ECLI:NL:RBARN:2011:BP6959

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
733923 - VV EXPL 11-20007
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurbetaling en voorlopige voorziening in geschil tussen Stichting Belang Zweefvliegers Terlet en Stichting Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Belang Zweefvliegers Terlet (SZT) en de Stichting Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet (SNZT) over de huurbetalingen voor een vliegstrip, hangar en kantoorruimte. SZT had sinds augustus 2008 de huurbetalingen gestaakt, terwijl zij gebruik bleef maken van de gehuurde faciliteiten. SNZT vorderde bij de kantonrechter een voorlopige voorziening om SZT te verplichten de huur van € 6.330,55 per maand te hervatten, totdat er een eindvonnis in de hoofdzaak zou zijn.

De kantonrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor SNZT, aangezien de financiële reserves van de stichting uitgeput raakten door het gebrek aan huurbetalingen. De rechter benadrukte dat het voorlopige karakter van de procedure geen uitgebreid onderzoek naar de feiten rechtvaardigde, en dat de beslissing gebaseerd zou worden op de stellingen die erkend of onweersproken waren. SZT voerde aan dat de kantonrechter onbevoegd was om kennis te nemen van de vordering, maar de rechter verwierp dit verweer.

Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de vordering van SNZT toewijsbaar was, gezien het feit dat SZT de huurbetalingen had gestaakt en er voldoende aanwijzingen waren dat in de hoofdzaak een deel van de vorderingen ter zake van de huurachterstand zou worden toegewezen. SZT werd veroordeeld om de huurbetalingen te hervatten en in de proceskosten van SNZT bij te dragen. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 733923 \ VV EXPL 11-20007 \ BE\376\et
uitspraak van 14 februari 2011
vonnis in incident ex artikel 223 Rv
in de zaak van
de stichting Stichting Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet
gevestigd te Arnhem
eisende partij
gemachtigde mr. F.A.M. van Os
tegen
de stichting Stichting Belang Zweefvliegers Terlet
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde (thans) mr. J.B Damstra
Partijen worden hierna SNZT en SZT genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 oktober 2010 met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 26 januari 2010.
2. De feiten
2.1. SNZT heeft tot doel het zonder winstoogmerk exploiteren van het Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet en het daarmee ter beschikking stellen van faciliteiten en het verlenen van organisatorische materiële en/of financiële ondersteuning van onder meer het zweefvliegen.
2.2. SNZT heeft met SZT drie huurovereenkomsten gesloten, op grond waarvan SNZT aan SZT heeft verhuurd:
- een onbebouwd terrein, waarop zich een L-strip bevindt (hierna: ‘vliegstrip’);
- twee opstallen (hangaar en garage), met uitzondering van twee hangaar-stallingplaatsen (hierna: ‘hangaar’);
- kantoren in het gebouw de ‘Thermiekbel’ (hierna: ‘kantoren’).
Op grond van de respectieve huurovereenkomsten is ter zake van huur voor de gehuurde vliegstrip (per 2010) € 32.836,60 per jaar verschuldigd, voor de hangaar € 13.643,48 per jaar en voor de kantoren € 12.545,28.
2.3. De onderhavige huurovereenkomsten hebben, na verlengd te zijn na een eerste huurperiode van vijf jaar, een looptijd van 1 januari 2008 tot 1 januari 2013.
2.4. Op grond van de huurovereenkomsten heeft SNZT, kort weergegeven, de navolgende onderhoudsverplichtingen ten aanzien van de gehuurde zaken:
- het in orde houden van de tot de vliegstrip behorende lierpaden, toegangswegen en de grasbanen (artikel 4 ‘huurovereenkomst L-strip’);
- het zodanig in orde houden van de hangaar dat die voldoet aan de eisen die daaraan voor een zweefvliegterrein naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kunnen worden gesteld en het groot onderhoud en reparaties aan installaties voor verwarming en elektriciteit (artikel 4 “huurovereenkomst hangaar en garage’);
- het in orde houden van de kantoren, zodat die overeenkomstig hun bestemming kunnen worden gebruikt (artikel 4 ‘huurovereenkomst kantoren’).
