ECLI:NL:RBARN:2011:BQ0623

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208398
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake arbitraal beding in aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een bevoegdheidsincident dat voortvloeide uit een geschil tussen partijen over de toepasselijkheid van een arbitraal beding in een aannemingsovereenkomst. Eiseres in het incident, Bouw B.V., stelde dat de rechtbank zich onbevoegd diende te verklaren op grond van artikel 1022 Rv, omdat de technische omschrijving onderdeel uitmaakte van de overeenkomst waarin de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV) van toepassing waren verklaard. Deze UAV bevatten een arbitraal beding, waardoor de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven exclusief bevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres, door het indienen van een aanbieding op basis van het bestek, stilzwijgend had ingestemd met de toepasselijkheid van de UAV. De rechtbank verwierp het verweer van de verweerders dat het arbitraal beding vernietigbaar zou zijn op grond van artikel 6:233 BW, omdat zij als gebruikers van de UAV moesten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verweerders niet konden aantonen dat de onafhankelijkheid van de Raad van Arbitrage in het geding was en dat er geen onaanvaardbare onevenwichtigheid tussen partijen bestond.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, en veroordeelde de verweerders in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 23 maart 2011 door mr. M.S.T. Belt.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 208398 / HA ZA 10-2327
Vonnis in incident van 23 maart 2011
in de zaak van
[eisers]
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.P. Hoegee te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in het incident] BOUW B.V.,
gevestigd te Deil, gemeente Geldermalsen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. E.W.J. van Dijk te Tiel.
Partijen zullen hierna [verweerders in het incident] en [eiseres in het incident] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2010, met producties,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid,
- de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil
2.1. [verweerders in het incident] drijven een kleinschalig wijnbouwbedrijfje in [woonplaats]. Daarnaast is [verweerder sub 1 in het incident] huisarts. Zij hebben als opdrachtgevers met [eiseres in het incident] een overeenkomst van aanneming gesloten ten behoeve van de bouw van een agrarisch bedrijfsgebouw en dienstwoning aan de [adres] te [woonplaats].
2.2. Voorafgaand aan de opdracht hebben [verweerders in het incident] een technische omschrijving laten opstellen door Bouwkundig Tekenbureau [betrokkene] (hierna: de technische omschrijving). Op basis van deze technische omschrijving, de bijbehorende technische tekeningen, een begeleidende brief en een bouwstijlomschrijving, hebben [verweerders in het incident] onder meer aan [eiseres in het incident] gevraagd een aanbieding uit te brengen. De aanbieding van [eiseres in het incident] en de daarop gevolgde gewijzigde aanbieding hebben uiteindelijk geresulteerd in de opdrachtbevestiging van 23 november 2007, met bijlagen.
2.3. Volgens paragraaf 1 van de technische omschrijving zijn de Uniforme en Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (hierna: de UAV) van toepassing. Volgens paragraaf 49 van de UAV worden alle geschillen die tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, beslecht door arbitrage door de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven (hierna: het arbitraal beding).
2.4. [verweerders in het incident] stellen in de hoofdzaak dat [eiseres in het incident] toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van de overeenkomst en vorderen – kort samengevat – ontbinding dan wel correcte nakoming van de overeenkomst, in beide gevallen met schadevergoeding.
2.5. [eiseres in het incident] vordert in dit incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van [verweerders in het incident] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de kosten van het incident. Zij legt daaraan ten grondslag dat de technische omschrijving onderdeel is van de overeenkomst, dat in dit document de UAV van toepassing worden verklaard waarin een arbitraal beding is opgenomen (paragraaf 49) en dat op grond van artikel 1022 Rv de rechtbank niet bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.6. [verweerders in het incident] voeren gemotiveerd verweer tegen de vordering in het incident. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
Toepasselijkheid UAV
3.1. [verweerders in het incident] voeren aan dat de UAV niet van toepassing zijn op de overeenkomst nu [eiseres in het incident] de technische omschrijving nooit geheel en ongewijzigd heeft aanvaard. Daardoor is er geen sprake van aanvaarding van een geschrift dat rechtstreeks of via de algemene voorwaarden in arbitrage voorziet, zoals artikel 1021 Rv vereist.
