ECLI:NL:RBARN:2011:BP9892

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800883-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven door militairen aan boord van marineschip

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 4 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige Korporaal der mariniers en zes Mariniers der 1e klasse. De verdachten werden beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden. De feiten vonden plaats op 30 juni 2010 aan boord van het marineschip Hr. Ms. Johan de Witt, waar de verdachten een collega-militair uit zijn bed hebben getrokken, hem hebben geboeid, een geblindeerde bril en oorkappen hebben opgezet en zijn mond hebben dichtgeplakt met tape. Vervolgens werd het slachtoffer in een cel geplaatst, waar hij aan de vloer werd vastgemaakt. De militaire kamer oordeelde dat de gedragingen van de verdachten zo buitensporig waren dat ze niet alleen de grenzen van een grap overschreden, maar ook de wettelijke grenzen van het strafrecht. De Korporaal der mariniers werd ook veroordeeld voor het opzettelijk toelaten van deze handelingen door zijn ondergeschikten. De militaire kamer legde aan de Korporaal een werkstraf van 40 uren op en aan de zes Mariniers een werkstraf van 30 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die zich ernstig bedreigd en vernederd voelde en uiteindelijk het Korps Mariniers heeft verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/800883-10
Datum zitting : 21 maart 2011
Datum uitspraak: 4 april 2011
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
rang/rnr : Korporaal der mariniers, [nummer]
ingedeeld bij : AMFOSTBAT
raadsman : mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2010, varende op de Rode Zee, aan boord van het
marineschip Hr.Ms. Johan de Witt tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk J. [slachtoffer] wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte
en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk
- (met kracht) uit bed heeft/hebben te getrokken en/of gerukt
en/of
- (met kracht)de handen (achter de rug) heeft/hebben geboeid
en/of
- een geblindeerde bril heeft/hebben opgezet en/of opgedaan
en/of
- oorkappen heeft/hebben opgezet en/of opgedaan
en/of
- de mond (met kracht) met een/de hand heeft/hebben dicht gehouden
en/of
- de mond heeft/hebben afgeplakt/dicht geplakt met tape
en/of
- in een cel/kooi heeft/hebben geplaatst en/of heeft/hebben doen plaatsnemen
en/of
- (met een kabel) aan de vloer in die cel/kooi heeft/hebben vast gemaakt en/of
vast gezet
en/of
- door de toegangsdeur en/of het toegangshek van genoemde cel/kooi af te
sluiten en/of afgesloten te houden door middel van een ketting en/of een
hangslot en/of een ty-rap;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij als militair op of omstreeks 30 juni 2010, varend op de Rode Zee, aan
boord van het marineschip Hr. Ms. Johan de Witt, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, J. [slachtoffer] , die toen militair was,
althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk
heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar
opzettelijk die [slachtoffer]
- (met kracht) uit bed te trekken en/of te rukken
en/of
- (met kracht)de handen (achter de rug) te boeien
en/of
- een geblindeerde bril op te zetten en/of op te doen
en/of
- oorkappen op te zetten en/of op te doen
en/of
- de mond (met kracht) met een/de hand dicht te houden
en/of
- de mond af te plakken/dicht te plakken met tape
en/of
- in een cel/kooi te plaatsen en/of te doen plaatsnemen
en/of
- (met een kabel) aan de vloer in die cel/kooi vast te maken en/of vast te
zetten
en/of
- door de toegangsdeur en/of het toegangshek van genoemde cel/kooi af te
sluiten en/of afgesloten te houden door middel van een ketting en/of een
hangslot en/of een ty-rap;
2.
J.C. [medeverdachte1] en/of Th. [medeverdachte2] en/of A. [medeverdachte3] en/of J.A. [medeverdachte4] en/of M.
