ECLI:NL:RBARN:2011:BQ0587

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/701252-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man uit Rheden wegens mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en openlijke geweldpleging

Op 8 april 2011 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man uit Rheden. De man werd veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren wegens mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het slachtoffer met een kei of een zwaar voorwerp had geslagen, waardoor hij werd vrijgesproken van poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk geweld had gebruikt tegen het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een impressiefractuur van het jukbeen en een diepe wond bij de wenkbrauw. De verdachte had samen met anderen in de nacht naar de woning van het slachtoffer gegaan om verhaal te halen, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van gezamenlijk optreden en oordeelde dat de verdachte het initiatief had genomen voor de confrontatie. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf. De benadeelde partijen, R. [slachtoffer1] en M. [slachtoffer3], kregen schadevergoeding toegewezen, waarbij de rechtbank de vorderingen deels toekende en de overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaarde. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldpleging en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/701252-10
Datum zitting : 25 maart 2011
Datum uitspraak : 8 april 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 februari 2010 te Rheden,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk R. [slachtoffer1] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer1] (onverhoeds
en/of met kracht) met een (grote) kei/steen (gewicht ongeveer 5,142 kilogram)
althans een (zwaar en/of hard) voorwerp (meermalen) op/tegen zijn gezicht
en/of hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 07 februari 2010 te Rheden, aan een persoon genaamd R. [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (diepe wond (tot op het bot)
van ongeveer 5 centimeter over de linker wenkbrauw en als overblijvend teken
daarvan een (gezichtsontsierend) litteken in het gezicht en/of een
(impressie)fractuur van de zygoma (jukbeen) rechts), heeft toegebracht, door
deze opzettelijk (onverhoeds en/of met kracht) met een steen/kei (gewicht
ongeveer 5,142 kilogram) althans een (zwaar en/of hard) voorwerp (meermalen
en/of met kracht) op/tegen zijn gezicht en/of hoofd te slaan en/of tegen zijn hoofd/gezicht te gooien;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 07 februari 2010 te Rheden,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan R. [slachtoffer1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (onverhoeds
en/of met kracht) met een (grote) kei/steen (gewicht ongeveer 5,142 kilogram)
althans een (zwaar en/of hard) voorwerp (meermalen) op/tegen zijn gezicht
en/of hoofd heeft geslagen en/of tegen zijn hoofd/gezicht heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 07 februari 2010 te Rheden, opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten R. [slachtoffer1]), (onverhoeds en/of met kracht) met een
steen/kei (gewicht ongeveer 5,142 kilogram) althans een (zwaar en/of hard)
voorwerp (meermalen) op/tegen zijn gezicht en/of hoofd heeft geslagen en/of
die [slachtoffer1] (meermalen en/of met kracht) in/tegen/op zijn gezicht heeft
geslagen en/of gestompt
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel
(diepe wond (tot op het bot) van ongeveer 5 centimeter over linker wenkbrauw
en als overblijvend teken daarvan een (gezichtsontsierend litteken in het
gezicht en/of een (impressie)fractuur van de zygoma (jukbeen) rechts), althans
enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 07 februari 2010 te Rheden, met een ander of anderen, op
en/of aan de openbare weg, de Broekveldseweg, in elk geval op en/of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen D.F.A. [slachtoffer2]
en/of M. [slachtoffer3], welk geweld bestond uit (meermalen en/of met kracht)
slaan en/of stompen van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of het (met kracht)
duwen van en/of trekken aan die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3];
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 maart 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en zijn ter terechtzitting verschenen:
• R. [slachtoffer1]
• M. [slachtoffer3]
De benadeelde partijen zijn bijgestaan door de heer H.T.J. van Bree, medewerker Slachtofferhulp Nederland.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij R. [slachtoffer1] tot een bedrag van € 753,00 wordt toegewezen en de vordering van de benadeelde partij M. [slachtoffer3] tot een bedrag van € 437,08 wordt toegewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 15 en 8 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Feit 1.
De vraag die allereerst beantwoord dient te worden is hoe het letsel van aangever is ontstaan. De tenlastelegging gaat uit van een kei of een (zwaar) voorwerp waarmee aangever geslagen is of waarmee tegen aangever is gegooid. Aangever heeft verklaard dat hij van verdachte een knal heeft gekregen en denkt dat verdachte een steen tegen zijn hoofd heeft aangegooid. [slachtoffer2] heeft verklaard dat hij verdachte heeft zien slaan tegen aangever terwijl hij “iets” in zijn hand had. Maar hij verklaart vervolgens niet te hebben gezien wat dat “iets” is geweest.
[getuige1] heeft verklaard dat het hoofd van aangever onder het bloed zat en dat aangever later vertelde dat hij door iets hards was geslagen.
