ECLI:NL:RBARN:2011:BQ0330

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800795-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor poging tot zware mishandeling en rijden onder invloed

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 4 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een militair, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en rijden onder invloed van alcohol. De verdachte, een korporaal, werd veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 150 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd hem een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De militaire kamer sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde doorrijden na een ongeval, omdat hij na het veroorzaken van het ongeval ongeveer 300 meter was gestopt en 10 tot 15 minuten ter plaatse was gebleven. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met het feit dat de verdachte leed aan posttraumatische stressstoornis (PTSS) ten tijde van de feiten.

De zaak kwam ter terechtzitting op 21 maart 2011, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.J.E. Stassen, en de officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, deelde zijn eis mee. De officier van justitie eiste een werkstraf van 180 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden. De militaire kamer oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de feiten, met name gebaseerd op de verklaringen van de aangever en getuigen. De verdachte had gas gegeven terwijl de aangever zich voorover gebogen in de auto bevond, wat leidde tot de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.

De militaire kamer overwoog dat de aard en ernst van de feiten zwaar wogen, vooral gezien het gebruik van alcohol in combinatie met deelname aan het verkeer. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte first offender was en de schade aan de aangever had vergoed. De uitspraak benadrukt de ernst van rijden onder invloed en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/800795-10
Datum zitting : 21 maart 2011
Datum uitspraak : 4 april 2011
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
rang/rnr : Korporaal1/ [nummer],
ingedeeld bij : [standplaats]
Raadsman : mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.
Officier-raadsman : Ritmeester W.S. Badri.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 oktober 2010 te Echt, gemeente Echt-Susteren,,als
bestuurder van en gezeten achter het stuur van een personenauto
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan A. [[slachtoffer1]] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk , terwijl die [[slachtoffer1]]
zich voorover gebogen in de deuropening (aan bestuurderzijde) van voornoemde
auto bevond (krachtig) gas heeft gegeven en/of met verhoogde snelheid met de
auto is gaan rijden en/of is blijven rijden en aldus de zich deels buiten de
auto bevindende [[slachtoffer1]] over enige afstand heeft meegetrokken/meegesleurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 09 oktober 2010 te Echt, gemeente Echt-Susteren, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 880 microgram, in elk geval hoger dan 220
microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij op of omstreeks 09 oktober 2010, te Echt, gemeente Echt-Susteren,,
als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de
Bovenste Eind, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat
ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te
weten P. [slachtoffer2]) letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte
behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit
en/of de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 maart 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg en door officier-raadsman ritmeester W.S. Badri, te Oirschot.
De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de deur van 180 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte, zijn raadsman en zijn officier- raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van feit 1.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op zaterdag 9 oktober, te 01.38 uur kregen R.C.A. [naam] en R.R.G.A. [naam], beiden werkzaam bij Politie Regio Limburg Noord, District Midden-Limburg, Basiseenheid Echt-Susteren/Roerdalen kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Bovenste Eind te Echt, binnen de gemeente Echt-Susteren. Ter plaatse aangekomen zagen zij twee taxi’s op de weg staan en een personenauto van het merk Opel, type Corsa. De Opel stond schuin op de weg en er stonden twee personen naast het voertuig. Een van de personen maakte zich kenbaar als taxichauffeur en als een van de betrokkenen bij het ongeval. Deze taxichauffeur was genaamd [slachtoffer1]. De bestuurder van de Opel, type Corsa was [verdachte]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en baseert dat op de aangifte van [[slachtoffer1]] welke gesteund wordt door de getuigenverklaring van [slachtoffer2].
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat hij de verklaring van aangever niet betrouwbaar acht nu dat deze op belangrijke punten niet door getuige [slachtoffer2] wordt ondersteund terwijl gezien de positie waar [slachtoffer2] stond, namelijk achter aangever, hij meer had moeten waarnemen indien het tenlastegelegde had plaatsgevonden. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de aangifte niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Zo is de auto niet zoals aangever heeft verklaard op de stoep tot stilstand gekomen maar op de weg, zijn er door de politie geen remsporen aangetroffen terwijl aangever heeft verklaard dat er sprake was van piepende banden, en is er geen medische verklaring waaruit blijkt dat aangever letsel heeft opgelopen zoals hij wel heeft verklaard. Daarnaast heeft aangever niet goed weten te verklaren hoe een en ander is geëindigd.