[medeverdachte5] en/of R. [medeverdachte6], (allen) marinier der eerste klasse, op of omstreeks 30
juni 2010, varende op de Rode Zee, aan boord van het marineschip Hr.Ms. Johan
de Witt tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk J. [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk
- (met kracht) uit bed heeft/hebben te getrokken en/of gerukt
en/of
- (met kracht)de handen (achter de rug) heeft/hebben geboeid
en/of
- een geblindeerde bril heeft/hebben opgezet en/of opgedaan
en/of
- oorkappen heeft/hebben opgezet en/of opgedaan
en/of
- de mond (met kracht) met een/de hand heeft/hebben dicht gehouden
en/of
- de mond heeft/hebben afgeplakt/dicht geplakt met tape
en/of
- in een cel/kooi heeft/hebben geplaatst en/of heeft/hebben doen plaatsnemen
en/of
- (met een kabel) aan de vloer in die cel/kooi heeft/hebben vast gemaakt en/of
vast gezet
en/of
- door de toegangsdeur en/of het toegangshek van genoemde cel/kooi af te
sluiten en/of afgesloten te houden door middel van een ketting en/of een
hangslot en/of een ty-rap;
het plegen van
welk(e) misdrijf/misdrijven door zijn mindere verdachte als militair in de
rang van korporaal der mariniers toen en daar opzettelijk heeft toegelaten;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 maart 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
De officier van justitie, mr. H.G. Velders, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie m.b.t. het onder feit 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging op grond van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarin het zogenoemde ne bis in idem-beginsel is neergelegd. Daartoe is aangevoerd dat het onder 2 tenlastegelegde feit hetzelfde feit betreft als het onder 1 tenlastegelegde feit.
Beoordeling van het standpunt en conclusie
Op grond van het eerste lid van artikel 68 Sr kan niemand – behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn – andermaal worden vervolgd wegens een feit ‘waarover te zijnen aanzien door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba onherroepelijk is beslist’. Over het onder 1 tenlastegelegde is nog niet bij onherroepelijk vonnis beslist, maar de feiten zijn op dezelfde dagvaarding opgenomen en komen op dezelfde terechtzitting aan de orde. Reeds om die reden is geen sprake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 juni 2010 is J. [slachtoffer], varende op de Rode Zee, aan boord van het marineschip Hr.Ms. Johan de Witt, door meerdere collega’s, waaronder verdachte, (met kracht) uit bed getrokken. Vervolgens hebben een aantal collega’s de handen van die [slachtoffer] (met kracht) achter diens rug geboeid en hem een geblindeerde bril en oorkappen opgezet. Zijn mond werd (met kracht) met een hand dicht gehouden en dicht geplakt met tape. Daarna werd hij naar een met traliewerk afgesloten ruimte (cel/kooi) geleid. Daarin werd hij (met een kabel) aan de vloer vast gemaakt. De toegangsdeur/toegangshek van genoemde ruimte werd door de collega’s afgesloten door middel van een ketting en een tiewrap.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en beroofd houden. Volgens de officier van justitie kan ook het opzet op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving worden bewezen. Hij heeft daartoe betoogd dat [slachtoffer] duidelijk verzet heeft gepleegd, hetgeen onder meer blijkt uit het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving, omdat het om een grap ging en [slachtoffer] slechts gedurende een kort tijdsbestek van zijn vrijheid was beroofd.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Wederrechtelijk?
Met betrekking tot de duur van de vrijheidsbeneming overweegt de militaire kamer dat de Hoge Raad (HR 23 april 1985, NJ 1985, 891 ) heeft bepaald dat, mede gelet op de omstandigheid dat in het eerste lid van art. 282 Sr naast het opzettelijk wederrechtelijk iemand van de vrijheid beroven is strafbaar gesteld het opzettelijk wederrechtelijk iemand van de vrijheid beroofd houden, het duidelijk is dat de wetgever doelt op het laten vertoeven van een persoon – zonder dat de dader daartoe gerechtigd is – op een plaats waarvan of waaruit deze persoon zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten.
Daarbij komt dat in de onderhavige zaak niet aannemelijk is geworden dat de vrijheidsbeneming slechts van zeer korte duur is geweest. In de beleving van [slachtoffer] heeft het gehele incident ongeveer een half uur geduurd. Verdachte heeft verklaard dat ze [slachtoffer] pas na tien minuten hadden bevrijd. Volgens medeverdachte T. [medeverdachte2] was [slachtoffer] gedurende ongeveer 15 minuten geboeid, waarvan hij ongeveer 10 minuten in de cel heeft doorgebracht. Medeverdachten A. [medeverdachte3] en J.A. [medeverdachte4] hebben verklaard dat [slachtoffer] gedurende ongeveer 20 minuten geboeid is geweest, waarvan hij ongeveer 10 tot 15 minuten in de kooi heeft gezeten. Naar het oordeel van de militaire kamer staat daarmee vast dat [slachtoffer] alleen al minimaal 10 minuten geboeid in de afgesloten kooi heeft doorgebracht.
De militaire kamer verwerpt op grond van deze omstandigheden het verweer van de raadsman. De militaire kamer is gelet op de duur van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan – waaronder de omstandigheid dat [slachtoffer] niet met de handelingen heeft ingestemd en zulks ook aan verdachte en diens medeverdachten kenbaar heeft gemaakt – van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden.