3.2. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. Of de technische omschrijving (te vergelijken met een bestek) onderdeel is geworden van de overeenkomst, wordt beantwoord aan de hand van de bepalingen van de artikelen 3:33 en 3:35 BW in combinatie met die van de artikelen 6:217 BW e.v. Vast staat dat [verweerders in het incident] aannemers heeft uitgenodigd tot het doen van een aanbieding op basis van een door hen aan die aannemers ter beschikking gesteld bestek. Vast staat eveneens dat [eiseres in het incident] op basis van dit bestek een aanbieding heeft gedaan, ook al staat dit niet expliciet vermeld in haar aanbieding, en dat partijen na het verder uitwerken en aanpassen van deze aanbieding tot overeenstemming zijn gekomen. Onder deze omstandigheden moet ervan uit worden gegaan dat de bepalingen van het bestek, voor zover deze niet zijn gewijzigd in de uiteindelijk geaccepteerde aanbieding, onderdeel zijn geworden van de inhoud van de overeenkomst. De omstandigheid dat [eiseres in het incident] het bestek niet in zijn geheel heeft aanvaard en in haar aanbieding een aantal van dit bestek afwijkende bepalingen heeft opgenomen, maakt immers niet dat daarmee het gehele bestek van tafel was. Dit standpunt hebben [verweerders in het incident] voorafgaand aan dit incident ook niet eerder ingenomen. In de correspondentie zijn [verweerders in het incident] en zijn raadsman immers telkens ervan uitgegaan dat de technische omschrijving – lees: dit bestek – , ook al was deze op onderdelen gewijzigd, onderdeel uitmaakte van de overeenkomst.
3.3. De volgende vraag is of het onderdeel van het bestek waarin de UAV van toepassing worden verklaard, ook onderdeel is geworden van de overeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is nu [eiseres in het incident] dit onderdeel van de (administratieve) bepalingen van het bestek op geen enkel moment heeft uitgesloten of gewijzigd. Daaruit hebben [verweerders in het incident] kunnen en redelijkerwijs moeten afleiden dat [eiseres in het incident] kennelijk met de toepasselijkheid van de UAV instemde. De omstandigheid dat in de opdrachtbevestiging niet expliciet wordt gerefereerd aan de UAV maakt dit niet anders. Niet valt in te zien waarom [eiseres in het incident] zich er niet op zou kunnen beroepen dat zij de UAV, door haar aanbieding op het bestek te baseren, stilzwijgend heeft aanvaard. De omstandigheid dat [eiseres in het incident] voor wat betreft de totstandkoming van de overeenkomst als eigenlijke aanbieder moet worden beschouwd, neemt niet weg dat voor wat betreft de gelding van de algemene voorwaarden [verweerders in het incident] in de rol van aanbieders zijn opgetreden. In dit geval moet het van [verweerders in het incident] afkomstige bestek immers als een uitnodiging tot het doen van een aanbod worden gezien maar kan zij tevens als aanbod tot inschakeling van de UAV worden geduid. Dit aanbod is door [eiseres in het incident] (stilzwijgend) aanvaard, waarna beide partijen aan de UAV gebonden zijn geworden. De stelling van [verweerders in het incident] dat [eiseres in het incident] achteraf in de correspondentie heeft verwezen naar de AVA en derhalve beoogde deze voorwaarden van toepassing te doen zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden nu deze voorwaarden noch door [verweerders in het incident] noch door [eiseres in het incident] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van toepassing zijn verklaard. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de UAV van toepassing zijn op de overeenkomst.
3.4. Tenslotte ligt nog ter beoordeling voor of het arbitraal beding dat deel uitmaakt van de toepasselijke UAV voldoet aan de vereisten van artikel 1021 Rv en de rechtbank zich op basis van artikel 1022 Rv onbevoegd dient te verklaren. Met het bestek dat verwijst naar de UAV is voldaan aan het vereiste van een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden die in arbitrage voorzien. De UAV dienen immers te worden aangemerkt als algemene voorwaarden en in paragraaf 49 van de UAV wordt voorzien in arbitrage. Ook aan het vereiste dat dit geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard is voldaan, zoals onder 3.3 reeds is overwogen. Dit brengt mee dat op grond van het geldig tussen partijen overeengekomen arbitraal beding, de rechtbank zich in beginsel onbevoegd dient te verklaren.
Vernietigbaarheid van het arbitraal beding op grond van artikel 6:233 BW
3.5. Subsidiair hebben [verweerders in het incident] zich beroepen op vernietigbaarheid van het arbitraal beding op grond van artikel 6:233 sub a en sub b BW. Het beroep op vernietiging komt enkel toe aan een wederpartij en niet aan de gebruiker van algemene voorwaarden.
