ECLI:NL:RBARN:2011:BP9752

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/701472-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van karateleraar wegens onvoldoende bewijs van ontucht met minderjarige leerlingen

Op 31 maart 2011 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige karateleraar uit Ede, die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarige leerlingen, die op het moment van de vermeende feiten 11 jaar oud waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De zaak kwam ter terechtzitting op 17 maart 2011, waar de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G.M. Frerix. De officier van justitie, mr. P.A. Boer, had een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist, evenals een werkstraf van 160 uren.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer1] en [slachtoffer3], kritisch beoordeeld. Beide verklaringen waren de enige steun voor de beschuldigingen, en er waren geen getuigen aanwezig bij de vermeende incidenten. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende betrouwbaar waren om de verdachte te veroordelen. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de slachtoffers tegenstrijdigheden vertoonden en dat er geen ondersteunend bewijs was dat de verklaringen van [slachtoffer1] kon bevestigen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer1], werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Rechtbank Arnhem, onder leiding van voorzitter mr. J.J.H. van Laethem, met mr. E. de Boer en mr. B.F.M. Klappe als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/701472-10
Datum zitting : 17 maart 2011
Datum uitspraak : 31 maart 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsvrouw : mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2010 te Ede,
(buiten echt) ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer1], geboren op [geboortedatum],
de ontucht hierin bestaande dat hij die [slachtoffer1] heeft betast bij haar
billen en/of haar schaamstreek
terwijl die [slachtoffer1] op dat moment aan verdachtes zorg en/of opleiding
en/of waakzaamheid (als haar karateleraar) was toevertrouwd;
2.
hij op of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 31 december 2009
te Ede,
(buiten echt) ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer2], geboortedatum [geboortedatum],
de ontucht hierin bestaande dat hij die [slachtoffer2] heeft betast bij haar billen
en/of haar schaamstreek,
terwijl die [slachtoffer2] op dat moment aan verdachtes zorg en/of opleiding en/of
waakzaamheid (als haar karateleraar) was toevertrouwd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 17 maart 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer1] zich schriftelijk in het geding gevoegd.
De officier van justitie, mr. P.A. Boer, heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot het verrichten van 160 uren werkstraf subsidiair 80 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Op 11 januari 2010 is namens [slachtoffer1] aangifte gedaan tegen verdachte. Verdachte zou haar op 6 januari 2010 hebben betast aan haar billen en/of schaamstreek.
Op 26 januari 2010 werd namens [slachtoffer3] aangifte gedaan tegen verdachte. Verdachte zou haar al eerder, te weten in december 2009, aan haar billen en/of schaamstreek hebben betast.
Verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd. Bij beide vermeende incidenten waren geen getuigen aanwezig. Het betreft in beide gevallen zogenaamde ‘één op één verklaringen’ waarbij de verklaringen van [slachtoffer3] en [slachtoffer1] over en weer het voornaamste steunbewijs zijn. De rechtbank ziet zich gelet daarop voor de opgave gesteld om de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters enerzijds, en die van verdachte anderzijds, te beoordelen.
S. [moeder van slachtoffer3], de moeder van [slachtoffer3], heeft verklaard dat [slachtoffer3] haar op 20 januari 2010 had verteld dat het betasten door verdachte was gebeurd in de meisjeskleedkamer van de sportschool. Dit had [moeder van slachtoffer3] ook gehoord van haar eigen moeder, [slachtoffer3]’s oma. (p. 95 dossier)
Tijdens een studioverhoor bij de politie in Nijmegen op 28 januari 2010 heeft [slachtoffer3] [slachtoffer2] zelf verklaard dat ‘het’ was gebeurd in de karatezaal (waar ook het betasten van [slachtoffer1] zou hebben plaatsgevonden). [slachtoffer3] verklaart tegenstrijdig op een belangrijk punt, namelijk de locatie waar het betasten zou hebben plaatsgevonden. Het bevreemdt de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer3] op zo een wezenlijk onderdeel uiteenlopen.
Voorts heeft [slachtoffer3] in haar slachtofferverklaring geschreven dat zij verdachte nog maar één keer na het incident (dat in december 2009 zou hebben plaatsgevonden) heeft gezien, namelijk in het zwembad. Dat valt niet te rijmen met de omstandigheid dat [slachtoffer3] blijkens haar eigen verklaringen en de stukken in het dossier in december 2009 zou zijn betast in ieder geval op 6 januari 2010 nog gewoon naar karate is gegaan en toen les heeft gehad van verdachte. Haar moeder heeft (p. 94) ook verklaard dat zij tot dat moment ook altijd met goede zin naar karateles is gegaan, wat wordt onderschreven door verdachte zelf.
Ten slotte heeft [slachtoffer1] op 6 januari 2010, nadat zij uit de dojo kwam en [slachtoffer3] trof in de kleedkamer, aan [slachtoffer3] heeft verteld dat verdachte met zijn hand in haar broek was geweest. Niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat het verhaal van [slachtoffer1] mede heeft bijgedragen aan het doen van aangifte door, althans namens, [slachtoffer3] [slachtoffer2] op 26 januari 2010. Beïnvloeding is te meer niet uit te sluiten, nu tegen verdachte aangifte is gedaan namens een derde meisje uit dezelfde judogroep. Over haar verklaring bestond kennelijk zo veel twijfel, dat deze aangifte niet tot vervolging heeft geleid.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen zich in het dossier vindt onvoldoende redengevend is om de verklaring van aangeefster van doorslaggevende betekenis te achten tegenover de ontkennende verklaring van verdachte. De rechtbank komt om die reden niet tot een bewezenverklaring van feit 2.
Ten aanzien van feit 1 brengt het voorgaande met zich dat sprake is van een ontkennende verdachte en één belastende verklaring van [slachtoffer1], die niet wordt ondersteund door soortgelijke verklaringen van [slachtoffer3]. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moet de verklaring van [slachtoffer1] in voldoende mate steun vinden in het overige aanwezige bewijsmateriaal. Steunbewijs zou kunnen worden gevonden in de aangifte waarin haar vader verklaart dat [slachtoffer1] later dan haar broer uit de kleedkamer kwam en dat zij anders reageerde dan normaal. Voorts heeft [slachtoffer1] kort na de karateles haar verhaal verteld aan haar ‘pleegzus’ C. [naam]. Anderzijds blijkt uit proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] dat [slachtoffer1] onlangs is verteld over seksueel misbruik gepleegd met anderen, iets dat kennelijk grote indruk op haar heeft gemaakt. Daarom is de rechtbank op grond het aanwezige bewijsmateriaal niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] zal, niet ontvankelijk worden verklaard nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd of artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht worden toegepast.
4. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem, als voorzitter,
mr. E. de Boer, rechter,
mr. B.F.M. Klappe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 maart 2011.