zaaknummer / rolnummer: 204307 / HA ZA 10-1581
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D.K. Greveling te Hilversum,
[gedaagde],
wonende te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen.
Partijen zullen hierna de bank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 21 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is op 1 april 2006 bij Eurospyshop B.V. in dienst getreden als bedrijfsleider. Op 26 juli 2006 is de functie van [gedaagde] gewijzigd met dien verstande dat hij met instandhouding van de overige bepalingen van de arbeidsovereenkomst per die datum de functie van directeur heeft gekregen. Per dezelfde datum is [gedaagde] tevens ingeschreven in het handelsregister als “alleen/zelfstandig bevoegd” bestuurder van Eurospyshop B.V., met de titel “Directeur”. [gedaagde] was niet direct of indirect aandeelhouder van Eurospyshop B.V.
2.2 In een door [gedaagde] als bestuurder van Eurospyshop en een door Y.G.E. Heinst-Kregting en L.S. Man namens Abn Amro ondertekende akte gedateerd 8 augustus 2006 staat voor zover van belang het volgende:
“Kredietovereenkomst OndernemersRekeningCourantKrediet
Contractnummer: 41.08.45.388
Ondergetekenden:
1) Eurospyshop B.V.
gevestigd te Arnhem, hierna te noemen: “Kredietnemer”,
2) ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen “ABN AMRO”,
zijn overeengekomen als volgt:
De kredietnemer krijgt op basis van de aan ABN AMRO verstrekte informatie en/of de bij ABN AMRO bekende gegevens een OndernemersRekeningCourantKrediet (“krediet in rekening-courant”) ter beschikking tegen de in deze overeenkomst met bijbehorende bijlage vermelde condities. Het krediet in rekening-courant dient ter financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de Kredietnemer.
Omvang: EUR 25.000,00
Tarieven:
Rente: 8,85% per jaar (variabel rentepercentage).
(…)
Zekerheden en verklaringen
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van [ ] [gedaagde].
(…)”
2.3 Bij voornoemde overeenkomst bevindt zich een onder [gedaagde] ondertekende akte waarin - voor zover van belang - het volgende staat:
“Ondergetekende, [gedaagde],
verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben. (…)
[handtekening [gedaagde]]
[ ] [gedaagde]
Ten blijke van mijn toestemming”
2.4 [gedaagde] heeft bij de ondertekening van voornoemde documenten een uittreksel uit het handelsregister met betrekking tot Eurospyshop B.V. gedateerd 26 juli 2006 aan Abn Amro ter hand gesteld. Hierin staat onder meer:
“Rechtspersoon:
Rechtsvorm : Besloten vennootschap
Naam : Eurospyshop B.V.
(…)
Enig aandeelhouder:
Naam : Detectnu Holding B.V.
(…)
Enig aandeelhouder sedert : 16-08-2000
Bestuurder(s):
Naam : [gedaagde], [ ]
(…)
Infunctietreding : 26-07-2006
Titel : Directeur
Bevoegdheid : Alleen/zelfstandig bevoegd”
2.5 Op 16 oktober 2007 is voornoemde inschrijving in het handelsregister van [gedaagde] als directeur/bestuurder van Eurospyshop ongedaan gemaakt. Tevens is per 1 november 2007 de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en Eurospyshop beëindigd.
2.6 Eurospyshop is op 13 april 2010 in staat van faillissement verklaard.
3. Het geschil
3.1. De bank vordert vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 25.423,93, te vermeerderen met de contractuele rente van 8,85 procent per jaar vanaf 1 april 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 De bank stelt dat zij, in verband met het faillissement van Eurospyshop B.V., de tussen haar en Eurospyshop B.V. gesloten kredietovereenkomst heeft opgezegd. [gedaagde] heeft zich als hoofdelijk schuldenaar jegens de bank verbonden om de nog openstaande kredietschuld te voldoen, aldus de bank.
4.2 [gedaagde] betwist dat hij tot betaling van enig bedrag is gehouden. [gedaagde] heeft destijds als bestuurder van Eurospyshop B.V. namens deze vennootschap de kredietovereenkomst met de bank gesloten en daartoe te goeder trouw een aantal documenten ondertekend. [gedaagde] heeft echter nimmer bedoeld om ook zichzelf hoofdelijk te verbinden jegens de bank voor de schulden van zijn werkgever. Voorafgaand aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst is tussen hem en de vertegenwoordiger van de bank nimmer gesproken over zijn hoofdelijke verbondenheid. Volgens [gedaagde] heeft de bank niet aan haar zorgplicht voldaan omdat zij heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat [gedaagde] op de hoogte was van zijn hoofdelijke verbondenheid. De bank heeft verder nagelaten om een zorgvuldige inkomenstoets uit te voeren.