Beoordeling van de standpunten
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het navolgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij in Echt via de Pijperstraat en Bovenste Eind richting Susteren is gereden en dat hij op een gegeven moment gestopt is en uit zijn auto is gestapt. Dat er toen een jongen naast hem stond met wie hij vroeger op school had gezeten, door hem [naam] genoemd, die hem probeerde tegen te houden omdat hij weer in zijn auto wilde stappen maar dat hij vervolgens in paniek raakte toen hij hoorde dat de politie gebeld zou worden. Hij wist dat hij dronken een voertuig had bestuurd en dat hij als de politie zou komen grote problemen zou krijgen. Hij heeft verklaard dat hij zich op dat moment niet meer onder controle had en zijn enige doel was om weer in zijn auto te stappen om weg te rijden.
Aangever heeft verklaard dat verdachte, toen hij hem vertelde dat de politie zou worden gebeld, bleef smeken om de telefoon weg te doen en dat hij bleef smeken om zijn auto te mogen weg zetten. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of het hem gelukt is om in zijn auto te stappen en weg te rijden. Wel kan hij zich herinneren dat hij sigaretten uit te auto heeft gepakt, maar hij weet niet meer hoe hij dat gedaan heeft. Aangever heeft hierover verklaard dat hij zag dat verdachte constant rond zijn auto liep en extreem zenuwachtig gedrag vertoonde en dat hij af en toe naar de auto liep om sigaretten te pakken .
Aangever heeft verklaard dat hij vervolgens zag dat verdachte in zijn auto stapte en de auto startte waarbij hij hoorde dat de auto stationair draaide. Dat hij naar de Opel Corsa is gelopen en tegen verdachte heeft gezegd dat deze de motor moest afzetten maar dat hij zag dat verdachte de auto in de eerste versnelling zette. Dat hij zich toen aan de bestuurderszijde van het voertuig voorover heeft gebogen, terwijl het portier nog openstond, om de auto uit de versnelling te halen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer2] die verklaard heeft dat hij zag dat verdachte in de auto stapte en deze in de eerste versnelling zette, terwijl zijn baas, aangever, dit zag. [slachtoffer2] zag vervolgens zag dat aangever in de auto sprong en aan het stuur trok en dat hij zag dat aangever naar binnen werd getrokken. “Verder heeft hij niets gezien” Aangever heeft hierover verklaard dat verdachte gas gaf toen hij voorover gebogen in het voertuig stond en dat verdachte vervolgens met aanzienlijke snelheid begon te rijden waardoor hij met zijn bovenlichaam voorover gebogen in de auto hing terwijl zijn benen nog buiten het voertuig hingen. Hij verklaart dat hij zijn benen naar binnen heeft kunnen trekken en op de schoot van verdachte terecht is gekomen. Direct na het ongeval heeft aangever aan de toen aanwezige opsporingsambtenaren [naam] en [naam] verteld dat hij geprobeerd had om de sleutels uit de Opel te pakken om ervoor te zorgen dat verdachte niet kon wegrijden. Hij heeft hen verteld dat verdachte echter verder reed en aangever over een afstand van ongeveer 20 meter in de deuropening van de personenauto meesleepte.
Verdachte heeft verklaard zich niets meer van het voorval te herinneren maar heeft het voorval niet ontkend.