2.5. SZT heeft op grond van twee geldleenovereenkomsten in 2005 in totaal € 200.000,00 bij SNTZ geleend.
2.6. Sinds 25 augustus 2008 heeft SZT geen huurbetalingen meer aan SNZT verricht. SZT heeft tot op heden gebruik gemaakt van de door haar gehuurde faciliteiten.
2.7. Bij brief van 15 juni 2009 heeft SNZT de huurovereenkomst ten aanzien van de vliegstrip buitengerechtelijk ontbonden.
3. De vordering en het verweer
3.1. SNZT vordert dat de kantonrechter SZT bij wijze van voorlopige voorziening veroordeelt om, vanaf datum dagvaarding, dan wel een eerdere of latere datum tot aan het in de hoofdzaak te wijzen eindvonnis, aan haar te betalen € 6.330,55 per maand als vergoeding voor het gebruik gedurende de looptijd van de procedure door SZT van de door haar gehuurde faciliteiten van SNZT.
3.2. SNZT legt aan haar vordering ten grondslag dat haar financiële reserves thans raken uitgeput, gelet op de omstandigheid dat SZT al meer dan twee jaar geen enkele betaling aan haar heeft gedaan en wel gebruik maakt van de gehuurde faciliteiten. Niet alleen de huur wordt niet betaald, maar evenmin de door SNZT betaalde posten ter zake van energie ten behoeve van de gehuurde ruimtes door SZT alsmede het door SZT verschuldigde huurderdeel van de onroerende zaakbelasting. Voorts is SZT haar verplichtingen uit de geldleenovereenkomsten, die inmiddels geheel opeisbaar zijn, niet (volledig) nagekomen.
Doordat SNZT ook inkomsten van andere gebruikers van het zweefvliegcentrum ontvangt, kon zij het lange tijd stellen zonder inkomsten uit de huurovereenkomsten met SZT, maar thans is de situatie niet langer houdbaar. Gelet op de verwachting dat de beslissing in de hoofdzaak nog enige tijd op zich zal laten wachten, verzoekt zij om de voorlopige voorziening voor de duur van het geding.
3.3. SZT concludeert tot afwijzing van de gevraagde voorlopige voorziening.
Zij voert daartoe, kort zakelijk weergegeven, het navolgende aan.
Primair voert zij aan, dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de geldvorderingen, gelet op de hoogte ervan en op de omstandigheid dat die niets te maken hebben met het geschil over de huurcontracten.
Subsidiair voert zij aan dat SNZT op grond van het bepaalde in onderhavige huurovereenkomsten de verplichting heeft het verhuurde te onderhouden, hetgeen zij vrijwel niet heeft gedaan. De hangaar is niet of nauwelijks bruikbaar en de kantoren zijn evenmin in een goede staat. SZT heeft voortdurend aangedrongen op nakoming van de onderhoudsverplichtingen. SZT heeft juist zelf geld moeten uitgeven voor de huur van een vervanging van de gebrekkige hangaar.
SZT maakt in de hoofdzaak (reconventionele vordering) aanspraak op evenredige vermindering van de huurprijs vanaf 2006 (ex artikel 7:207 BW) en vergoeding van de schade ter hoogte van € 155.737,13 op grond van het bepaalde in artikel 7:208 BW, welke post moet worden verrekend met de huur na huurprijsvermindering.
3.4. Naast de (reconventionele) vordering tot huurvermindering en schadevergoeding is SZT gedwongen om een bedrag reserveren van € 500.000,00 ter reparatie van de hangaar, nu SNZT nalaat om tot reparatie over te gaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2. In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering in de hoofdzaak een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van het gevraagde bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van deze procedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten, noch is er plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter zal de beslissing daarom baseren op stellingen die erkend of onweersproken zijn of die aannemelijk zijn geworden.
4.3. SZT heeft primair het verweer opgeworpen dat de kantonrechter formeel onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering ter zake van de geldleningen. Nu deze vordering in het incident niet in geding is, zal de kantonrechter zich niet thans, maar eerst in de hoofdzaak nader over dit verweer uitlaten.