[gedaagde] beroept zich op vernietigbaarheid van de overeenkomst primair op grond van misbruik van omstandigheden en subsidiair op grond van dwaling in verband met een ongeoorloofd zwijgen van de bank. Meer subsidiair verzoekt [gedaagde] de rechtbank om op de voet van artikel 6:230 lid 2 BW de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen ter opheffing van het nadeel van [gedaagde], bestaande uit het bedrag waarvoor hij door de bank wordt aangesproken. Ten slotte handelt de bank in strijd met de redelijkheid en billijkheid door hem te houden aan de verplichtingen uit de overeenkomst, aldus [gedaagde].
4.3 Ten aanzien van het beroep van [gedaagde] op misbruik van omstandigheden door de bank, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 3:44 lid 4 BW bepaalt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is indien iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden als bedoeld in deze bepaling kunnen, kort gezegd, twee categorieën worden onderscheiden. In de eerste plaats omstandigheden waardoor iemand zich in een noodsituatie of een dwangpositie bevindt. In de tweede plaats gevallen waarbij sprake is van een abnormale geestelijke of psychische toestand. [gedaagde] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat van een dergelijke situatie sprake is. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] zich in een situatie bevond waarin hij namens Eurospyshop B.V. niet in vrijheid heeft gehandeld ten overstaan van de bank. Evenmin is gesteld of gebleken dat bij [gedaagde] destijds sprake was van een (voor de bank kenbare) abnormale geestelijke of psychische toestand. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] eerst twee weken voor het ondertekenen van documenten als directeur-bestuurder van Eurospyshop stond ingeschreven en voordien geen ervaring had opgedaan in een vergelijkbare functie, behoefde de bank niet te weerhouden van het sluiten van de overeenkomsten. Het primaire verweer van [gedaagde] dient dan ook te worden verworpen.
4.4 [gedaagde] heeft subsidiair een beroep gedaan op dwaling. [gedaagde] betoogt dat hij destijds te goeder trouw een aantal documenten heeft ondertekend om namens Eurospyshop B.V. een kredietovereenkomst met de bank te sluiten, maar dat hij nimmer heeft bedoeld om ook zichzelf hoofdelijk te verbinden jegens de bank voor de schulden van zijn werkgever.
Volgens de bank is [gedaagde] bij de ondertekening van de akten zich er bewust van geweest waartoe hij zich verbond. [gedaagde] is door een medewerker van de bank voorgelicht omtrent de betekenis van de zogenoemde hoofdelijkheidsverklaring. Bovendien mocht de bank verwachten dat [gedaagde] als bestuurder van een besloten vennootschap de strekking van die verklaring heeft begrepen.
4.5 De strekking van dit betoog van [gedaagde] is niet - zoals vereist voor dwaling in de zin van artikel 6:228 BW - dat sprake is van overeenstemmende wilsverklaringen van partijen waarbij de wil van [gedaagde] zich heeft gevormd onder invloed van een verkeerde voorstelling van zaken. Het betoog van [gedaagde] komt erop neer dat sprake is van oneigenlijke dwaling omdat de door hem ondertekende verklaring een andere inhoud heeft dan hij destijds heeft gewild, waardoor geen sprake is van wilsovereenstemming. De rechtsgevolgen van het gestelde uiteenlopen van wil en verklaring bij [gedaagde] dienen dan ook beoordeeld te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 3:33 en 3:35 BW.
4.6 Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Dit brengt mee dat indien de wil om een bepaald rechtsgevolg tot stand te brengen ontbreekt, in beginsel geen rechtshandeling wordt verricht.
Uit artikel 3:35 BW volgt echter dat tegen degene die de verklaring of gedraging van een ander overeenkomstig de zin die hij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. Onder omstandigheden kan op de wederpartij van degene die een verklaring heeft afgelegd een onderzoeksplicht rusten indien de wederpartij reden heeft om te twijfelen of de afgelegde verklaring en de wil met elkaar overeenstemmen.