[verweerders in het incident] zijn door het van toepassing verklaren van de UAV in hun eigen technische omschrijving gebruikers van deze technische omschrijving (en daarmee van de UAV) geworden, zodat een beroep op vernietigbaarheid van het arbitraal beding hen niet toekomt. Gebruiker is volgens artikel 6:231 sub b BW degene die algemene voorwaarden in een of meer overeenkomsten gebruikt. Het gebruiken moet worden opgevat als het initiatief nemen tot het opnemen van algemene voorwaarden in een overeenkomst. De gebruiker kan ook een particulier zijn die eenmalig contracteert en daarbij gebruik maakt van door een brancheorganisatie opgestelde standaardvoorwaarden. De omstandigheid dat de technische omschrijving door de tekenaar van [verweerders in het incident] is vervaardigd maakt dit oordeel niet anders. [verweerders in het incident] hebben immers vervolgens zelf dit bestek gebruikt om aannemers uit te nodigen een offerte uit te brengen en uiteindelijk op basis van dat bestek met [eiseres in het incident] te contracteren. Dat [verweerders in het incident] zich, zoals zij stellen, er niet van bewust waren dat een arbitraal onderdeel uitmaakte van de UAV, is niet iets dat zij aan [eiseres in het incident] kunnen tegenwerpen en neemt niet weg dat zij als gebruikers van de UAV moeten worden aangemerkt. Het beroep op vernietigbaarheid van het arbitraal beding op grond van artikel 6:233 BW wordt dan ook verworpen.
Toepasselijkheid arbitraal beding in verband met artikel 6:248 BW
3.6. Voor het geval [verweerders in het incident] als gebruikers van de algemene voorwaarden moeten worden beschouwd, hebben [verweerders in het incident] tenslotte aangevoerd dat het arbitraal beding niet van toepassing is op grond van artikel 6:248 BW. Ter beoordeling ligt derhalve voor de vraag of de toepasselijkheid van het arbitraal beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Daarbij acht zij het volgende van belang.
3.7. De bescherming van artikel 6:236 en 6:237 BW, alsmede de bescherming die wordt geboden door de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG, L 95/29) zou niet aan [verweerders in het incident] zijn toegekomen indien toetsing aan de ‘open norm’ van artikel 6:233 sub a BW had plaatsgevonden. Nu [verweerders in het incident] opdracht hebben gegeven voor de bouw van een bedrijfsgebouw en een dienstwoning ten behoeve van hun kleinschalige wijnbouwbedrijf, kunnen zij niet worden aangemerkt als consumenten. Hiervoor is immers noodzakelijk dat zij niet handelden in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3.8. Ten aanzien van de door [verweerders in het incident] gestelde omstandigheid dat zij een zwakkere, ondeskundige positie innamen ten opzichte van aannemer [eiseres in het incident] geldt het volgende. Van een onaanvaardbare onevenwichtigheid tussen partijen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest nu [verweerders in het incident] gebruik hebben gemaakt van een technisch ontwerpbureau dat voor hen het bestek en de tekeningen heeft vervaardigd. Verwacht mag worden dat zij [verweerders in het incident] over de consequenties van de toepasselijkheid van de UAV (en daarmee tevens van het arbitraal beding) hebben geïnformeerd en voor zover dit niet het geval is, kan dit niet voor risico van [eiseres in het incident] komen. Ook het beroep dat [verweerders in het incident] hebben gedaan op artikel 6 EVRM, nu zij niet vrijwillig en ondubbelzinnig afstand hebben gedaan van hun recht op toegang tot de overheidsrechter, kan derhalve niet slagen.
3.9. Evenmin kunnen [verweerders in het incident] worden gevolgd in hun stelling dat de onafhankelijkheid van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in het geding is. Vooropgesteld wordt dat de wetgever een arbitraal beding in consumentenovereenkomsten niet als onredelijk bezwarend heeft aangemerkt en de kwaliteit en onpartijdigheid bij arbitrage voldoende gewaarborgd achtte (MvA II, Parl. Gesch. InvW 6, p. 1718), zodat de in artikel 6:236 sub n BW genoemde termijn van een maand om voor beslechting door de bevoegde rechter te kiezen daarbij niet noodzakelijk werd geacht. Dat dit anders zou zijn voor de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland is door [verweerders in het incident] niet aannemelijk gemaakt.
Overige omstandigheden, die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de toepasselijkheid van het arbitraal beding in dit geval onaanvaardbaar zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Ook het laatste verweer van [verweerders in het incident] tegen de incidentele vordering wordt dan ook verworpen.
3.10. De conclusie van het voorgaande luidt dat de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, op grond van paragraaf 49 van de toepasselijke UAV, exclusief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren.
3.11. [verweerders in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [eiseres in het incident] worden tot op heden begroot op EUR 1.165,00 aan vast recht en EUR 894,00 aan salaris advocaat, in totaal derhalve op EUR 2.059,00.
4. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak en in het incident
4.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2. veroordeelt [verweerders in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van de Ruiter tot op heden begroot op EUR 2.059,00,
4.3. verklaart dit vonnis voor zover het de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.