ECLI:NL:RBARN:2011:BP8465

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208024
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het aanbieden van een huurovereenkomst voor een woonwagenstandplaats door de gemeente

In deze zaak vordert eiseres, die sinds 1991 in een woonwagen op een standplaats woont, dat de gemeente haar een huurovereenkomst aanbiedt voor een nieuwe standplaats. Eiseres heeft sinds 2001 zonder recht op de woonwagenlocatie verbleven en heeft in 2009 een toezegging van de gemeente ontvangen voor een vrije standplaats. De gemeente heeft echter voorwaarden gesteld aan het aanbieden van de huurovereenkomst, waaronder het intrekken van lopende rechtszaken en het betalen van openstaande schulden. Eiseres betwist dat deze voorwaarden redelijk zijn en stelt dat de gemeente gehouden is haar de huurovereenkomst aan te bieden zonder deze voorwaarden. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de gemeente ontslaan van haar toezegging en gebiedt de gemeente om binnen zeven dagen een huurovereenkomst aan te bieden. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat zij niet aan deze verplichting voldoet. De proceskosten worden aan de zijde van eiseres begroot op € 974,93.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 208024 / KG ZA 10-728
Vonnis in kort geding van 8 maart 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonpla[woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.J. van de Laar te Eindhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TIEL,
zetelend te [woonpla[woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Saedt te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Gemeente [woonplaats] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief namens Gemeente [woonplaats] van 3 januari 2011 met bijgevoegd producties A t/m J
- de brief namens Gemeente [woonplaats] van 5 januari 2011 met bijgevoegd productie K
- de brief namens mr. Van de Laar van 6 januari 2011 waarin hij meedeelt dat hij wegens ziekte niet ter zitting kan verschijnen
- de mondelinge behandeling op 6 januari 2011, waarbij de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de behandeling van de zaak wegens afwezigheid van mr. Van de Laar wordt aangehouden en waarbij de raadslieden is verzocht verhinderdata op te geven
- de brief namens [eiseres] van 24 februari 2011 met bijgevoegd vier nadere producties
- de brief namens Gemeente [woonplaats] van 28 februari 2011 met bijgevoegd productie L
- de (voortgezette) mondelinge behandeling op 1 maart 2011
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van Gemeente [woonplaats].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] woonde sinds 1991 in een woonwagen op een standplaats op de woonwagenlocatie aan de [adres] in [woonplaats]. In 2001 is zij naar elders verhuisd. Sinds 28 augustus 2001 staat [eiseres] ingeschreven als standplaatszoekende bij Gemeente [woonplaats]. Vanaf die tijd heeft zij zonder recht of titel op en rondom de woonwagenlocatie aan de [adres] verbleven.
2.2. Op 9 mei 2007 heeft Gemeente [woonplaats] aan [eiseres] een woonwagenstandplaats toegewezen op de woonwagenlocatie aan de [adres] in [woonplaats]. Bij besluit van 8 november 2007 heeft Gemeente [woonplaats] dit besluit herroepen. [eiseres] heeft daartegen beroep ingesteld bij deze rechtbank, sector bestuursrecht. Bij uitspraak van 17 november 2008 heeft de rechtbank het beroep van [eiseres] gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat Gemeente [woonplaats] een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.3. Op 13 december 2008 heeft Gemeente [woonplaats] de caravan van [eiseres], die op dat moment stond opgesteld tegenover [adres] 34 in [woonplaats], afgevoerd en opgeslagen.
2.4. Op 30 januari 2009 heeft Gemeente [woonplaats] aan [eiseres] onder meer geschreven:
Op 22 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten u een vrije standplaats toe te wijzen aan de [adres], bouwnr. 22 op grond van artikel 12 lid 3 van de Huisvestingsverordening 2005 gemeente [woonplaats] […].
Na het gereedkomen van uw nieuwe standplaats, krijgt u […] namens de gemeente, een huurcontract voorgelegd ter ondertekening […].
