R. Looyen te Arnhem.
Partijen zullen hierna SOG en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 december 2010 (hierna ook: het tussenvonnis)
- de akte uitlaten van SOG
- de antwoordakte tevens akte overlegging producties van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis (r.o. 2.10-2.11) heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens SOG heeft gehandeld en op die grond jegens SOG schadeplichtig is omdat hij bescheiden valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken en de administratie heeft vervalst om in aanmerking te komen voor dubbele subsidies. De zaak is naar de rol verwezen om SOG in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of zij bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikkingen van het Agentschap SZW en wat daarvan het resultaat was, over de vraag of SOG de betreffende bedragen ook daadwerkelijk aan het Agentschap SZW heeft terugbetaald en dus daadwerkelijk de gestelde schade heeft geleden, en over hetgeen [gedaagde] in punt 25 van de conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht over de periode van verschuldigdheid van wettelijke rente (tussenvonnis r.o. 2.12). Ten slotte is SOG in de gelegenheid gesteld haar stellingen met betrekking tot de kosten die zij stelt te hebben gemaakt voor de subsidieaanvraag van Corera nader te onderbouwen (tussenvonnis r.o. 2.13).
Bezwaar tegen de beschikkingen van het Agentschap SZW
2.2. SOG heeft in haar akte uitlaten aangevoerd dat zij formeel bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikkingen van het Agentschap SZW, dat zij van het afwijzende besluit op bezwaar in beroep is gegaan en tegen het afwijzende vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Het hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 juli 2009 ongegrond verklaard. De beschikkingen van het Agentschap SZW zijn daarmee onherroepelijk geworden.
2.3. In reactie hierop heeft [gedaagde] aangevoerd dat uit de door SOG overgelegde uitspraak van de Afdeling blijkt dat SOG in hoger beroep de gestelde fraude niet heeft betwist, maar alleen heeft aangevoerd dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Volgens [gedaagde] heeft SOG daarmee de gestelde fraude als fait accompli geaccepteerd en gepresenteerd terwijl daarvoor (nog) geen aanleiding bestond, omdat de zaak nog onder zowel de burgerlijke als de strafrechter was. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij bij arrest van 12 januari 2011 door het hof Arnhem is vrijgesproken van een deel van het hem telastegelegde. Gelet op dit arrest kan volgens [gedaagde] een aantal overwegingen in het tussenvonnis van 1 december 2010 niet onverkort in stand blijven.
2.4. De rechtbank passeert de stelling van [gedaagde] dat SOG in hoger beroep de gestelde fraude niet heeft betwist, maar alleen heeft aangevoerd dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Ten eerste heeft [gedaagde] aan die stelling geen duidelijke consequenties verbonden. Ten tweede is uit de uitspraak van de Afdeling niet expliciet op te maken dat het daarin besproken verweer van SOG het enige verweer is dat zij heeft gevoerd en dat zij de fraude op zichzelf niet ook heeft betwist. Niet valt uit te sluiten dat het voornoemde verweer van SOG een subsidiair verweer betreft. Voor zover [gedaagde] dus bedoelt te stellen dat SOG onvoldoende verweer heeft gevoerd, is die stelling gezien het voorgaande ongegrond. Feit is dat de afwijzende beschikkingen van het Agentschap SZW tot in hoogste instantie overeind zijn gebleven.
2.5. Verder verwerpt de rechtbank de stelling van [gedaagde] dat een aantal overwegingen in het tussenvonnis van 1 december 2010 als gevolg van het arrest van het hof niet onverkort in stand kan blijven. Het feit dat [gedaagde] door het hof is vrijgesproken van een aantal telastegelegde feiten neemt immers niet weg dat [gedaagde] in hoger beroep wél schuldig is bevonden aan het feitelijk leiding geven aan de vervalsing van (onderdelen van) de administratie. Dat stemt overeen met hetgeen deze rechtbank in voornoemd tussenvonnis heeft vastgesteld. Hierbij komt nog dat vrijspraak, anders dan een veroordeling, niet door de burgerlijke rechter hoeft te worden gevolgd. Gelet op het voorgaande blijft het tussenvonnis dan ook onverkort in stand.
Terugbetaling aan Agentschap SZW
2.6. Op de vraag van de rechtbank aan SOG of zij de betreffende bedragen ook daadwerkelijk aan het Agentschap SZW heeft terugbetaald en of zij dus daadwerkelijk de gestelde schade heeft geleden, heeft SOG geantwoord dat het Agentschap SZW de terug te betalen voorschotten in mindering heeft gebracht op de door het Agentschap SZW aan SOG te betalen bedragen. Ter onderbouwing van die stelling heeft SOG bij haar akte uitlaten een e-mail overgelegd van de heer R. de Goeijen van het Agentschap SZW aan SOG van 11 januari 2007. Deze e-mail luidt als volgt.
Geachte mevrouw [betrokkene],
De specificatie van het door SOG op 13/12/06 ontvangen bedrag ad € 3.434.925,- is alsvolgt:
Te betalen
2006/3d/0084 1e voorschot € 2.149.472,-
2006/3d/0081 1e voorschot € 2.385.909,-
2002/3/0107 vaststelling -/- € 567.206,-
2004/3/0010 idem -/- € 215.250,-
2003/3/0134 idem -/- € 318.000,-
Aan SOG betaald € 3.434.925,-
Met vriendelijke groet,
R. de Goeijen
2.7. Volgens [gedaagde] kan uit deze e-mail niet worden afgeleid dat verrekening heeft plaatsgevonden, maar slechts dat SOG een bedrag heeft ontvangen waarbij rekening is gehouden met een drietal lager uitgevallen vaststellingen.
