zaaknummer / rolnummer: 212321 / KG ZA 11-80
Vonnis in kort geding van 28 februari 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.R. Ali te ‘s-Gravenhage,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [ ],
zetelend te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Saedt te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is op 28 februari 2011 vonnis gewezen.
Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.
2. De feiten
2.1. [eiser] huurt sinds 1 juli 2001 van de gemeente een woonwagenstandplaats aan de [adres] 34 te [woonplaats]. Tevens huurt [eiser] van de firma [X] een woonwagen.
2.2. De gemeente heeft op enig moment besloten om de woonwagenlocatie aan de [adres] te [woonplaats] te herstructureren en is daartoe overgegaan.
2.3. Bij vonnis in kort geding van 17 september 2008 zijn [eiser] en zijn zoon – samengevat – veroordeeld om het opslagterrein (gelegen naast woonwagenstandplaats nummer 30), het daarnaast gelegen (braakliggend) terrein, alsmede alle (overige) gronden op en rondom de locatie [adres], die gebruikt worden voor de handel, verwerking en/of opslag van onder andere oud ijzer en zaken te ontruimen en te verlaten en ontruimd en verlaten te houden. De gemeente heeft op basis van dit vonnis het terrein meerdere malen doen ontruimen.
2.4. Tussen [eiser] en de gemeente bestond op enig moment verschil van mening over de vraag of [eiser] tijdig kenbaar had gemaakt dat hij als huurder aanspraak wenste te maken op een standplaats op de nieuw aan te leggen woonwagenstandplaats. Bij uitspraak van de bestuursrechter van deze rechtbank van 17 november 2008 in de procedure van (onder meer) [eiser] tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] is hieromtrent onder meer het volgende overwogen en beslist:
Bij het bestreden besluit is ten aanzien van eiser [[eiser], de voorzieningenrechter] primair overwogen dat hij niet voor een standplaatstoewijzing (lees: huisvestingsvergunning) in aanmerking kan komen omdat hij niet op de wachtlijst staat. Anders dan bij het primaire besluit heeft verweerder zich niet gebogen over de vraag welke betekenis toekomt aan het feit dat eiser beschikt over een huurovereenkomst.
In de huurovereenkomst staat vermeld dat de huurder binnen twee weken een huisvestingsvergunning moet aanvragen en dat de huurovereenkomst bij gebreke daarvan na een maand eindigt (artikel 2.1 respectievelijk artikel 2.3).
Namens verweerder is ter zitting aangegeven dat de gemeente niet handhavend optreedt als er geen huisvestingsvergunning wordt aangevraagd; ook past de gemeente het bepaalde in artikel 2.3 van de huurovereenkomst in de praktijk niet toe. Dat een betrokkene niet beschikt over een huisvestingsvergunning wordt gedoogd.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt gezien het vorenstaande degene die alleen beschikt over een huurovereenkomst behandeld als ware hij in het bezit van een huisvestingsvergunning. Gezien die praktijk brengt de rechtszekerheid mee dat bij de vraag wie voor een huisvestingsvergunning in aanmerking komt in beginsel eerst – dat wil zeggen voorafgaand nog aan de wachtlijst – wordt gekeken naar degenen die over een huurovereenkomst beschikken en hebben aangegeven aan de [adres] te [woonplaats] te willen blijven staan. Dat is alleen anders indien andere, van nog meer gewicht zijnde belangen, aan dat uitgangspunt in de weg staan. Verweerder heeft dat bij het bestreden besluit voor wat betreft de primaire weigeringsgrond geheel miskend.
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
(…)
2.5. De gemeente heeft naar aanleiding van de onder 2.4. vermelde uitspraak van de bestuursrechter een nieuw besluit genomen en [eiser] bij brief van 30 januari 2009 voor zover hier van belang het volgende bericht:
Op 22 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten u een vrije standplaats toe te wijzen aan de [adres], bouwnr. 20.
Binnenkort krijgt u een uitnodiging voor een gesprek op het stadhuis. U krijgt dan een toelichting op de aanleg van uw nieuwe standplaats en hebt de gelegenheid om vragen te stellen.
Na het gereedkomen van uw nieuwe standplaats, krijgt u van de heer [betrokkene] van Nijbod Consultancy, namens de gemeente, een nieuw huurcontract voorgelegd ter ondertekening. Daarmee komt het oude huurcontract van uw standplaats aan [adres] 34 te vervallen.