Opzet?
Het is een feit van algemene bekendheid dat een persoon beperken in diens vrijheid van beweging (bijvoorbeeld door hem in een kooi of cel op te sluiten) zonder diens toestemming, in strijd met het recht is.
Voor opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven (of beroofd houden) dient het opzet te zijn gericht op de vrijheidsberoving (of het van de vrijheid beroofd houden) en voorts op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving. Door de verdediging is aangevoerd dat het een geintje was en dat dergelijke geintjes bij de krijgsmacht wel vaker worden uitgehaald. Voor zover hiermee wordt bedoeld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving, overweegt de militaire kamer het navolgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, toen hij uit zijn bed werd getrokken, met een verheven stem te kennen gegeven dat men moest ophouden en moest opzouten. Daarop probeerden de belagers zijn mond en neus dicht te houden, wat aangever probeerde te verhinderen door zijn hoofd op een neer te bewegen.
Niet alleen aangever zelf heeft verklaard over zijn verzet gedurende de actie, maar ook de (mede)verdachten hebben hierover verklaard. Zo heeft verdachte verklaard dat aangever schrok, erg wild met zijn armen en benen bewoog en dat hij pas meewerkte nadat hem tweemaal was gezegd dat hij moest meewerken. Ook volgens medeverdachte [medeverdachte4] heeft [slachtoffer] tegengestribbeld door zijn armen los te trekken en zijn benen te trappen en iets in de trant van “jongens wat is dit” te zeggen. [medeverdachte4] heeft de mond van aangever dichtgehouden, omdat hij dingen ging roepen zoals “jongens wat is dit, doe normaal”. Hij deed dat, omdat ze anders misschien anderen wakker zouden maken en betrapt zouden worden. Tevens heeft hij verklaard dat op het verzet van [slachtoffer] werd gereageerd door hem meer in bedwang te houden en door harder aan hem te trekken en te duwen zodat hij ging meewerken. Daarna werd tape over [slachtoffer]s’ mond geplakt. Medeverdachte M. [medeverdachte5] heeft verklaard dat aangever in paniek raakte en dat verdachte toen zei: je moet meewerken, dan is het zo voorbij. [slachtoffer] was al aan het tegenstribbelen toen hem handboeien om werden gedaan. Hij begon zich te verzetten en wilde gaan zitten om overeind te komen. Dit lukte niet omdat er drie man bovenop hem zaten. Verdachte zei weer dat [slachtoffer] mee moest werken en dat het zo voorbij zou zijn. [slachtoffer] lag op zijn arm die hij niet wilde geven. Uiteindelijk gaf hij zijn arm omdat hij het niet kon winnen .
[medeverdachte5] heeft voorts verklaard dat aangever begon te schreeuwen toen hij op zijn buik lag en dat iemand die op zijn schouder zat toen zijn hand voor de mond van aangever deed om het geluid te dempen. Volgens [medeverdachte5] zijn de handboeien gebruikt om aangever in bedwang te kunnen houden, zodat hij niet zou tegenstribbelen.
Tijdens de actie droegen de verdachten een gevechtstenue zonder naamplaatjes en rangonderscheidingstekens en bivakmutsen. Bijna alle verdachten hebben verklaard dat ze deze kleding en bivakmutsen droegen om herkenning te voorkomen. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte2] verklaard dat ze geen naam en rangonderscheidingstekens zouden dragen en bivakmutsen op zouden doen ter voorkoming van herkenning. Medeverdachte [medeverdachte4] heeft verklaard dat het hen wel verstandig leek om onherkenbaar te zijn, omdat ze dan eventuele straffen misschien konden ontlopen.
Op grond van het bovenstaande staat naar het oordeel van de militaire kamer vast dat de verdachten niet alleen wisten dat aangever niet instemde met de vrijheidsberoving, maar dat zij desondanks zijn doorgegaan en zelfs meerdere acties hebben ondernomen om het verzet van [slachtoffer] te doen eindigen en mogelijke ontdekking te voorkomen. Verder hebben ze er bewust voor gezorgd dat ze niet zouden worden herkend, eveneens om mogelijke ontdekking en bestraffing te voorkomen. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de vrijheidsberoving wederrechtelijk was.
