Parketnummer : 05/800381-10
Datum zitting : 7 maart 2011
Datum uitspraak : 21 maart 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
rang/rnr. : soldaat der eerste klasse/ [nummer],
ingedeeld bij : [standplaats]
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2010 te Amsterdam in de gemeente Amsterdam, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
op de weg, het Waterlooplein, onder invloed van alcoholhoudende drank,
althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid
alcoholhoudende drank, slingerend over de trambaan en/of in strijd met het
gestelde in artikel 10 van het Reglement verkeerregels en verkeerstekens 1990
geheel of gedeeltelijk over een aan die weg gelegen trottoir heeft gereden,
met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, althans met een grotere
snelheid dan de aldaar maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur
en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, zijn,
verdachtes snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat
was dat door hem, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of tegen twee zich op voormeld trottoir bevindende
voetgangers is gebotst of aangereden
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en
(Th.O.[slachtoffer1] en/of F.J. [slachtoffer2]) zwaar lichamelijk letsel, althans
zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in
de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander/en lichamelijk letsel werd
toegebracht en verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8,
derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte
toen dat motorrijtuig (perosnhenauto) heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes adem, bij
een onderzoek, als bedoeld in artikel 8 derde, aanhef en onder a van de
Wegenverkee4rswet 1994, 860 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen
van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan
hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden;
bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet
1994,terwijl 860 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per
liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat
motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor
de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
A)
hij op of omstreeks 30 april 2010 te Amsterdam als bestuurder van een
motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik
van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een
onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de
Wegenverkeerswet 1994, 860 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen
van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan
hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden;
b)
hij op of omstreeks 30 april 2010 te Amsterdam in de gemeente Amsterdam, als
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)daarmede op de weg, het
Waterlooplein, slingerend over de trambaan en/of in strijd met het gestelde in
artikel 10 van het Reglement verkeerregels en verkeerstekens 1990 geheel of
gedeeltelijk over een aan die weg gelegen trottoir heeft gereden, met een
snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid
dan de aldaar maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en/of
tegen twee zich op voormeld trottoir bevindende voetgangers is gebotst of
aangereden, door welke gedraging/en van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon wordenveroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd.
hij op of omstreeks 30 april 2010, te Amsterdam,
als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op het
Waterlooplein, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat
ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan (een) ander(en)
(te weten Th.O. [slachtoffer1] en/of F.J. [slachtoffer2]) letsel en/of schade was
toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden
tot vaststelling van zijn identiteit en/of de identiteit van het door
verdachte bestuurde motorrijtuig.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 maart 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
De officier van justitie, mr. H.G. Velders, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een militaire detentie voor de duur van 3 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 29 april 2010 te Amsterdam tussen 20.00 en 0.00 uur twee longdrink glazen pure whisky gedronken. Daarna is hij naar zijn auto gelopen, die geparkeerd stond op de Rozengracht te Amsterdam om naar zijn huis te rijden. T.O. [slachtoffer1] (hierna: [slachtoffer1]) en F.J. [slachtoffer2] (hierna: [slachtoffer2]) bevonden zich op 30 april 2010 omstreeks 0.15 uur op het Waterlooplein. Ter hoogte van de tramhalte zagen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] uit de richting van het Rembrandtplein een auto aankomen. [slachtoffer1] en [slachtoffer2] werden door de auto aangereden. De auto is na de aanrijding zonder te stoppen doorgereden. Door het ongeval heeft [slachtoffer2] meerdere kleine en grote schaafwonden, een grote bloeduitstorting van 30 centimeter doorsnede aan zijn rechteronderbeen, meerdere kneuzingen en enkele bloeduitstortingen opgelopen en heeft hij zijn enkel verzwikt. Door het ongeval heeft [slachtoffer1] een opgezwollen linkerknie opgelopen en zijn linkerbeen en heup gekneusd.