4.4. Uitgangspunt is dat SZT de huur (drie maal) alsmede de op grond van de huurovereenkomsten voor haar rekening komende kosten en belasting dient te voldoen. In dit verband zij er ook op gewezen dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat SZT de vliegstrip steeds conform de huurovereenkomst heeft kunnen gebruiken. SZT heeft de hangaar en kantoren ook steeds gebruikt. Naar de gestelde gebreken met betrekking tot de hangaar en de kantoren zal in de hoofdzaak (mogelijk) nader onderzoek moeten worden gedaan.
4.5. Voor zover SZT heeft bedoeld dat haar reconventionele vordering ter zake van schadevergoeding, de reservering van € 500.000,00 en de huurprijsvermindering de vordering van SNZT overtreft en de vordering in dit incident daarom moet worden afgewezen, overweegt de kantonrechter het navolgende.
4.6. Ter onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding ter hoogte van
€ 155.737,13 heeft SZT slechts in algemene zin verwezen naar een groot aantal (ongenummerde) producties, die eveneens zijn betrokken in de eerder tussen partijen gevoerde kortgedingprocedure waarin vonnis is gewezen op 22 december 2009, waardoor het de kantonrechter vooralsnog niet duidelijk is geworden hoe en op welke gronden SZT tot de bepaling van haar tegenvordering is gekomen. Daarmee heeft SZT vooralsnog haar verweer (beroep op verrekening) onvoldoende onderbouwd en zal de kantonrechter daarmee in dit incident geen rekening houden.
4.7. Met betrekking tot de gepretendeerde noodzakelijke reservering ter hoogte van
€ 500.000,00 heeft SZT geen vordering ingesteld, hetgeen met zich meebrengt dat de kantonrechter zich over deze post niet kan uitlaten. Voor zover SZT bedoeld te stellen dat haar een opschortingsrecht in verband met deze kosten toekomt, geldt dat niet is toegelicht waarop dit opschortingsrecht – bij gebreke van een vordering ter zake – is gebaseerd, zodat deze stelling ook daarom wordt gepasseerd.
4.8. SZT doet ten slotte een beroep op huurprijsvermindering wegens achterstallig onderhoud vanaf maart 2006. Indien de kantonrechter het beroep op huurprijsvermindering vanaf die datum in de hoofdzaak zou toewijzen, zou SZT op grond daarvan ter zake slechts een relatief kleine vordering (ter zake van te veel betaalde huur) op SNZT verkrijgen. Het gaat immers slechts om de verlaging van de huur van de hangaar en de kantoren. De huur van de vliegstrip (€ 32.836,60) moet onverkort worden voldaan, evenals de onbetwist gebleven kosten ter zake van (onder meer) belasting en energie voor alle gehuurde zaken. Ter zake van de huur voor de hangaar en kantoren heeft SZT met haar vordering tot een huurprijsvermindering van 50% en 10% niet betwist dat zij in ieder geval wel een gedeelte van de huur verschuldigd is, hetgeen met zich meebrengt dat als onbetwist vast staat dat voor de hangaar tenminste € 6.821,74 (50%) per jaar verschuldigd is, en voor de kantoren
€ 11.290,75 (90%) per jaar. Dit betreft in totaal een bedrag van € 4.245,75 per maand. De kosten van belasting en energie bedragen op basis van het niet betwiste overzicht in productie 6 en dus uitgaande van de energiekosten over 2009 bij de dagvaarding ongeveer
€ 750,00 per maand.
4.9. Nu SZT de huurbetalingen per 25 augustus 2008 geheel heeft gestaakt en de aldus niet betaalde huursom het bedrag dat over de periode vanaf maart 2006 (tot 25 augustus 2008) te veel kan zijn betaald ver overtreft, is de slotsom is dat het in hoge mate aannemelijk is dat in de hoofdzaak een deel van de conventionele vorderingen ter zake van de huurachterstand zal worden toegewezen en is er ook voldoende aanleiding om SZT bij wijze van voorlopige voorziening thans gehele verschuldigde bedrag (dus afgezien van een mogelijke huurprijsvermindering) te voldoen. De vordering in dit incident is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook toewijsbaar. Daarbij geldt dat de berekening van het maandbedrag niet is betwist.
4.10. SZT wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in het incident dragen.
5. De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt SZT om vanaf de datum van de dagvaarding tot aan het in deze te wijzen eindvonnis aan SNZT € 6.330,55 per maand te betalen;
5.2. veroordeelt SZT in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van SNZT begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011.