4.7 Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt de bank de bewijslast van de aan haar vordering ten grondslag gelegde stelling dat tussen haar en [gedaagde] sprake is van wilsovereenstemming. Uit artikel 157 lid 2 Rv volgt echter dat de door [gedaagde] ondertekende akte (zoals onder 2.3 geciteerd) dwingend bewijs levert van de waarheid van hetgeen [gedaagde] daarin verklaart, namelijk dat hij zich hoofdelijk wil verbinden voor hetgeen de bank uit hoofde van de kredietovereenkomst van Eurospyshop B.V. heeft te vorderen of te vorderen zal hebben. Nu [gedaagde] stelt dat hij destijds niet heeft bedoeld om zichzelf jegens de bank te verbinden voor de schuld van zijn werkgever, zal [gedaagde] overeenkomstig zijn bewijsaanbod worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het uit de akte voortvloeiend dwingend bewijs dat [gedaagde] zich hoofdelijk heeft willen verbinden jegens de bank voor hetgeen de bank uit hoofde van de kredietovereenkomst heeft te vorderen of te vorderen zal hebben van Eurospyshop B.V.
4.8 Vervolgens is van belang of de bank gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de verklaring van [gedaagde] overeenstemde met zijn wil.
4.9 Alvorens nader te beoordelen of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen van de bank, overweegt de rechtbank als volgt met betrekking tot de rechtsverhouding tussen de bank en [gedaagde].
In de - onder 2.2 en 2.3 genoemde - door [gedaagde] ondertekende documenten staat “hoofdelijke medeaansprakelijkheid van [ ] [gedaagde]” respectievelijk “Ondergetekende, [ ] [gedaagde], verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden (…)”. Uit de kredietovereenkomst blijkt dat het krediet aan Eurospyshop B.V. werd verstrekt als een “OndernemersRekeningCourantKrediet” welke diende “ter financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening” van Eurospyshop B.V. als kredietnemer. Gesteld noch gebleken is dat het krediet mede is verstrekt ten behoeve van [gedaagde].
[gedaagde] heeft zich daarmee aan de bank aangediend als iemand die de schuld niet zelf aangaat, maar die zich aansprakelijk stelt voor de schuld van een ander. Onder deze omstandigheden dient de door de bank gestelde - en door [gedaagde] betwiste - wilsovereenstemming tussen de bank en [gedaagde] te worden aangemerkt als een overeenkomst van borgtocht in de zin van artikel 7:850 lid 1 BW. De omstandigheid dat in voornoemde akten de aanduiding borg(tocht) niet voorkomt is daarbij niet van belang (vgl. Parl. Gesch. Boek 7, p. 418 en 426-427 en Parl. Gesch. Boek 6, p. 96).
4.10 Ten tijde van het ondertekenen van de hiervoor bedoelde akte (en de kredietovereenkomst) was [gedaagde] in het handelsregister ingeschreven als “alleen/zelfstandig bevoegd” bestuurder van Eurospyshop B.V. [gedaagde] heeft verder onbetwist gesteld dat hij geen aandeelhouder was van Eurospyshop B.V. en dat hij uitsluitend als directeur-werknemer in loondienst was van deze vennootschap. Aldus is voor de situatie van [gedaagde] kenmerkend dat hij niet heeft gehandeld als ondernemer, te weten een natuurlijk persoon in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf of als directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap. Hieruit volgt dat de door de bank gestelde overeenkomst tussen de bank en [gedaagde] als een particuliere borgtocht in de zin van artikel 7:857 BW dient te worden aangemerkt.
4.11 De wetgever heeft beoogd om de particuliere borg bijzondere bescherming te bieden tegen eigen ondoordachtheid bij het aangaan van een overeenkomst waarvan de financiële gevolgen vooralsnog uitblijven, maar als zij zich voordoen, een zware last plegen te vormen (Parl. Gesch. Boek 7, p. 444-445). In het kader van dwaling geldt dat het een professionele kredietverlener als de bank jegens een particuliere borg alleen vrij staat te betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg dient te blijven indien de bank stelt, en voor zover nodig bewijst, dat de bank de particuliere borg omtrent die risico’s heeft voorgelicht (HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759). De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van oneigenlijke dwaling ([gedaagde] betwist dat sprake is van wilsovereenstemming) dezelfde regel heeft te gelden. In beginsel kan de bank in het kader van artikel 3:35 BW dan ook alleen een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien de bank stelt, en voor zover nodig bewijst, dat zij de particuliere borg omtrent de daaraan verbonden risico’s heeft voorgelicht.