Aan het bovenstaande doet de achterliggende beweegreden van de verdachten (een grap uithalen) niet af. Het zogenaamde Neptunus-ritueel aan boord van de Hr.Ms. Johan de Witt en een verjaardagsgrap die is uitgehaald met de compagniesadjudant zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige casus, aangezien in dit geval – in tegenstelling tot voornoemd ritueel en voornoemde grap – geen sprake was van (impliciete) toestemming door de persoon die van zijn bewegingsvrijheid werd beroofd. In de onderhavige casus was onmiskenbaar dat [slachtoffer] niet instemde met de door verdachte en medeverdachten verrichte handelingen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 juni 2010 is J. [slachtoffer], varende op de Rode Zee, aan boord van het marineschip Hr.Ms. Johan de Witt, door J.C. [medeverdachte1], Th. [medeverdachte2], A. [medeverdachte3], J.A. [medeverdachte4], M. [medeverdachte5] en R. [medeverdachte6], (allen) marinier der eerste klasse, (met kracht) uit bed getrokken. Vervolgens werden zijn handen door voornoemde personen (met kracht) achter de rug geboeid, werd hem een geblindeerde bril opgezet en werden hem oorkappen opgezet. Zijn mond werd (met kracht) met een hand dicht gehouden en dicht geplakt met tape. Daarna werd hij naar een cel/kooi begeleid waar hij door voornoemde personen in werd gezet. Daar werd hij (met een kabel) aan de vloer vast gemaakt. De toegangsdeur en/of het toegangshek van genoemde cel/kooi werd door voornoemde personen afgesloten door middel van een ketting en een tiewrap. Verdachte heeft als militair in de rang van korporaal der mariniers dit handelen door zijn minderen toen en daar toegelaten.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als militair opzettelijk toelaten dat een mindere een misdrijf pleegt.
Het standpunt van de verdediging
De militaire kamer begrijpt dat de raadsman met het ten aanzien van feit 1 gevoerde verweer tevens heeft bedoeld dat bij feit 2 het opzet van de lager in rang zijnde militairen op de wederrechtelijkheid heeft ontbroken en dat aldus door deze militairen geen strafbaar feit is gepleegd wat door verdachte zou zijn toegestaan.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Gelet op het geen hierboven onder 1 is overwogen, is de militaire kamer van oordeel dat door de lager in rang dan verdachte zijnde militairen misdrijven zijn begaan, te weten: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden. Verdachte heeft, als militair in de rang van korporaal der mariniers, het plegen van deze misdrijven door zijn ondergeschikten opzettelijk toegelaten en daarbij een leidende rol vervuld zowel in de voorbereidingsfase namelijk bij het beramen van het plan als in de uitvoeringsfase.
Bewezenverklaring
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 30 juni 2010, varende op de Rode Zee, aan boord van het marineschip Hr.Ms. Johan de Witt tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk J. [slachtoffer] wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk
- (met kracht) uit bed hebben te getrokken en
- (met kracht)de handen (achter de rug) hebben geboeid en
- een geblindeerde bril hebben opgezet en/of opgedaan en
- oorkappen hebben opgezet en/of opgedaan en
- de mond (met kracht) met een/de hand hebben dicht gehouden en
- de mond hebben afgeplakt/dicht geplakt met tape en
- in een cel/kooi hebben geplaatst en
- (met een kabel) aan de vloer in die cel/kooi hebben vast gemaakt en
- door de toegangsdeur en/of het toegangshek van genoemde cel/kooi af te sluiten en afgesloten te houden door middel van een ketting en/of een hangslot en een tiewrap;
2.
J.C. [medeverdachte1] en Th. [medeverdachte2] en A. [medeverdachte3] en J.A. [medeverdachte4] en M.
