zaaknummer / rolnummer: 204239 / HA ZA 10-1573
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J. Wassink te ‘s-Hertogenbosch,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MAASDRIEL,
zetelend te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Sinke te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 november 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 13 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij besluit van 6 juli 2006 (verzonden op 7 juli 2006) heeft de Gemeente aan [eiseres] de door haar op 1 juni 2006 aangevraagde bouwvergunning fase 1 verleend voor het geheel vernieuwen van een winkelpand met bovenwoning aan de [adres] te [woonplaats], onder gelijktijdige verlening van vrijstelling van art. 2.5.11 onder c en ontheffing van art. 2.5.15 van de gemeentelijke bouwverordening. Met betrekking tot het gebied waarbinnen genoemd perceel valt, gold toen geen bestemmingsplan.
2.2. Op 23 oktober 2006 heeft naar aanleiding van bezwaren van derden een hoorzitting van de Bezwaarschriftencommissie Gemeente Maasdriel plaatsgevonden, waarbij ook [eiseres], vertegenwoordigd door haar directeur/groot aandeelhouder [ ] [eiseres] en haar gemachtigde mr. J.L. Vissers, aanwezig was.
2.3. Blijkens het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 26 oktober 2006 is tijdens de hoorzitting als bezwaar van [betrokkenen] (hierna: [betrokkenen]) besproken dat het bouwplan deels op aan [betrokkenen] in eigendom toebehorende grond zou worden gerealiseerd. De commissie heeft geadviseerd het daarop gestoelde bezwaar te verwerpen, aangezien in dit geval de (beweerde) eigendomsverhoudingen geen deel uitmaakten van het toe te passen bestuursrechtelijke toetsingskader. Verder is geadviseerd één van de bezwaren ingebracht door [ ] [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) gegrond te verklaren, aangezien de vrijstelling van art. 2.5.11 onder c van de bouwverordening op de verkeerde bepaling was gegrond en het besluit (daarom) ook niet met de voorgeschreven openbare voorbereidingsprocedure was genomen.
2.4. In februari 2007 is ter inzage gelegd een voorontwerp van een bestemmingsplan dat mede omvat het perceel waarop het bouwplan van [eiseres] zag.
2.5. Het onder 2.4 genoemde bestemmingsplan is door de raad van de Gemeente op 4 september 2008 vastgesteld.
2.6. Bij besluit van 4 november 2008 (verzonden op 27 november 2008) heeft de Gemeente een beslissing op bezwaar genomen. In de brief van gelijke datum aan (de erven van) [betrokkene 3] waarin het besluit is vervat, staat (voor zover hier van belang):
“(…)
Ons besluit
1. Wij vinden uw bezwaren gegrond omdat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden omdat voor de ontheffing voor de achterrooilijn niet de juiste procedure is gevolgd en niet is gebleken dat deze aan het toekomstig ruimtelijk beleid voldoet. Voor het overige achten wij uw bezwaren ongegrond.
2. Met inachtneming van de inmiddels gewijzigde aanvraag (gewijzigde tekeningen van 15 april en 9 juli 2008) vervangen wij het bestreden besluit door een nieuwe vrijstelling en een bouwvergunning conform deze aanvraag. De ingediende zienswijzen leiden niet tot een andere beslissing. Dit besluit wordt separaat aan de aanvrager toegezonden.
3. (…)
Toelichting/motivering
Op 23 oktober 2006 heeft de bezwaarschriftencommissie advies uitgebracht over uw bezwaarschrift. Bij deze brief vindt u een exemplaar van dit advies en van het verslag van de hoorzitting. Wij vinden dit een goed advies en hebben dit daarom overgenomen. De toelichting/motivering van ons besluit staat deels in dit advies. Voor onze motivering over het alsnog verlenen van een vrijstelling verwijzen wij naar bijgevoegd memo van 15 oktober 2008.
Naar aanleiding van het commissieadvies heeft de aanvrager op 15 april 2008 en 9 juli 2008 gewijzigde tekeningen ingediend, zodat de aanvraag voldoet aan het nieuw bestemmingsplan Kerkdriel en Hoenzadriel, zoals dat op 4 september 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. (…) ”.