2.6. Op 23 april 2009 heeft opnieuw een ontruiming van het terrein zoals bedoeld onder 2.3. plaatsgevonden.
2.7. De advocaat van de gemeente heeft [eiser] bij brief van 26 juni 2009 verzocht mee te werken aan een beëindiging van de huurovereenkomst door een beëindigings-overeenkomst te tekenen. Volgens de gemeente zou [eiser] het gehuurde in strijd met de bestemming wonen gebruiken voor het drijven van een oud ijzer handel, waarbij [eiser] tevens overlast en gevaar zou veroorzaken. Daarnaast zou [eiser] zonder toestemming van de gemeente vergaande wijzigingen en veranderingen aan het gehuurde hebben aangebracht en diverse malen ambtenaren van de gemeente hebben bedreigd. [eiser] heeft niet gereageerd op deze brief.
2.8. Bij vonnis van 7 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiser], kort gezegd, veroordeeld om de woonwagenstandplaats aan de [adres] 34 te [woonplaats], alsmede de daarop staande woonwagen te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden, waarna de gemeente is overgegaan tot ontruiming. Dit vonnis is op 6 april 2010 door het gerechtshof te Arnhem bekrachtigd.
2.9. Bij brief van 8 april 2010 heeft de advocaat van de gemeente [eiser], althans zijn advocaat gesommeerd om tot betaling van een bedrag van € 87.713,21 (bestaande uit de totale kosten van de ontruimingen ad € 36.713,21 en een bedrag van € 51.000,- aan misgelopen subsidie als gevolg van door [eiser] veroorzaakte vertraging in de reconstructie van de woonwagenlocatie) over te gaan. [eiser] is niet tot betaling overgegaan.
2.10. Inmiddels is de woonwagenlocatie aan de [adres] heringericht en zijn er nieuwe standplaatsen aangelegd. De voormalige standplaats van [eiser] (nummer 34) is komen te vervallen.
2.11. Op 1 maart 2011 wordt op de standplaats met bouwnummer 20 een woonwagen geplaatst en (kort daarna) zullen de nieuwe bewoners, niet zijnde [eiser], aldaar hun intrek nemen. [eiser] verblijft thans elders.
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter de gemeente
I. veroordeelt om direct na betekening van dit vonnis tot onvoorwaardelijke nakoming over te gaan van de aan [eiser] toegekende huisvestingsvergunning d.d. 30 januari 2009, kenmerk: SO/K. v. Dorenmalen, door de benodigde huurovereenkomst van de in deze vergunning aan [eiser] toegewezen woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20, aan [eiser] ter ondertekening voor te leggen en de voornoemde woonwagenstandplaats feitelijk aan [eiser] ter gebruik ter beschikking te stellen,
II. verbiedt om direct na betekening van dit vonnis (nog langer) medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een huisvestingsvergunning ten behoeve van derden en betrekking hebbende op de woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20 en/of aan de totstandkoming van huurovereenkomsten met derden voor zover deze betrekking heeft op de verhuur van de aan [eiser] toegewezen woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20 en/of aan de totstandkoming van feitelijke gedragingen die de rechten en/of het feitelijk gebruik van de aan [eiser] toegewezen woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20, in de weg kunnen staan, althans illusoir maken, dan wel
nog langer uitvoering te geven aan andere(n) dan [eiser] toegekende huisvestingsvergunning voor de woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20 en/of uitvoering te geven aan huurovereenkomsten met derden voor zover deze betrekking heeft op de verhuur van de woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20, en/of uitvoering te geven aan feitelijke gedragingen die de rechten en/of het feitelijk gebruik van de aan [eiser] toegewezen woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20, in de weg kunnen staan, althans illusoir maken, althans
te dezer zake een voorziening treft die de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,
III. veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat de gemeente niet voldoet aan het gevorderde onder I. en II.,
IV. veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Volgens [eiser] handelt de gemeente onrechtmatig jegens hem door in strijd met de aan [eiser] op 30 januari 2009 verleende huisvestigingsvergunning hem de in die vergunning omschreven woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20 niet alsnog toe te wijzen en niet alsnog feitelijk ter beschikking te stellen. Verder handelt de gemeente onrechtmatig jegens [eiser] door de toezegging in de brief van 30 januari 2009 – het voorleggen van een huurovereenkomst – niet na te komen. [eiser] kan thans nergens met zijn caravan terecht en wenst zo spoedig mogelijk zijn recht op een woonwagenstandplaats aan de [adres] veilig te stellen.