Door de technische recherche is een foto gemaakt van een kei die op de plaats delict is aangetroffen. Op deze kei zouden bloedspatten zitten. Er is echter geen nader technisch onderzoek gedaan waaruit blijkt dat het spoor daadwerkelijk bloedspatten betreft, en zo ja, van wie dit bloed afkomstig zou kunnen zijn. Voorts had nader onderzoek duidelijkheid kunnen brengen over de vraag of op de kei DNA-materiaal van een derde, mogelijk de dader, is aangetroffen. Dit onderzoek had mogelijk uitsluitsel kunnen geven over de vraag of met de kei is geslagen ofwel dat aangever op enig moment met zijn hoofd tegen de steen is gevallen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met een kei/steen althans een (zwaar en/of hard) voorwerp tegen zijn gezicht en/of hoofd heeft geslagen of gegooid. De opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zou enkel kunnen worden bewezen indien het slaan met een kei/steen dan wel een zwaar en hard voorwerp kan worden bewezen. Nu dit, zoals hiervoor besproken, niet het geval is, zal verdachte worden vrijgesproken van het 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
Op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat aangever door verdachte meermalen tegen zijn gezicht en/of hoofd is geslagen. Uit de medische verklaring blijkt dat aangever een impressiefractuur van zijn rechter jukbeen heeft opgelopen en voorts een diepe wond bij zijn linkerwenkbrauw, dislocatie van het kaakkopje en een hersenschudding. Als gevolg van deze verwondingen is aangever in het ziekenhuis opgenomen en heeft hij een kaakchirurgische behandeling ondergaan. De rechtbank kwalificeert het opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel.
Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 07 februari 2010 te Rheden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten R. [slachtoffer1]), met kracht meermalen tegen zijn gezicht en/of hoofd heeft geslagen en gestompt,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (diepe wond tot op het bot, van ongeveer 5 centimeter over linker wenkbrauw en als overblijvend teken daarvan een gezichtsontsierend litteken in het gezicht en een (impressie)fractuur van de zygoma (jukbeen) rechts.
Feit 2.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking, dat het door de groep gepleegde geweld aan verdachte kan worden aangerekend, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte en verschillende getuigen hebben verklaard dat eerder die nacht een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en onder andere [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer2]. Daarna werd verdachte diverse malen door hen gebeld. Hij is in het holst van de nacht naar de woning van [getuige1] gegaan, omdat hij in de veronderstelling was dat zij zijn telefoonnummer aan deze personen had gegeven. Bij het verlaten van zijn eigen woning kwam verdachte zijn broer [getuige2], [getuige3] en [getuige4] tegen. Verdachte is bij hen in de auto gestapt en zij zijn gezamenlijk naar de woning van [getuige1] gereden. Zowel [getuige4] als [getuige2] hebben verklaard dat [verdachte] hen vertelde dat hij problemen had met een groep mensen en dat hij ‘verhaal’ wilde gaan halen.
De rechtbank is van oordeel dat het vorenstaande heeft meegewerkt aan een sfeer van ontremming bij de overige passagiers in de auto en dat bij hen mogelijk de indruk is gewekt dat er ruzie zou kunnen ontstaan. Verdachte is bij aankomst bij de woning van [getuige1] in Rheden uit de auto gestapt en is naar die woning gelopen. Kort daarna zijn ook [getuige2] en [getuige3] uitgestapt en richting die woning gelopen. [getuige4] is in de auto blijven zitten. Door getuigen [getuige5] en [getuige1] is gezien en gehoord dat 3 of 4 personen voor het huis gebaarden en riepen dat men naar buiten moest komen. Nadat een autoalarm is afgegaan, zijn [slachtoffer2], [slachtoffer3] en [slachtoffer1] naar buiten gegaan. Daar is [slachtoffer1] slaags geraakt met verdachte, waarna een vechtpartij is ontstaan. Daarbij is over en weer geslagen en geschopt. [slachtoffer3] heeft verklaard dat hij bij de woning een vuistslag in zijn gezicht heeft gekregen en dat hij een moment later, op straat door twee andere jongens meermalen met een vuist in zijn gezicht is geslagen, waardoor hij een blauw oog en een snijwond boven zijn wenkbrauw heeft opgelopen. [slachtoffer2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat op het moment dat [slachtoffer1] was geslagen, achter verdachte twee andere personen stonden, waaruit de rechtbank opmaakt dat dit [getuige2] en [getuige3] zijn geweest. [slachtoffer2] heeft voorts verklaard dat tussen [verdachte] en hem over en weer is geslagen en dat hij meerdere malen met opzet en met kracht in zijn gezicht en op zijn hoofd werd geslagen. [slachtoffer2] is daarna richting [slachtoffer3] gelopen die op straat ruzie had met een paar jongens. Hij zag dat [slachtoffer3] een bloedende hoofdwond had. [getuige5] heeft verklaard dat, terwijl verdachte, [slachtoffer2] en [slachtoffer1] op de oprit met elkaar aan het vechten waren, [slachtoffer3] op straat door de twee andere jongens werd geschopt en geslagen. [getuige1] heeft gezien dat verdachte op de oprit heeft gevochten met [slachtoffer1] en [slachtoffer2], en dat [slachtoffer3] door twee jongens was geslagen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van één vechtpartij en niet van twee los van elkaar staande incidenten. Voorts is verdachte degene geweest die het initiatief heeft genomen om samen met anderen in de nacht naar de desbetreffende woning te gaan. Hij was geagiteerd door het eerdere gedrag van de andere groep, wilde verhaal gaan halen en hij heeft daarmee actief bijgedragen aan een sfeer van ontremming waarin het geweld heeft kunnen plaatsvinden. Verdachte heeft ook daadwerkelijk geweld gebruikt, niet alleen tegen [slachtoffer1] maar ook tegen [slachtoffer2]. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het openlijk en in vereniging plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarom verwerpt de rechtbank het verweer en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 07 februari 2010 te Rheden, met anderen, op en aan de openbare weg, de Broekveldseweg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen D.F.A. [slachtoffer2]
en M. [slachtoffer3], welk geweld bestond uit (meermalen en met kracht)
slaan van die [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en het (met kracht) duwen van en/of trekken aan die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3].