2.7. Begin 2009 heeft [betrokkenen] [eiseres] voor de civiele rechter van deze rechtbank gedagvaard in verband met hun geschil over de eigendom van een deel van de grond waarop het bouwplan van [eiseres] zag. Bij vonnis van 8 juli 2009 heeft de rechter dit geschil in het voordeel van [betrokkenen] beslecht. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.8. Tegen de onder 2.6 weergegeven beslissing op bezwaar is [betrokkene 3] in beroep gegaan. De sector bestuursrecht van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 15 september 2009 op dit beroep (geregistreerd onder nr. AWB 08/5952) beslist. De bestuursrechter heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrof de wijze van totstandkoming van het besluit, met als reden dat bij de beslissing op het bezwaar acht was geslagen op het inmiddels vastgestelde bestemmingsplan zonder dat [betrokkene 3] op de voet van art. 7:9 Awb in verband met dit nieuwe feit van aanmerkelijk belang opnieuw was gehoord.
2.9. Op 7 oktober 2009 heeft de Bezwarencommissie van de Gemeente Maasdriel een nieuwe hoorzitting gehouden, waarna op 24 november 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar is gegeven. Met aanvulling van de motivering zijn de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
2.10. [betrokkene 3] is tegen dit besluit opnieuw in beroep gegaan, maar heeft dit beroep later weer ingetrokken.
2.11. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft [eiseres] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor vertragings- en overige schade ten gevolge van de onrechtmatige besluiten in het kader van de bouwvergunning 1e fase. Bij brieven van 20 oktober 2009 respectievelijk 24 november 2009 hebben de Gemeente en haar aansprakelijkheidsverzekeraar aansprakelijkheid afgewezen.
2.12. [eiseres] heeft op 1 februari 2010 een volledig nieuwe bouwaanvraag met betrekking tot het perceel [adres] te [woonplaats] ingediend. Deze vergunning is op 27 april 2010 van rechtswege verleend en op 8 juni 2010 onherroepelijk geworden.
2.13. [eiseres] heeft de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] verkocht en op 17 september 2010 geleverd aan [X] B.V., die tot aan deze overdracht de huurder van het pand was. De bouwvergunning is overgeschreven op naam van [X] B.V.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] heeft, na vermindering van zijn eis ter comparitie, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I zal verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en dientengevolge volledig aansprakelijk is voor de door eiseres geleden en nog te lijden schade,
II de Gemeente zal veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag groot € 58.710,05 wegens onrechtmatige (overheids-)daad van de Gemeente jegens [eiseres], althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans een nader bij staat op te maken bedrag,
met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3.2. Aan deze vorderingen heeft [eiseres] ten grondslag gelegd de stelling, kort gezegd, dat van herhaalde onrechtmatige besluitvorming sprake is geweest en dat de Gemeente daardoor aansprakelijk is voor de door [eiseres] daardoor extra gemaakte kosten en opgelopen vertragingsschade. Zonder de onrechtmatige besluiten zou zij een bouwvergunning 2e fase hebben kunnen aanvragen, waarna zij omstreeks 1 januari 2008 de bouwwerkzaamheden zou hebben kunnen voltooien. Vanaf dat moment lijdt zij vertragingsschade. Ook had zij zich allerlei extra kosten, zoals die van een bouwadviseur, legeskosten en rechtsbijstandskosten, kunnen besparen. [eiseres] meent dat de verzekeraar van de Gemeente in de brief van 24 november 2009 aansprakelijkheid heeft erkend.
3.3. Het verweer van de Gemeente zal, voor zover noodzakelijk, bij de beoordeling worden weergegeven.
4. De beoordeling
4.1. De Gemeente erkent op zichzelf dat het primaire besluit van 6 juli 2006 onrechtmatig was, omdat - naar blijkt uit de beslissing op bezwaar van 4 november 2008 - het deels op een onjuiste grondslag berustte en daardoor met toepassing van de verkeerde procedure was genomen. Verder erkent de Gemeente de onrechtmatigheid van die beslissing op bezwaar, aangezien dat besluit door de bestuursrechter is vernietigd. Ook de rechtbank zal van de onrechtmatigheid van deze besluiten uitgaan.
4.2. De Gemeente betwist echter op een aantal gronden dat de door [eiseres] gestelde schade daarvan het gevolg is. Zij betwist ook dat haar verzekeraar - of zijzelf, zoals namens [eiseres] ter zitting nader is aangevoerd - aansprakelijkheid heeft erkend.