3.3. De gemeente voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van [eiser] en is ook niet door de gemeente weersproken.
4.2. De vordering van [eiser] strekt feitelijk tot nakoming van de aan [eiser] bij brief van 30 januari 2009 toegekende huisvestingsvergunning door hem een huurovereenkomst aan te bieden voor een woonwagenstandplaats aan de [adres], bouwnummer 20 en die standplaats ook feitelijk aan hem ter beschikking te stellen. Verder wordt gevorderd, kort gezegd, een verbod om een huisvestingsvergunning en/of huurovereenkomst aan een ander te verlenen dan wel aan te bieden en/of de standplaats feitelijk aan een ander ter beschikking te stellen.
4.3. De gemeente heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd en daartoe aangevoerd dat er geen overeenstemming is bereikt tussen haar en [eiser] voor het aangaan van een huurovereenkomst voor een standplaats aan de [adres] en dat [eiser] zijn rechten heeft verspeeld om in aanmerking te komen voor een standplaats. [eiser] is formeel nog huurder (de huurovereenkomst is nog niet ontbonden) en handelt/handelde in die hoedanigheid in strijd met wettelijke bepalingen alsook met bepalingen opgenomen in de huurovereenkomst. Zo heeft [eiser] samen met zijn zoon zonder toestemming van de gemeente een oud ijzerhandel gedreven op enkele terreinen naast woonwagenstandplaats nummer 30. Nadat [eiser] bij vonnis van 17 september 2008 was veroordeeld om het door hem in gebruik genomen terrein te ontruimen, heeft hij nagelaten tot ontruiming over te gaan. De gemeente heeft vervolgens het terrein moeten ontruimen, waarna [eiser] opnieuw oud ijzer ging opslaan op hetzelfde terrein. Uiteindelijk heeft de gemeente het terrein meerdere malen moeten ontruimen. Vervolgens is [eiser] vanuit zijn standplaats (nummer 34) een oud ijzer handel gaan exploiteren en drijven. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser] op 7 oktober 2009 op vordering van de gemeente veroordeeld om zijn standplaats te ontruimen en ontruimd te houden, welk vonnis door het gerechtshof bij arrest van 6 april 2010 is bekrachtigd. [eiser] is vervolgens niet vrijwillig tot ontruiming overgegaan. Daarnaast heeft [eiser] diverse malen bedreigingen geuit in de richting van medewerkers van de gemeente en andere door de gemeente ingeschakelde personen die werkzaamheden kwamen verrichten op de woonwagenlocatie. Meerdere malen is hieromtrent een proces-verbaal door de politie danwel een rapport door de gemeente opgemaakt. Gelet hierop en gelet op het feit dat [eiser] de gemeente nog een aanzienlijk bedrag (voor de verrichte ontruimingen en ter zake van niet betaalde proceskosten) verschuldigd is, stelt de gemeente zich op het standpunt dat [eiser] thans geen nakoming meer kan vorderen van hetgeen de gemeente in haar brief van 30 januari 2009 heeft geschreven/toegezegd, althans dat [eiser] niet in aanmerking komt voor een nieuwe huurovereenkomst.
4.4. Kernvraag in dit kort geding is of de gemeente gehouden is om de toezegging in haar brief van 30 januari 2009 – het voorleggen van een huurovereenkomst aan [eiser] – na te komen.
4.5. Voorop wordt gesteld dat het terugkomen van een eerder expliciet gedane toezegging in een geval als hier aan de orde in beginsel niet is toegestaan. Dit kan anders zijn indien sprake is van niet voorzienbare, zwaarwegende omstandigheden die het terugkomen op eerder gedane toezeggingen en gewekte verwachtingen rechtvaardigen. In het geval toch wordt teruggekomen, moet het besluit daartoe deugdelijk worden gemotiveerd.