De militaire kamer acht, gezien het bovenstaande, de verklaring van aangever betrouwbaar, temeer nu hij direct op het moment dat de opsporingsambtenaren aanwezig waren aan hen heeft verteld dat hij was meegesleept. Enige reden waarom hij op dat moment niet naar waarheid zou verklaren is niet aannemelijk geworden. Zijn verklaring wordt voorts op diverse essentiële punten ondersteund door andere getuigenverklaringen, waaronder de verklaring van verdachte dat hij zich niet meer onder controle had en dat zijn enige doel was om in zijn auto te stappen en weg te rijden. Ook de verklaring van [slachtoffer2] ondersteunt de verklaring van aangever nu hij heeft gezien dat aangever probeerde verdachte te beletten weg te rijden en daarbij naar binnen werd getrokken. Daar doet niet aan af dat de verklaring van [slachtoffer2] geen duidelijkheid geeft – mogelijk omdat daar niet goed over is doorgevraagd – over of de auto van verdachte reed op het moment dat aangever naar binnen werd getrokken, waardoor aangever werd meegetrokken. Anders dan de verdediging stelt kan uit de verklaring van [slachtoffer2], niet worden afgeleid dat de auto van verdachte is blijven stilstaan. Dit geldt ook voor het antwoord van [slachtoffer2] op een latere telefonische vraag of hij zich over het voorval nog dingen herinnerde “met name over de vorm en toedracht van de mishandeling”, welk antwoord luidde dat hij niets had gezien dan dat zijn baas in de auto werd getrokken en dat hij niet in het voertuig kon kijken. Immers, ook daarbij is kennelijk niet expliciet gevraagd of de auto op enig moment is gaan rijden of dat aangever werd meegesleurd. Het antwoord van [slachtoffer2] gaat zeer wel mogelijk slechts in op de vraag of in de auto een mishandeling had plaatsgevonden. De militaire kamer verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
De militaire kamer overweegt voorts dat er geen medische verklaring in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat aangever letsel heeft opgelopen. Aangever heeft daarover verklaard dat zijn letsel niet dusdanig was dat er een ambulance of arts aan te pas moest komen. De militaire kamer overweegt dat voor een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet vereist is dat verdachte daadwerkelijk letsel oploopt. Voldoende is dat verdachte als bestuurder gas heeft gegeven en met zijn auto is gaan rijden terwijl aangever voorover gebogen in de auto stond en het portier aan de bestuurderszijde nog geopend was, als gevolg waarvan die aangever met zijn benen uit de rijdende auto is komen te hangen, verdachte – aldus doende - de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Gezien het vorenstaande acht de militaire kamer dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van het tenlastegelegde is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt volstaan met de opgave van de bewijsmiddelen, zijnde;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 maart 2011;
- een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 10-005653,gesloten op 20 november 2010, opgemaakt door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, Brigade Brabant-Noord/Limburg-Noord afdeling APD, met bijlagen, voorzover inhoudende:
- Het proces-verbaal rijden onder invloed, p. 46 tot en met, p.50.
- Een schriftelijke bescheid te weten een afdruk van het ademanalyse- apparaat, p. 42.
- Het proces- verbaal van bevindingen, p.71 en p. 72.
Ten aanzien van feit 3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan omdat verdachte pas na 250 meter is gestopt nadat hij een aanrijding met een taxi had gehad. Omdat men achter verdachte aan moest rijden om het kenteken te noteren heeft hij niet voldoende gelegenheid geboden om zijn identiteit alsmede de identiteit van zijn motorvoertuig vast te stellen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van feit 3 te komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte na het ongeval uit eigen beweging is gestopt. Dat het 200 tot 250 meter duurde voordat verdachte is gestopt doet naar het oordeel van de raadsman niets af aan het feit dat hij de tegenpartij in de gelegenheid heeft gesteld om zijn identiteit kenbaar te maken.
Beoordeling van de standpunten
De militaire kamer overweegt dat verdachte een aanrijding heeft gehad met een taxi welke door P.[slachtoffer2] bestuurd werd en dat verdachte vervolgens verder is gereden in de richting van Dieteren. P. [slachtoffer2] is achter verdachte is aangereden om zijn kenteken te noteren. Verdachte is echter na ongeveer 300 meter gestopt. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij gemerkt had dat hij iets geschampt had en dat hij daarom gestopt was. Verdachte is vervolgens uitgestapt en zag dat een jongen naast hem stond die hij herkende als [naam], een jongen met wie hij vroeger op school had gezeten. Aangever heeft hierover verklaard dat hij verdachte herkende als [verdachte] omdat hij hem kent van café bezoeken en dat hij wist dat verdachte hem ook kende. [slachtoffer2] heeft vervolgens de politie gebeld om melding te maken van het ongeval. Verdachte is ter plaatse ongeveer 10 tot 15 minuten blijven staan.