4.3. Om met dit laatste te beginnen: [eiseres] baseert de stelling dat aansprakelijkheid door de verzekeraar (impliciet) is erkend op de zinsnede in de brief van 24 november 2009 van de verzekeraar die luidt: “Beoordeeld dient derhalve te worden in hoeverre uw cliënt, in de hypothetische situatie dat geen fout zou zijn gemaakt, eerder met de bouw had kunnen beginnen.”. Reeds op grond van de conclusie van de verzekeraar die op deze passage in die brief volgt - kort gezegd: er is geen sprake van enige door de fout veroorzaakte vertragingsschade - kan niet worden aangenomen dat aansprakelijkheid is erkend. Ter comparitie heeft de heer [eiseres] namens [eiseres] nog gesteld dat de Gemeente - in de persoon van de heer [A] - zelf ooit tegen hem heeft gezegd dat hij de Gemeente aansprakelijk moest stellen. De heer [A], die namens de Gemeente op de zitting aanwezig was, heeft dat betwist. Volgens hem heeft er na de uitspraak in de civiele zaak met betrekking tot [betrokkenen] overleg plaatsgevonden waarbij de mogelijkheden van [eiseres] zijn bekeken. [eiseres] heeft er uiteindelijk voor gekozen een hele nieuwe aanvraag in te dienen en zijn advocaat mr. Vissers heeft aan de orde gesteld dat er aan de kant van de Gemeente veel fout was gegaan, aldus [A]. [A] heeft daarop verklaard dat hij in reactie daarop niet heeft gezegd dat de Gemeente maar aansprakelijk moest worden gesteld, maar dat mr. Vissers maar moest doen wat hij in het belang van zijn cliënt achtte. Bij deze stand van zaken had het op de weg van [eiseres] gelegen de door [A] gegeven lezing van de gebeurtenissen te betwisten en de eigen lezing nader te onderbouwen. Bij gebreke daarvan wordt deze onvoldoende onderbouwde stelling van [eiseres] gepasseerd, zonder dat aan bewijs wordt toegekomen. Op grond van al het voorgaande wordt de stelling van [eiseres] dat aan de zijde van de Gemeente aansprakelijkheid is erkend voor de thans gevorderde schade verworpen.
4.4. Er is aanleiding van de causaliteitsverweren van de Gemeente allereerst te beoordelen het verweer dat de schade niet het gevolg is van de fouten van de Gemeente, maar van het geschil tussen [eiseres] en [betrokkenen] over de eigendom van een deel van het perceel waarop het bouwplan zag. Zowel bij antwoord als ter comparitie heeft de Gemeente gesteld dat deze eigendomskwestie hoe dan ook in de weg zou hebben gestaan aan realisering van het eerste bouwplan van [eiseres]. Volgens de Gemeente is ook het indienen van het volledig nieuwe bouwplan van [eiseres] van die kwestie niet los te zien.
4.5. Door de advocaat van [eiseres] is hiertegen ter comparitie het volgende ingebracht. Het niet doorgaan van het oude bouwplan lag niet aan de kwestie [betrokkenen]. Weliswaar kon zonder toestemming van [betrokkenen] het oude plan niet gerealiseerd worden, maar die toestemming was er ook. Met [betrokkenen] was overeenstemming bereikt over het toch doorgaan van de bouw ondanks de eigendomskwestie. [betrokkenen] wilde echter de gemaakte afspraken niet naleven, hetgeen bleek toen [eiseres] het bouwplan wilde gaan realiseren. Niettemin zou er met [betrokkenen] wel een oplossing zijn gekomen als bij aanstonds correcte besluitvorming door de Gemeente [eiseres] het eerste bouwplan had kunnen doorgaan. Enkel door de keuze van [eiseres] een volledig nieuw bouwplan in te dienen is die oplossing er niet gekomen en deze keuze van [eiseres] geldt als een schadebeperkende maatregel. De heer [eiseres] heeft ter zitting namens [eiseres] verklaard dat zij heeft besloten een volledig nieuwe, andere bouwvergunningaanvraag in te dienen op het moment dat zij hier bij de rechter had gezeten in verband met de kwestie [betrokkenen], dat toen is afgesproken geen hoger beroep in te stellen tegen de beslissing en dat zij toen een nieuwe aanvraag heeft ingediend, want het oorspronkelijke bouwplan kon geen doorgang vinden omdat het pand dan deels op de grond van [betrokkenen] zou staan.