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meest subsidiair:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Ten aanzien van feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 17 februari 2011, en de door de raadsman bij brieven van 11 en 16 maart 2011 toegezonden stukken.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en aan openlijke geweldpleging, welke feiten zijn gepleegd op en aan de openbare weg, gedurende de nacht. De geweldplegingen hebben ertoe geleid dat enkele personen letsel hebben opgelopen.
De aanleiding voor dit alles was het feit dat verdachte, na een eerdere confrontatie met aangever en personen die in die nacht bij aangever waren is gebeld, waarvoor verdachte verhaal wilde gaan halen. In plaats van bijvoorbeeld zijn telefoon uit te zetten, is hij samen met drie andere personen naar de woning van [getuige1] gereden, waar het tot een gewelddadige confrontatie is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een verkeerde beslissing heeft genomen door zijn toevlucht tot deze confrontatie te nemen.
Met hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en aan die van de slachtoffers en omstanders in het bijzonder.
Dergelijke feiten rechtvaardigen doorgaans een forse onvoorwaardelijke straf. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf echter rekening met het feit dat verdachte van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair wordt vrijgesproken. Ook houdt de rechtbank rekening met het gedrag van de andere groep voorafgaand aan het voorval. Deze groep heeft zich namelijk niet onbetuigd gelaten. Voorts houdt de rechtbank ermee rekening dat uit de justitiële documentatie niet is gebleken dat verdachte in het recente verleden voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld
Uit de partiële vrijspraak en het feit dat de rechtbank het gevaar op herhaling niet groot acht, volgt dat de rechtbank de eis van de officier van justitie voor wat betreft de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet zal volgen. Uitgaande van de landelijke richtlijnen komt de rechtbank voor beide feiten in beginsel op een totaal van veertien weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening houdend met de hierboven genoemde omstandigheden zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf overgaan tot het opleggen van een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ringen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
o De benadeelde partij R. [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 1.603,00.
De vordering is door de verdediging deels betwist.
De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 138,00 aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank acht voldoende vast staan dat R. [slachtoffer1] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is, aangezien zij van oordeel is dat bij de benadeelde partij sprake is van enige mate van eigen schuld. De rechtbank is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 500,00 schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag zal toekennen aan de benadeelde partij.
De vordering wordt niet ontvankelijk verklaard voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens materiële en immateriële schade omdat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De vordering kan voor het overige bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
o De benadeelde partij M. [slachtoffer3] vordert een bedrag van € 567,08 (feit 2).
De vordering is ten aanzien van de materiële schade deels betwist, maar komt de rechtbank gegrond voor. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade dan ook in haar geheel toewijzen.
De rechtbank acht voorts voldoende vast staan dat M. [slachtoffer3] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is, aangezien zij van oordeel is dat bij de benadeelde partij enige mate van eigen schuld aanwezig is. De rechtbank is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 150,00 aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag zal toekennen aan de benadeelde partij. De vordering wordt niet ontvankelijk verklaard voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade omdat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De vordering kan voor het overige bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft € 17,76 gevorderd wegens gemaakte kosten in de voegingsprocedure. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van deze kosten.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 200 (tweehonderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 100 (honderd) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 4 (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
8a. De vorderingen benadeelde partij
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R. [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan R. [slachtoffer1], wonende te [woonplaats], te betalen € 638,00 (zegge zeshonderdachtendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 638,00, subsidiair 12 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer R. [slachtoffer1], wonende te [woonplaats], te betalen € 638,00, (zegge zeshonderdachtendertig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M. [slachtoffer3].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededaders betalen ook veroordeelde daardoor tegenover M. [slachtoffer3] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan M. [slachtoffer3], wonende te [woonplaats], te betalen € 419,32 (zegge vierhonderdnegentien euro en tweeëndertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 17,76 (zegge zeventien euro en zesenzeventig cent) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 419,32, subsidiair 8 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M. [slachtoffer3], wonende te [woonplaats], te betalen -het totaal van de toegewezen vordering exclusief kosten voegingsprocedure ad € 419,32, (zegge vierhonderdnegentien euro en tweeëndertig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak, rechter als voorzitter, mr. J.J. Catsburg en mr. J.J.H. van Laethem, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Terlouw-Boeijink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2011.