2.8. De rechtbank stelt echter vast dat de in de e-mail vermelde bedragen van € 318.000,00 en € 215.250,00 overeenstemmen met de bedragen die worden genoemd in de Beschikkingen subsidievaststelling van het Agentschap SZW van 7 november 2006, waarin de aan SOG uitgekeerde subsidie op nihil wordt gesteld (productie 23 van SOG; zie ook tussenvonnis r.o. 2.12). De nummers (2004/3/0010 en 2003/3/0134) die in de e-mail bij de beide bedragen staan vermeld zijn bovendien gelijk aan de projectnummers die staan vermeld in de betreffende beschikkingen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat SOG de verschuldigde bedragen inderdaad, zoals zij stelt, door middel van verrekening aan het Agentschap SZW heeft terugbetaald. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt verworpen. De schade van SOG is in ieder geval toewijsbaar tot het bedrag van (€ 215.250,00 + € 318.000,00 =) € 533.250,00.
Wettelijke rente
2.9. Naar aanleiding van hetgeen [gedaagde] in punt 25 van de conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht over de periode van verschuldigdheid van wettelijke rente heeft SOG aangevoerd dat de wettelijke rente over de schade is verschuldigd vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar was. SOG stelt dat de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is vanaf het moment waarop de schade moet worden geacht te zijn geleden. Dat is volgens SOG het moment waarop zij de voorschotten aan Corera heeft betaald, zijnde € 406.950,00 op 25 mei 2005 en € 126.300,00 op 16 december 2005, omdat zij immers vanaf dat moment ten onrechte niet zelf de beschikking heeft gehad over die bedragen.
2.10. [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat wettelijke rente niet is verschuldigd over het tijdvak waarin geen vermogensschade is geleden. Het enkel betaalbaar stellen van voorschotten leidt volgens [gedaagde] niet tot vermogensschade, vooral ook omdat SOG geen eigen fondsen, maar van het Agentschap SZW afkomstige fondsen ter beschikking heeft gesteld. Dit verweer is gegrond. Gesteld noch gebleken is immers dat de betreffende fondsen tot het vermogen van SOG hebben behoord. De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen.
Door SOG gemaakte kosten voor subsidieaanvraag van Corera
2.11. Op het verzoek van de rechtbank om een nadere onderbouwing door SOG van haar stellingen met betrekking tot de kosten die zij stelt te hebben gemaakt voor de subsidieaanvraag van Corera heeft SOG als volgt gereageerd. Volgens SOG rust op haar, bij gebreke van enige betwisting door [gedaagde], geen verplichting de door haar expliciet gestelde schade nader te onderbouwen en staat die schade als onweersproken gesteld vast. SOG verwijst niettemin naar haar productie 26, te weten een factuur van 30 september 2005 ten bedrage van € 69.196,12 en een factuur van 2 februari 2007 ad € 84.395,56 die Corera onbetaald zou hebben gelaten. De in de dagvaarding genoemde factuur ad € 2.464,68 trof SOG in haar administratie niet meer aan.
2.12. Volgens [gedaagde] heeft SOG op dit punt niet voldaan aan haar substantiëringsplicht en stelt SOG ten onrechte dat [gedaagde] de betreffende posten niet heeft betwist. [gedaagde] verwijst in dit verband naar punt 24 van de conclusie van antwoord. De door SOG als productie 26 in het geding gebrachte facturen geven volgens [gedaagde] nauwelijks een nader inzicht in de kosten en bovendien zijn de opgevoerde posten niet onderbouwd.
2.13. Ook dit verweer is gegrond, met dien verstande dat SOG hier niet haar substantiëringsplicht, maar haar stelplicht heeft verzaakt. De stelling van SOG dat onvoldoende betwisting van een vordering leidt tot toewijzing is onjuist. Alleen een duidelijke en sluitende, niet dan wel onvoldoende weersproken vordering leidt tot toewijzing. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat daarvan hier geen sprake is. Dit onderdeel van de vordering moet daarom eveneens worden afgewezen.
Slotsom en kosten
2.14. De vordering van SOG is toewijsbaar tot een bedrag van € 533.250,00 (r.o. 2.8) en zal voor het overige worden afgewezen (r.o. 2.10 en 2.13).
2.15. SOG vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 397,18 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest × € 2.580,00), tezamen € 2.977,18.
2.16. [gedaagde] is te beschouwen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Hij moet daarom de proceskosten dragen die zijn gevallen aan de zijde van SOG. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- griffierecht 4.836,00
- salaris advocaat 7.740,00 (3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 12.661,98
2.17. De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten, nakosten en beslagkosten zullen eveneens worden toegewezen als in het dictum vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan SOG te betalen een bedrag van € 533.250,00 (vijfhonderddrieëndertigduizend tweehonderdvijftig euro),
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.977,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van SOG tot op heden begroot op € 12.661,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4. veroordeelt [gedaagde] in de nakosten indien en in zoverre [gedaagde] in gebreke blijft om binnen veertien dagen na dit vonnis over te gaan tot voldoening van hetgeen waartoe [gedaagde] bij dit vonnis is veroordeeld, waarbij deze nakosten worden begroot op € 131,00 zonder betekening en op € 199,00 met betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. O. Nijhuis en mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2011.
Coll.: JC