4.6. Uit al hetgeen in dit verband namens [eiseres] is aangevoerd, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat vanaf het begin (zie onder 2.3) de grondeigendomskwestie met [betrokkenen] [eiseres] belette het oorspronkelijke bouwplan uit te voeren. Uit niets blijkt dat zij dat bouwplan wel had kunnen realiseren indien de onrechtmatige besluiten van de Gemeente waren uitgebleven en [eiseres] zo snel als bij een juiste procedure mogelijk was geweest een bouwvergunning op basis van het oude bouwplan had verkregen. De stelling dat er met [betrokkenen] dan wel een oplossing zou zijn gekomen, wordt in het geheel niet onderbouwd en valt ook niet te rijmen met de stelling dat die oplossing er enkel niet is gekomen door de keuze van [eiseres] een aanvraag voor een geheel nieuw bouwplan in te dienen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dat een (ten opzichte van de Gemeente) schadebeperkende maatregel was. De onjuiste besluitvorming van de Gemeente leidde immers niet tot schade. [eiseres] kon namelijk in verband met de kwestie [betrokkenen] niet het oorspronkelijke bouwplan uitvoeren en zij had ook niet eerder dan uiteindelijk is geschied het nieuwe bouwplan kunnen uitvoeren, omdat zij pas enige tijd na het vonnis van deze rechtbank van 9 juli 2009 inzake de eigendomskwestie een aanvraag heeft ingediend die gelet op de daarin vastgestelde eigendomsverhoudingen mogelijk was.
4.7. In (onder meer) het feit dat aan haar zijde een privaatrechtelijk beletsel aanwezig was dat haar verhinderde daadwerkelijk gebruik te maken van een bouwvergunning verschilt de situatie van [eiseres] van die van de vergunninghouder in de door [eiseres] aangehaalde zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2009 (NJ 2009, 515). Anders dan in die zaak het geval was, bestaat er tussen de onrechtmatige besluitvorming van de Gemeente en de opgetreden vertraging in de bouw van [eiseres] geen condicio sine qua non-verband. De vordering inzake de vertragingsschade (gederfde huur) stuit hierop af.
4.8. De vordering inzake de gemaakte (extra) kosten deelt dit lot. Met betrekking tot de twee facturen van de bouwadviseur ad in totaal € 13.455,33 is ter comparitie namens [eiseres] erkend dat de ene factuur op de eerste fase-vergunning ziet. Haar stelling dat die kosten nodeloos zijn gemaakt wegens de onrechtmatige besluiten van de Gemeente wordt verworpen op grond van hetgeen onder 4.6 is overwogen. Verder geldt dat [eiseres] in verband met de kwestie [betrokkenen] ervoor heeft gekozen niet verder te gaan op basis van die aanvankelijke vergunning en een nieuwe aan te vragen. Op die grond kunnen ook de kosten van de nieuwe bouwaanvraag die hebben geleid tot de tweede factuur van de bouwadviseur niet op de Gemeente worden afgewenteld. Om dezelfde redenen is de Gemeente evenmin gehouden de door [eiseres] betaalde leges met betrekking tot de bouwvergunningen van 6 juli 2006 en 27 april 2010 aan haar te vergoeden. Met betrekking tot de gevorderde kosten van rechtsbijstand - volgens de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties: vanaf 1 januari 2008 - wordt het volgende overwogen. Over de grondslag van dit onderdeel van de vordering heeft [eiseres] zich niet (expliciet) uitgelaten. Aangenomen wordt dat de vordering berust op art. 6:96 lid 2 BW. Aan toewijzing staat in de weg dat de kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt. Weliswaar schortte er het een en ander aan de onder 4.1 genoemde besluiten van de Gemeente, maar ook hier geldt dat door de eigendomskwestie met [betrokkenen] uit die onrechtmatige besluitvorming geen schade voor [eiseres] voortvloeide. Ook deze kosten komen dus niet voor vergoeding door de Gemeente in aanmerking.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen van [eiseres] zullen moeten worden afgewezen. Al hetgeen de partijen overigens nog hebben aangevoerd, hoeft daarom geen (verdere) bespreking meer.
4.10. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- vast recht EUR 1.510,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.298,00.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 3.298,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op
2 maart 2011.