Op grond van de artikelen 3:45 juncto 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt nog uw aandacht gevestigd op de mogelijkheid om binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na de datum van verzending van dit besluit, een bezwaarschrift in te dienen bij het college.
2.5. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 maart 2009 is de vordering van [eiseres], strekkende tot toekenning van een tijdelijke standplaats totdat de standplaats aan de [adres] gereed is, afgewezen en is [eiseres]s vordering tot teruggave van de door Gemeente [woonplaats] verwijderde caravan toegewezen.
2.6. In april 2010 heeft [eiseres] met een caravan een standplaats op de woonwagenlocatie aan de [adres 2] in [woonplaats] in gebruik genomen.
2.7. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 16 juni 2010 is de vordering van Gemeente [woonplaats] tot veroordeling van [eiseres] tot ontruiming van de standplaats aan de [adres 2] in [woonplaats] toegewezen, evenals de vordering tot een verbod aan [eiseres] om elders in [woonplaats] enige in eigendom van Gemeente [woonplaats] zijnde onroerende zaak zonder toestemming van Gemeente [woonplaats] in gebruik te nemen. De voorwaardelijke vordering in reconventie van [eiseres] tot veroordeling van Gemeente [woonplaats] om aan haar een (tijdelijke) standplaats toe te wijzen is afgewezen. Dit vonnis is op 7 december 2010 door het hof Arnhem bekrachtigd.
2.8. Bij brief van 24 juni 2010 heeft Gemeente [woonplaats] aan [eiseres] meegedeeld dat [eiseres] gelet op het vonnis van 16 juni 2010 uiterlijk op 25 juni 2010 de woonwagenstandplaats aan de [adres 2] in [woonplaats] moet hebben ontruimd en heeft zij aanspraak gemaakt op betaling door [eiseres] van € 5.840,00. Dit bedrag ziet deels op proceskosten en deels op kosten van het uitoefenen van bestuursdwang.
2.9. Bij brief van 29 september 2010 heeft de raadsman van [eiseres] aan Gemeente [woonplaats] verzocht hem mee te delen of aan [eiseres] een huurovereenkomst wordt aangeboden en of zij de standplaats aan de [adres] in gebruik kan nemen.
2.10. Op 14 oktober 2010 heeft Gemeente [woonplaats] aan [eiseres] onder meer geschreven:
In het verleden is met u gesproken over het voornemen tot het voorleggen van een huurovereenkomst voor een standplaats en woonwagen binnen de gemeente [woonplaats]. Begin 2009 hebben wij besloten u een vrije standplaats toe te wijzen. Inmiddels hebben vele ontwikkelingen plaatsgevonden welke de onderlinge verstandhouding negatief hebben beïnvloed. Daarbij wordt verwezen naar onder meer – doch niet uitsluitend:
- uw schuld aan ons die meer dan € 6.000,- bedraagt;
- het wederom illegaal plaatsen van een caravan na onze toezegging in 2009 en het tot een kort geding procedure laten komen, dit terwijl wij u een tijdelijk alternatief hadden aangeboden;
- het niet betalen van de laatste proceskostenveroordeling;
- de twee lopende hoger beroepprocedures die nog lopen en die u aanhangig heeft gemaakt, waarbij uw belang vrijwel nihil is;
- de investering van ons van circa € 200.000,- voor de aanleg van een nieuwe standplaats en voor de aanschaf van een nieuwe woonwagen.
Voorwaarden
Door voornoemde ontwikkelingen stellen wij nadere voorwaarden voordat overgegaan wordt tot het aanbieden van een huurovereenkomst. Enkel indien u onvoorwaardelijk instemt met de hieronder genoemde nadere voorwaarden zijn wij bereid om aan u een huurovereenkomst voor te leggen. Deze voorwaarden betreffen:
- alle door u aan de gemeente verschuldigde bedragen worden betaald voordat de huurovereenkomst zal worden voorgelegd dan wel doet u een acceptabel en onderbouwd voorstel tot afbetaling;
- u trekt alle nog lopende hoger beroepsprocedures tegen de gemeente [woonplaats] in, aangezien u daarbij vrijwel geen belang meer heeft;
- u verklaart schriftelijk dat u jegens de gemeente [woonplaats] op geen enkele wijze meer illegaal of in strijd met contractuele dan wel wettelijke verplichtingen handelt;
Indien u schriftelijk en onvoorwaardelijk met voornoemde voorwaarden instemt, zijn wij bereid u persoonlijk een huurovereenkomst voor de huur van een standplaats en woonwagen voor te leggen […].