4.6. Uit het vonnis van 7 oktober 2009 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank blijkt dat [eiser], nadat de gemeente hem op 30 januari 2009 de toezegging had gedaan, in strijd heeft gehandeld met artikel 3 van de huurovereenkomst (de bestemming van het gehuurde) en artikel 7:214 BW (gebruik volgens bestemming) door op zijn standplaats enige tijd een handel in oud ijzer te exploiteren en te drijven. Daarnaast heeft [eiser] zich niet gedragen zoals een goed huurder betaamt. Zo heeft [eiser] intimiderend en bedreigend gedrag vertoond jegens gemeenteambtenaren en/of personen die door de gemeente waren ingehuurd om werkzaamheden op de woonwagenlocatie te verrichten. Verder heeft [eiser] zonder toestemming van de gemeente en in strijd met artikel 1.1. juncto artikel 6.3. van de algemene voorwaarden Standplaatsen en Woonwagens meerdere bouwwerken, die constructief onstabiel leken te zijn, op zijn standplaats gebouwd. [eiser] heeft dit alles niet uitdrukkelijk weersproken. Naar aanleiding hiervan is [eiser] bij vonnis van 7 oktober 2009 veroordeeld om zijn standplaats te ontruimen, welk vonnis bij arrest van 6 april 2010 is bekrachtigd door het gerechtshof. [eiser] is evenwel niet tot vrijwillige ontruiming overgegaan, zodat de gemeente de standplaats heeft doen ontruimen. In dat verband is nog van belang dat [eiser] nimmer de proceskosten en de andere aan de gemeente verschuldigde kosten (voor onder meer de ontruimingen) heeft voldaan. Ook niet nadat de advocaat van de gemeente [eiser], althans zijn toenmalige advocaat, bij brief van 8 april 2010 daartoe heeft gesommeerd.
4.7. Voorts heeft de heer [betrokkene 2], medewerker handhaving bij de gemeente, ter zitting verklaard dat de bedreigingen van de zijde van [eiser] blijven voortduren en dat ondernemingen/instellingen, althans de medewerkers daarvan, die door de gemeente worden ingeschakeld om werkzaamheden uit te voeren op de woonwagenlocatie eveneens worden bedreigd door [eiser], hetgeen onbetwist is gelaten.
4.8. Gelet op deze voorgeschiedenis, de voortdurende bedreigingen en de (aanzienlijke) schuldenlast van [eiser] is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat er voor de gemeente niet voorzienbare, zwaarwegende omstandigheden zijn (ontstaan) die het terugkomen op de eerder gedane toezegging en gewekte verwachting rechtvaardigen. De stelling van [eiser] dat de omstandigheden nu anders zijn – hetgeen overigens gelet op het verweer van de gemeente nog maar de vraag is –, kan dan ook niet gevolgd worden. De enkele ter zitting gedane toezegging van [eiser] dat hij zich op de nieuwe standplaats zal onthouden van het drijven van een handel in oud ijzer is onvoldoende om tot een andere beslissing te komen. Daarvoor is teveel gebeurd. Dat [eiser] geen huurachterstand zou hebben, maakt het voorgaande niet anders.
4.9. Van de gemeente had overigens wel mogen worden verwacht dat zij [eiser] schriftelijk zou hebben medegedeeld dat en waarom zij terugkwam op haar toezegging. Dit heeft zij niet gedaan. Onweersproken is evenwel dat de gemeente ongeveer een half jaar geleden (bij het gereedkomen van de standplaats) de voormalige advocaat en later ook de huidige advocaat van [eiser] desgevraagd telefonisch gemotiveerd heeft aangegeven dat zij terugkwam op haar brief van 30 januari 2009. Daarbij heeft de gemeente verwezen naar de eerdere kort gedingprocedures en de daarop volgende ontruimingen. Onder die omstandigheden kan aan het ontbreken van een schriftelijke motivering geen gevolg worden verbonden.
4.10. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van niet voorzienbare, zwaarwegende omstandigheden die het terugkomen op de bij brief van 30 januari 2009 gedane toezegging rechtvaardigen en dat dit voldoende gemotiveerd kenbaar is gemaakt aan [eiser], kan [eiser] de gemeente niet langer houden aan haar toezegging. Dit betekent dat er geen grond bestaat om de vorderingen toe te wijzen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht € 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.384,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 28 februari 2011. De overwegingen waarop dit vonnis stoelt zijn afzonderlijk vastgelegd op 10 maart 2011.