Op 30 april 2010 om 00.53 uur is bij verdachte een ademanalyse uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat het alcoholgehalte van de uitgeademde lucht van verdachte ten tijde van de ademanalyse 860 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg. Aan verdachte is op 30 maart 2009 een rijbewijs voor de categorie AM/B afgegeven. Er waren sinds de datum waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs was verstrekt nog geen vijf jaren verstreken terwijl de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden. Op 30 april 2010 was het ten tijde van het ongeval (00.15 uur) de straatverlichting in werking, regende het en was het wegdek nat of vochtig. De ter plaatste toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij wel de bestuurder is geweest van de betreffende auto, maar dat hij niet slingerend over de trambaan en niet geheel of gedeeltelijk over het trottoir heeft gereden. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij wel gemerkt heeft dat hij met zijn auto een persoon heeft geraakt, maar dat hij niet wist dat deze persoon gewond was. Hij heeft niet gemerkt heeft dat hij een tweede persoon heeft geraakt. Hij is niet gestopt, omdat hij niet wist dat degene die hij geraakt had gewond was en omdat hij dacht dat de situatie zou escaleren als hij zou uitstappen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde.
Beoordeling van de standpunten
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde en overweegt daartoe het navolgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 april, terwijl hij een auto bestuurde, tussen het Waterlooplein en het Weesperplein en heleboel mensen op straat zag omdat het Openlucht festival net was afgelopen. Hij heeft hierop zijn rijstijl echter niet aangepast en is met dezelfde snelheid, door hem geschat op 60 km per uur, blijven rijden. Hij heeft daarop iemand aangereden. Of hij nog meer personen heeft aangereden, wist verdachte niet. [slachtoffer1] heeft verklaard dat hij met zijn vriend [slachtoffer2] op het Waterlooplein, ter hoogte van de tramhalte, op de stoep liep, toen hij met de hoge snelheid van 40-50 km per uur een auto zag aankomen die slingerend over de weg en de trambaan reed. Omdat hij dacht door de auto geraakt te worden toen de auto half over de trambaan en de stoep reed, is hij weggesprongen. Desondanks is hij door de auto geraakt. Ook [slachtoffer2] heeft hierover verklaard dat hij zag dat de auto slingerend en met een geschatte snelheid van 50 km per uur op hen afreed. De auto reed gedeeltelijk over de stoep. Ook [slachtoffer2] is door de auto aangereden
De militaire kamer overweegt dat de door de aangevers afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn nu er geen reden is om aan hun verklaring te twijfelen. Verdachte, daarentegen, had een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken, waarbij het zeer aannemelijk is dat hij in de toestand waarin hij verkeerde de auto niet geheel meer onder controle had, en zich tevens niet alles herinnert.
Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting, bij het zien van de door de griffier getoonde afbeeldingen van de situatie ter plaatse, afkomstig van Google maps, heeft verklaard dat het heel goed mogelijk is geweest dat hij wel over de stoep/het trottoir heeft gereden. Het hoogteverschil tussen de stoep/het trottoir en de rijbaan loopt namelijk ter hoogte van eetcafé Blauwe Brug, de plaats van de aanrijding, geleidelijk op.
De militaire kamer is dan ook van oordeel dat verdachte slingerend over de trambaan en in strijd met het gestelde in artikel 10 van het Reglement verkeerregels en verkeerstekens 1990
geheel of gedeeltelijk over een aan die weg gelegen trottoir heeft gereden waarbij hij twee personen die zich op het trottoir bevonden heeft aangereden.
Nu verdachte bovendien zijn snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur niet heeft geminderd en zijn rijstijl niet heeft aangepast , terwijl het druk was op straat , het geregend had en hij zijn ruiterwissers aan had heeft hij naar het oordeel van de militaire kamer met een gezien de omstandigheden van het moment dusdanig - te hoge - snelheid gereden dat hij niet in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en is hij tegen twee voetgangers aangereden. Dat terwijl hij onder de invloed van alcohol verkeerde.