De door de gemeente te verhuren standplaats en woonwagen zijn op het navolgende adres:
Dr. J.M. den Uijllaan 20
4007 XZ [woonplaats]
2.11. Bij brief van 21 oktober 2010 heeft de raadsman van [eiseres] bij Gemeente [woonplaats] geprotesteerd tegen de eerste twee van de hierboven genoemde voorwaarden die Gemeente [woonplaats] aan [eiseres] wil opleggen bij het aangaan van een huurovereenkomst voor de standplaats aan de [adres] en heeft hij Gemeente [woonplaats] verzocht om binnen twee dagen te komen met een passende reactie.
2.12. Op 25 februari 2011 heeft de (waarnemend) raadsman van Gemeente [woonplaats] aan [eiseres] onder meer geschreven:
De gemeente was tot voor kort geheel vrijwillig en onverplicht bereid om haar reeds vervallen voorstel, met eventuele aanpassingen, nogmaals aan u voor te leggen. Namens de gemeente is uw raadsman in dat kader verzocht zorg te dragen voor aanhouding van de mondelinge behandeling van het kort geding van 1 maart aanstaande, om zo eventueel zonder gerechtelijke tussenkomst tot overeenstemming te komen met u. Echter, om voor de gemeente onbekende redenen heeft uw raadsman (namens u) niet ingestemd met het verzoek tot aanhouding. Ondanks herhaalde pogingen namens de gemeente is het tot op heden niet gelukt om een toelichting te krijgen van uw raadsman op de weigerachtige houding.
Nu uw raadsman kenbaar heeft gemaakt dat u niet in wil stemmen met aanhouding en u dus kennelijk niet tot overeenstemming wenst te komen zonder tussenkomst van de rechter, is de gemeente gezien deze en alle voorgaande omstandigheden – waarbij de gemeente met (onnodige) proceskosten wordt geconfronteerd – thans niet meer bereid om u een huurovereenkomst onder voorwaarden aan te bieden voor een woonwagenstandplaats. Alle eerder gedane voorstellen worden hierbij dan ook – voor zover nog nodig – ingetrokken.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Gemeente [woonplaats] gebiedt om binnen drie dagen na de betekening van het vonnis een huurovereenkomst aan te bieden onder gebruikelijke en redelijke voorwaarden met betrekking tot de standplaats aan de [adres] 22 te [woonplaats] en Gemeente [woonplaats] verbiedt om aan [eiseres] de eerste twee voorwaarden op te leggen die zijn aangegeven in de brief van 14 oktober 2010, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Gemeente [woonplaats] niet aan het vonnis voldoet, met veroordeling van Gemeente [woonplaats] in de proceskosten.
3.2. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het geschil betrekking heeft op de standplaats aan de [adres] 20 en dus niet op de standplaats aan de [adres] 22. De voorzieningenrechter zal het petitum van de dagvaarding dan ook in die zin lezen.
3.3. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Gemeente [woonplaats] op grond van de uitspraak van deze rechtbank, sector bestuursrecht, van 17 november 2008, het besluit van 22 januari 2009 en verdere mondelinge en schriftelijke toezeggingen is gehouden haar een huurovereenkomst aan te bieden met betrekking tot de bovenbedoelde standplaats. [eiseres] stelt verder dat Gemeente [woonplaats] aan die huurovereenkomst niet de (eerste twee) voorwaarden kan en mag stellen die zij heeft gesteld in haar brief van 14 oktober 2010. Ten slotte voert [eiseres] aan dat de toestand aan de [adres 2], waar zij tijdelijk verblijft, onhoudbaar is. Zij wijst daarbij op haar eigen gezondheid en op die van haar gehandicapte minderjarige kind.