De militaire kamer is van oordeel dat gezien het vorenstaande, verdachte aan P.[slachtoffer2], behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot de vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van zijn motorrijtuig en dat verdachte zich daarom niet schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde. De militaire kamer spreekt verdachte dan ook vrij.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 09 oktober 2010 te Echt, gemeente Echt-Susteren,,als
bestuurder van en gezeten achter het stuur van een personenauto
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan A. [[slachtoffer1]] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk , terwijl die [[slachtoffer1]]
zich voorover gebogen in de deuropening (aan bestuurderzijde) van voornoemde
auto bevond gas heeft gegeven en met verhoogde snelheid met de
auto is gaan rijden en is blijven rijden en aldus de zich deels buiten de
auto bevindende [[slachtoffer1]] over enige afstand heeft meegetrokken/meegesleurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij omstreeks 09 oktober 2010 te Echt, gemeente Echt-Susteren, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 880 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
De feiten zijn strafbaar
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 9 december 2010;
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 10 maart 2011, betreffende verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie houdt in haar eis rekening met het feit dat verdachte de schade aan aangever heeft vergoed en met de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het begaan van de tenlaste gelegde feiten last had van angststoornissen. Zij heeft daartoe geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de deur van 180 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en gezien het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was, de militaire kamer verzocht een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeersweg 1994 en voorts tot het betalen van een geldboete.
De officier-raadsman heeft verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte voordat hij de feiten begin naar huis was gestuurd in verband met depressiviteit. Hij wijst erop dat verdachte onder behandeling is voor traumaverwerking na aanleiding van zijn ervaringen tijden zijn uitzending in Afghanistan. Voorts wijst de officier-raadsman erop dat verdachte door Defensie niet geschorst is en inmiddels zoveel baat heeft bij zijn behandeling dat hij weer aan het werk is en erg positief is in zijn contacten binnen de eenheid.
Beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden onder invloed door met een aanzienlijke hoeveelheid alcohol (880 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) in zijn auto te stappen en weg te rijden. Al snel komt hij in aanrijding met een taxi waarna hij, na eerst gestopt te zijn, tijdens het wachten op de gewaarschuwde politie terug in zijn auto stapt en wegrijdt, op het moment dat een man voorovergebogen aan de bestuurderszijde half in de auto hangt om hem dat proberen te beletten door de autosleutels uit het contact te verwijderen. Vervolgens wordt die man met zijn benen nog buiten de auto meegesleurd.
Dit zijn ernstige feiten.
De militaire kamer rekent verdachte de feiten zwaar aan. Gebruik van een dergelijke hoeveelheid alcohol in combinatie met deelname aan het verkeer leidt niet zelden tot ongevallen met dodelijke afloop. Het vervolgens, met het doel de verantwoordelijkheid van zijn eerste misstap te ontlopen, wegrijden waarbij iemand wordt meegetrokken is nog veel ernstiger.
De militaire kamer neemt in haar beoordeling wel mee de navolgende bevinding uit het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland betreffende verdachte:
“Bij cliënt is psycho-emotionele problematiek waargenomen ( PTSS) die van invloed en aansturend is geweest met betrekking tot het ten laste gelegde. Hiervoor wordt hij thans behandeld.”
Voorts neemt de militaire kamer in haar beoordeling mee dat verdachte first offender is en de door het [slachtoffer1] geleden schade volledig heeft voldaan.
Gezien het bovenstaande is de militaire kamer van oordeel dat voor afdoening van onderhavige zaak kan worden volstaan met het opleggen van een deels voorwaardelijk werkstraf , zodat verdachte zich in de toekomst niet schuldig zal maken aan soortgelijke dan wel andersoortige feiten. Nu de militaire kamer verdachte vrijspreekt van het derde feit is deze straf van kortere duur dan de door de officier van justitie geeiste werkstraf.
Daarnaast zal de militaire kamer een ontzegging van de rijbevoegdheid op leggen voor de duur van 12 maanden waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid zes van de Wegenverkeerswet 1994. De militaire kamer houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat verdachte voor zijn werk over een rijbewijs moet kunnen beschikken en legt daarom een ontzegging op met een iets korter onvoorwaardelijk deel. Het voorwaardelijk deel heeft ten doel verdachte in de toekomst ervan te weerhouden met alcohol op aan het verkeer deel te nemen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 91 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Het verrichten van een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren.
Bepaalt dat van deze werkstraf 60 (zestig) uren niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 75 (vijfenzeventig) dagen.
B. Een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 (twaalf) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat van deze ontzegging 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. A.T.M. Vrijhoeven, als voorzitter,
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter,
kolonel mr. B.F.M. Klappe, militair lid,
in tegenwoordigheid van M.H. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2011.