[medeverdachte5] en R. [medeverdachte6], (allen) marinier der eerste klasse, op 30 juni 2010, varende op de Rode Zee, aan boord van het marineschip Hr.Ms. Johan de Witt tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk J. [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en
beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en verdachtes mededader(s)
opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk
- (met kracht) uit bed hebben getrokken en
- (met kracht)de handen (achter de rug) hebben geboeid en
- een geblindeerde bril hebben opgezet en/of opgedaan en
- oorkappen hebben opgezet en/of opgedaan en
- de mond (met kracht) met een hand hebben dicht gehouden en
- de mond hebben afgeplakt/dicht geplakt met tape en/of
- in een cel/kooi hebben geplaatst en
- (met een kabel) aan de vloer in die cel/kooi hebben vast gemaakt en
- door de toegangsdeur en/of het toegangshek van genoemde cel/kooi af te sluiten en afgesloten te houden door middel van een ketting en/of een hangslot en een tiewrap;
het plegen van welk(e) misdrijf door zijn mindere verdachten als militair in de
rang van korporaal der mariniers toen en daar opzettelijk heeft toegelaten;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van feit 2:
Als militair opzettelijk toelaten dat een mindere een misdrijf pleegt.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 10 november 2010.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Door de officier van justitie is voor de afdoening van deze feiten een werkstraf voor de duur van 40 uren geëist.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is verzocht om indien het tot een bewezenverklaring zou komen, bij de bepaling van de op te leggen straf er rekening mee te houden dat het een uit de hand gelopen geintje betrof. Verder is volgens de raadsman van belang dat verdachte zijn gratificatie is misgelopen en dat er vanuit Defensie mogelijk nog een sanctie zal volgen. Ten slotte brengt de raadsman onder de aandacht dat verdachte een first-offender is. Hij verzoekt de militaire kamer verdachte eventueel schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, schuldig gemaakt aan opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van een collega-militair. Verdachten hebben deze collega-militair in de nachtelijke uren uit zijn bed getrokken en vervolgens op de grond geboeid, een geblindeerde bril en oorkappen opgezet en zijn mond dichtgeplakt met tape. Vervolgens hebben ze hem afgevoerd naar een kooi, die bestemd was voor het vasthouden van piraten, en hem daar op een stoel, met zijn armen achter zijn rug geboeid en aan de grond vastgemaakt, achtergelaten terwijl de kooi met een ketting en een extra aangebrachte tie-wrap was afgesloten.
Verder heeft verdachte als militair opzettelijk toegelaten dat zijn militaire minderen (de medeverdachten) bovenstaand feit hebben gepleegd, terwijl van hem verwacht mocht worden dat hij zou ingrijpen nadat het slachtoffer door tegenstribbelen en schreeuwen liet merken niet mee te willen werken en de medeverdachten hier zichtbaar aan voorbijgingen.
De militaire kamer neemt ook in aanmerking dat verdachte door zijn medeverdachten als leider van het gebeuren werd beschouwd en dat hij gedurende de hele aktie zich ook als zodanig gedroeg.
Voorts overweegt de militaire kamer dat een militair zich ervan bewust moet zijn, dat hij of zij veelvuldig en ook onder extreme omstandigheden op collega’s is aangewezen en het is daarom van groot belang dat men geen negatieve gevoelens jegens elkaar koestert.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] komt echter naar voren dat hij zich door zijn collega´s in de steek gelaten en belazerd voelde en dat hij zijn vertrouwen in hen is verloren. Ook voelde hij zich ernstig bedreigd en vernederd en heeft hij pijn ondervonden. [slachtoffer] heeft inmiddels het Korps Mariniers verlaten.
Verdachte heeft beweerd dat het een grap zou zijn. Het is de militaire kamer bekend dat binnen de krijgsmacht bepaalde grappen – bijvoorbeeld in het kader van ontgroeningen en het zogenaamde Neptunus-ritueel – gebruikelijk zijn. Daartegen behoeft op zichzelf genomen geen bezwaar te bestaan, zolang dit met instemming van alle betrokkenen gebeurd. Echter, de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten zijn zo buitensporig geweest dat niet alleen de grens tot welke een grap zich kan uitstrekken, maar ook de grenzen die het Wetboek van Strafrecht aan ieders gedragingen stelt in ernstige mate zijn overschreden.
De militaire kamer overweegt dat door te handelen in strijd met artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht een andere norm is geschonden dan door te handelen in strijd met artikel 148 van het Wetboek van Militair Strafrecht. Artikel 148 van het Wetboek van Militair Strafrecht is een zelfstandige strafbepaling die voorziet in een aansprakelijkheid sui generis die niet in de weg staat aan de mogelijkheid om daarnaast de meerdere als gewoon dader te straffen.
Het verschil in de strekking van voornoemde strafbepalingen staat wel aan het aannemen van een eendaadse samenloop of een voortgezette handeling in de weg. De militaire kamer zal daarom de samenloopbepaling van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, waarin de meerdaadse samenloop is geregeld, toepassen.
Verdachte is, zoals blijkt uit de aangehaalde justitiële documentatie, niet eerder veroordeeld ter zake van een strafbaar feit. De ernst van het bewezen verklaarde feit maakt echter dat dit niet zonder strafrechtelijke gevolgen kan blijven. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen
- 22c, 22d, 47, 57, 91 en 282 van het Wetboek van Strafrecht;
- 4 en 148 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. A.T.M. Vrijhoeven (rechter) en kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid),
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2011.