3.4. Gemeente [woonplaats] voert verweer.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van [eiseres].
4.2. Vooropgesteld wordt dat het besluit van Gemeente [woonplaats] van 22 januari 2009, waarbij zij aan [eiseres] een standplaats heeft toegewezen aan de [adres] [de voorzieningenrechter leest:] 20 in [woonplaats] en heeft aangekondigd dat aan [eiseres] na het gereedkomen van de standplaats een huurovereenkomst zal worden aangeboden, tot op heden niet is ingetrokken voor zover het de toekenning van de standplaats betreft. Gemeente [woonplaats] heeft op 25 februari 2011 wel aan [eiseres] meegedeeld dat zij haar toezegging om een huurovereenkomst aan te bieden intrekt.
4.3. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de (publiekrechtelijke) toewijzing van de standplaats zinledig wordt indien niet tevens een (privaatrechtelijke) huurovereenkomst met betrekking tot die standplaats wordt aangeboden. Gelet op dit nauwe verband tussen de toewijzing van de standplaats en de toezegging van een huurovereenkomst kan Gemeente [woonplaats] voorshands geoordeeld alleen onder bijzondere omstandigheden niet meer aan haar toezegging met betrekking tot de huurovereenkomst worden gehouden. Bij de beoordeling of sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden kan hetgeen zich tussen partijen vóór het besluit van 22 januari 2009 heeft afgespeeld geen rol spelen, omdat dat alles aan Gemeente [woonplaats] bekend was op het moment dat zij haar toezegging deed en kennelijk aan het doen van die toezegging niet in de weg heeft gestaan. De vraag is dus of zich ná het besluit van 22 januari 2009 bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan nu van Gemeente [woonplaats] niet langer kan worden gevergd dat zij haar toezegging gestand doet. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
4.4. Gemeente [woonplaats] voert weliswaar aan dat [eiseres] nog een schuld aan haar heeft, maar dat was ook ten tijde van de toezegging al het geval en kan dus, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, op zichzelf niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Het enkele feit dat – naar Gemeente [woonplaats] stelt – de schuld inmiddels is opgelopen maakt dit niet anders, nu is gesteld noch gebleken dat [eiseres] ten tijde van de toezegging van Gemeente [woonplaats] niet in staat was tot het doen van afbetalingen en evenmin dat zij daartoe thans niet in staat is. [eiseres] heeft ter zitting ook aangegeven dat zij tot betaling bereid is mits de vordering wordt gespecificeerd en juist bevonden en mits uit een berekening blijkt dat zij draagkracht heeft. Het feit dat [eiseres] nog een schuld aan Gemeente [woonplaats] heeft, kan gezien het voorgaande niet als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in r.o. 4.3 worden aangemerkt.
4.5. Voor zover Gemeente [woonplaats] van [eiseres] verlangt dat zij de nog lopende (appel)procedures intrekt, geldt dat dit een onredelijke voorwaarde is om aan het aanbieden van een huurovereenkomst te verbinden. De stelling van Gemeente [woonplaats] dat [eiseres] toch geen belang meer heeft bij die procedures gaat niet op. [eiseres] heeft immers nog wel belang bij een proceskostenveroordeling in haar voordeel. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat – zoals ter zitting namens [eiseres] onweersproken is aangevoerd – (de raadsman van) [eiseres] aan Gemeente [woonplaats] heeft gevraagd hoe in het geval de procedures zouden worden ingetrokken de proceskosten tussen partijen zouden moeten worden verdeeld, maar daarop geen reactie van Gemeente [woonplaats] heeft gekregen. Bovendien heeft [eiseres] de procedures juist aanhangig gemaakt in verband met het tijdsverloop sinds het besluit van 22 januari 2009 en de door Gemeente [woonplaats] gewekte, maar niet uitgekomen verwachting dat de standplaats medio 2009 gereed zou zijn. Gezien het voorgaande kan ook het feit dat [eiseres] de nog lopende (appel)procedures niet heeft ingetrokken niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in r.o. 4.3. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiseres] om haar moverende redenen niet is ingegaan op het verzoek van Gemeente [woonplaats] om zorg te dragen voor aanhouding van de mondelinge behandeling van dit kort geding op 1 maart jl. ten behoeve van schikkingsonderhandelingen.