De hiervoor opgesomde gedragingen van verdachte leiden tot de conclusie dat hij meerdere grove verkeersfouten heeft gemaakt, zodat het aan zijn schuld te wijten is dat de aanrijding heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer2] en [slachtoffer1] lichamelijk letsel werd toegebracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij, kort gezegd, gezien de omstandigheden geen reden heeft gezien om na de aanrijding te stoppen om zijn gegevens bekend te maken of om hulp te verlenen, terwijl hij wel van deze verplichting op de hoogte was.
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte gezien de omstandigheden echter wel redelijkerwijs moest vermoeden dat er aan [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] letsel en/of schade was toegebracht. De militaire kamer overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij een heleboel mensen op straat zag, dat hij desondanks met dezelfde snelheid bleef rijden, dat hij vervolgens een lichte klap hoorde en zag dat hij een persoon met de linkervoorzijde van zijn auto raakte.
Omdat verdachte daadwerkelijk heeft waargenomen dat hij iemand had geraakt moest hij redelijkerwijs vermoeden dat een andere weggebruiker daarbij letsel en/of schade had opgelopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 april 2010 te Amsterdam in de gemeente Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) op de weg, het Waterlooplein, onder invloed van alcoholhoudende drank, slingerend over de trambaan en in strijd met het gestelde in artikel 10 van het Reglement verkeerregels en verkeerstekens 1990 geheel of gedeeltelijk over een aan die weg gelegen trottoir heeft gereden, met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur en in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, zijn, verdachtes snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en tegen twee zich op voormeld trottoir bevindende
voetgangers is aangereden en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor Th.O.[slachtoffer1] en F.J. [slachtoffer2] zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in
de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
terwijl het een ongeval betrof waardoor anderen lichamelijk letsel werd toegebracht en verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes adem, bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8 derde, aanhef en onder a van de
Wegenverkeerswet 1994, 860 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
hij op 30 april 2010, te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op het Waterlooplein, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat
ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan (een) ander (te weten Th.O. [slachtoffer1] of F.J. [slachtoffer2]) letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en/of de identiteit van het door
verdachte bestuurde motorrijtuig.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor anderen lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 derde lid van deze wet.
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 10 februari 2011
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een militaire detentie voor de duur van 3 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft in de nacht van 30 april 2010, als beginnend bestuurder, na een grote hoeveelheid alcohol genuttigd te hebben (860 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) geprobeerd door het drukke centrum van Amsterdam naar huis te rijden en heeft hierbij twee voetgangers aangereden, die door de aanrijding lichamelijk letsel hebben opgelopen. Daarna is verdachte niet gestopt, maar heeft hij zijn weg naar huis vervolgd.
Dit is zijn ernstige feiten, die overeenkomstig de zogeheten LOVS oriëntatiepunten zouden kunnen worden bestraft met drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden.
De militaire kamer rekent verdachte de feiten zwaar aan. Gebruik van een dergelijke hoeveelheid alcohol in combinatie met deelname aan het verkeer leidt niet zelden tot ongevallen met dodelijke afloop. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat een combinatie van militaire detentie met een ontzegging van de rijbevoegdheid een passende sanctie is. Daarnaast is een flinke voorwaardelijke straf aangewezen om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nog eens schuldig zal maken aan soortgelijk feiten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op eerdere uitspraken van de militaire kamer in min of meer vergelijkbare gevallen, oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een militaire detentie voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren zal worden opgelegd, en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht , de artikelen 6, 7, 8, 175, 176, 178, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 6, 11 en 14 van het Wetboek van Militair strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Een militaire detentie voor de duur van 3 (drie) maanden
Bepaalt dat van deze militaire detentie 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. Een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 (achttien) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat van deze ontzegging 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
mr. A.G. Broek-de Stigter, als voorzitter,
mr. M.F. Gielissen, rechter,
kolonel mr. B.F.M. Klappe, militair lid,
in tegenwoordigheid van M.H. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2011.