4.12 De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of de bank er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van wilsovereenstemming tussen de bank en [gedaagde].
Vast staat dat [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst het onder 2.4 genoemde uittreksel uit het handelsregister aan de bank ter hand heeft gesteld. Daarin staat weliswaar dat [gedaagde] destijds bestuurder was van Eurospyshop B.V., maar omtrent het tussen een professionele en particuliere borg wezenlijke onderscheid of [gedaagde] als bestuurder ook (alleen of met zijn medebestuurders) de meerderheid der aandelen van Eurospyshop bezat, blijkt niet uit dit uitreksel. Uit hetgeen namens de bank ter comparitie is verklaard blijkt dat de bank bij kredietverlening aan een besloten vennootschap als voorwaarde stelt dat de bestuurder zich hoofdelijk verbindt voor die schuld, maar dat de bank daarbij geen onderscheid maakt of het gaat om een bestuurder-grootaandeelhouder of een bestuurder-werknemer. Echter, gelet op het voornoemde in de wet en de jurisprudentie gemaakte onderscheid tussen een professionele en een particuliere borgtocht, ligt het op de weg van de bank vast te stellen of zij in de persoon van [gedaagde] met een particuliere dan wel professionele borg van doen heeft. Uitgangspunt is dan ook dat voor de bank kenbaar was dat [gedaagde] als bestuurder-werknemer van Eurospyshop B.V. een particuliere borg was.
4.13 Aldus mocht van de bank worden verwacht dat zij [gedaagde] als particuliere borg omtrent de inhoud van de overeenkomst van borgtocht en de daaraan verbonden risico’s zou voorlichten. De bank stelt dat [gedaagde] door een medewerker van de bank is voorgelicht omtrent de betekenis van de zogenoemde hoofdelijkheidsverklaring. [gedaagde] heeft dit betwist.
4.14 De vraag of de bank aan haar voorlichtingsplicht heeft voldaan doordat zij [gedaagde] akten ter ondertekening heeft voorgelegd, met daarin de zinsnedes ”hoofdelijke medeaansprakelijkheid van [ ] [gedaagde]” respectievelijk “Ondergetekende, [ ] [gedaagde], verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden (…)” , is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Van belang is hetgeen partijen voorafgaand aan de ondertekening van deze akten jegens elkaar hebben verklaard en van elkaar hebben begrepen. De rechtbank acht de door de bank overgelegde brief van 26 oktober 2010 - waarin L.S. Man verklaart dat zij zich het gesprek met [gedaagde] in 2006 niet meer kan herinneren, maar dat zij voorafgaand aan ondertekening de voorwaarden en de inhoud van het contract met de klant doorneemt - op zichzelf onvoldoende bewijs om aan te nemen dat de bank [gedaagde] afdoende heeft voorgelicht over de aan de overeenkomst van borgtocht verbonden risico’s.
4.15 De bank zal overeenkomstig haar bewijsaanbod worden toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij voorafgaand aan de ondertekening van de akte met de hoofdelijkheidsverklaring [gedaagde] heeft voorgelicht met betrekking tot de daaraan verbonden risico’s.
4.16 Beide partijen zijn met één of meer bewijsopdrachten belast. Uit oogpunt van proceseconomie zal de bewijslevering ten aanzien van alle bewijsopdrachten aan beide zijden in zowel de enquête als de contra-enquête - afhankelijk van het aantal getuigen - zoveel mogelijk tijdens één zitting plaatsvinden, waarbij de getuigen gelijktijdig over beide bewijsopdrachten zullen worden ondervraagd.
4.17 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 draagt [gedaagde] op tegenbewijs te leveren tegen het dwingend bewijs dat [gedaagde] zich hoofdelijk heeft willen verbinden jegens de bank voor hetgeen de bank uit hoofde van de kredietovereenkomst heeft te vorderen of te vorderen zal hebben van Eurospyshop B.V.,
5.2 draagt de bank op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat zij voorafgaand aan de ondertekening van de akte met de hoofdelijkheidsverklaring [gedaagde] heeft voorgelicht met betrekking tot de daaraan verbonden risico’s,
5.3 bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 april 2011 voor opgave door de bank van de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen in de maanden mei tot en met juli 2011, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4 bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.F. Beens in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.5 bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken die zij nog in het geding wensen te brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.