4.6. Ten aanzien van de voorwaarde van Gemeente [woonplaats] dat [eiseres] schriftelijk verklaart dat zij jegens Gemeente [woonplaats] op geen enkele wijze meer illegaal of in strijd met contractuele of wettelijke verplichtingen handelt, geldt dat [eiseres] te kennen heeft gegeven op zichzelf een dergelijke verklaring wel te willen ondertekenen. [eiseres] heeft daarbij wel terecht opgemerkt dat een verklaring met die strekking in feite overbodig is, omdat zij hoe dan ook is gehouden om niet illegaal te handelen of te handelen in strijd met contractuele of wettelijke verplichtingen.
4.7. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de heer Volmer, coördinator handhaving, namens Gemeente [woonplaats] nog naar voren gebracht dat zij mede geen huurovereenkomst meer aan [eiseres] wil aanbieden omdat Gemeente [woonplaats] veiligheidsmaatregelen heeft moeten nemen in verband met de bedreigende situatie tussen [eiseres] en haar eventuele toekomstige buren op de woonwagenstandplaats en bedreiging van medewerkers van Gemeente [woonplaats]. Deze stelling is echter in het geheel niet geconcretiseerd. Binnen het kader van dit kort geding is bovendien geen plaats voor nader onderzoek op dit punt. De voorzieningenrechter gaat dan ook aan deze stelling voorbij.
4.8. Gelet op het voorgaande is, voorlopig geoordeeld, geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van Gemeente [woonplaats] niet langer kan worden verlangd dat zij haar toezegging aan [eiseres] met betrekking tot het aanbieden van een huurovereenkomst nakomt. Het gevorderde gebod aan Gemeente [woonplaats] om [eiseres] een huurovereenkomst aan te bieden zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat daarbij aan Gemeente [woonplaats] een iets ruimere termijn zal worden gegund dan gevorderd, te weten zeven dagen in plaats van drie dagen.
4.9. Gemeente [woonplaats] heeft ter zitting verklaard dat zij werkt met standaardhuurcontracten. De voorzieningenrechter gaat er gelet op het voorgaande van uit dat ook aan [eiseres] zo’n standaardhuurcontract zal worden aangeboden. Dergelijke standaardhuurcontracten moeten worden geacht gebruikelijke en redelijke voorwaarden te bevatten. Het door [eiseres] gevorderde verbod om aan de huurovereenkomst de eerste twee voorwaarden uit de brief van 14 oktober 2010 op te leggen is gezien het voorgaande toewijsbaar.
4.10. Hoewel Gemeente [woonplaats] heeft aangevoerd dat oplegging van een dwangsom achterwege kan blijven omdat een gemeente een rechterlijke uitspraak altijd pleegt na te komen, ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheden van het geval aanleiding de gevorderde dwangsom op te leggen. De dwangsom zal echter wel aan een maximum worden verbonden.
4.11. Gemeente [woonplaats] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- betaald vast recht 71,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 974,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt Gemeente [woonplaats] om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] een huurovereenkomst aan te bieden onder gebruikelijke en redelijke voorwaarden met betrekking tot de standplaats aan de [adres] 20 te [woonplaats] en verbiedt Gemeente [woonplaats] om daarbij aan [eiseres] op te leggen de eerste twee voorwaarden die zijn aangegeven in de brief van Gemeente [woonplaats] aan [eiseres] van 14 oktober 2010, partijen genoegzaam bekend,
5.2. veroordeelt Gemeente [woonplaats] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.3. veroordeelt Gemeente [woonplaats] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 974,93,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.D. Crezée op 8 maart 2011.
Coll.: JC