ECLI:NL:RBARN:2011:BP6862

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211205
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst inzake de eigendomsoverdracht van een hond

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee partijen die samen een hondenkennel runden, specifiek gericht op de Duitse Herder. De partijen hadden een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de verdeling van de honden die zij in gemeenschappelijk bezit hadden. De eiser vorderde in kort geding de afgifte van een specifieke hond, die volgens de overeenkomst aan hem moest worden overgedragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst een verplichting tot afgifte en eigendomsoverdracht van de hond aan de eiser inhield. De gedaagde had hieraan niet voldaan, wat leidde tot de conclusie dat hij tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het spoedeisend belang van de eiser voldoende was aangetoond, aangezien hij niet kon wachten op een bodemprocedure die mogelijk pas na juli 2011 zou zijn afgerond. De rechter benadrukte dat de uitleg van de overeenkomst niet alleen taalkundig moest worden benaderd, maar ook rekening moest houden met de redelijke verwachtingen van beide partijen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gedaagde de hond binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan de eiser moest afgeven, met een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat hij in gebreke bleef.

De rechter veroordeelde de gedaagde ook in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser tot dat moment waren begroot op € 1.170,17. Het vonnis werd uitgesproken op 23 februari 2011 door mr. S.H. Bokx-Boom, in aanwezigheid van de griffier mr. C.B.J.P. Leuverink.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 211205 / KG ZA 11-34
Vonnis in kort geding van 23 februari 2011
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. J.A. Hagen te Rijswijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. N.J.C. Spapen te Zaltbommel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief d.d. 7 februari 2011 van de zijde van [gedaagde] met producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn beiden houder van een hondenkennel, speciaal gericht op de Duitse Herder.
2.2. Tussen partijen heeft een samenwerkingsverband bestaan ten aanzien van het houden en fokken van (ras)honden.
2.3. Op 15 juni 2007 is een Duitse Herder, [naam hond] (hierna te noemen: [naam hond]) geboren. [naam hond] stond op naam van de kennel van [eiser] geregistreerd.
2.4. Partijen hebben hun samenwerkingsverband in 2007 beëindigd.
2.5. Met betrekking tot de afwikkeling van de beëindiging van deze samenwerking zijn geschillen ontstaan over onder meer de verdeling van de honden die partijen in gemeenschappelijk bezit hadden, de door [gedaagde] gedane registratie van diverse honden en de afgifte van registratiebewijzen.
2.6. In september 2008 hebben partijen ten aanzien van hun geschillen een vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW gesloten. In de ondertekende vaststellingsovereenkomst staat onder meer:
‘(…) In aanmerking nemende dat:
• Partijen hebben samengewerkt ten aanzien van het houden en fokken van honden en dat hieraan een einde is gekomen;
• Partijen een geschil hadden over de eindafrekening bij de beëindiging van het samenwerkingsverband;
• Partijen ter beëindiging van al hun geschillen en terzake de eigendommen van de honden tegen finale kwijting en décharge een overeenkomst hebben gesloten met een inhoud als onderstaand;
Komen overeen als volgt:
Honden
1. (…)
2. (…)
3. Voor hond [naam hond] geldt een nadere regeling.
Eigendomsoverdracht
4. (…)
5. (…) [naam hond] zal bij [gedaagde] blijven met als doel één nest te fokken.
6. (…)
Regeling omtrent [naam hond]
7. [naam hond] komt op naam van [gedaagde] met het enkele doel één nest te verkrijgen op zijn kennelnaam ‘[naam kennel]’.
8. (…)
9. (…)
10. Na een mislukte dekking ofwel bij ‘leegte’, in geval er geen nest is, zal [naam hond] binnen een redelijke termijn in eigendom worden overgedragen aan [eiser] met het enkele doel één nest te verkrijgen voor zichzelf met kennelnaam ‘[kennelnaam]’.
11. Na het verkrijgen van één nest bij [eiser] zal [naam hond] binnen een redelijke termijn in eigendom worden overgedragen aan [gedaagde] met het enkele doel één nest te verkrijgen op zijn kennelnaam ‘[naam kennel]’.
12. Na een mislukte dekking ofwel bij ‘leegte’ bij [eiser] wordt [naam hond] binnen een redelijke termijn in eigendom overgedragen aan [gedaagde] met het doel één nest te verkrijgen met kennelnaam ‘[naam kennel]’.
13. Na een mislukte dekking ofwel bij ‘leegte’ wordt [naam hond] in eigendom overgedragen aan [eiser]. De registratie ten behoeve van de eigendomsoverdracht wordt binnen een redelijke termijn verricht.
14. Het recht op één nest voor [gedaagde] vervalt, na een tweede mislukte dekking bij [gedaagde] ofwel bij ‘leegte’.
15. De overdracht van [naam hond] naar de andere partij zal zijn na het registratiemoment van de pups door de Raad van Beheer.
16. (…)
17. (…)
Slotoverwegingen
18. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting en décharge na nakoming van de overeenkomst;
19. (…)’.
2.7. Op 15 september 2008 is [naam hond] op naam van [gedaagde] geregistreerd. [eiser] staat vanaf dat moment nog als mede-eigenaar van [naam hond] geregistreerd.
2.8. In september 2010 heeft [naam hond] een nest met pups voorgebracht in de kennel van [gedaagde]. De pups zijn inmiddels door de Raad van Beheer geregistreerd.
2.9. Op 11 november 2010 heeft [eiser] het volgende e-mailbericht aan [gedaagde] gezonden:
‘(…) Ik neem aan dat de pups van [naam hond] inmiddels gechipt zijn en wil graag een afspraak maken om [naam hond], zoals afgesproken met onze advocaten, op te halen. Bovengenoemde heb ik je ook per SMS ([tel.nr.]) toegezonden d.d. 11 november 2010 om 13:30 uur’.
2.10. [naam hond] verblijft thans in de kennel van [gedaagde]. [gedaagde] weigert afgifte van [naam hond].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
? [gedaagde] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de hond [naam hond] aan [eiser] af te geven en mee te werken aan overdracht, aldus dat [eiser] weer als enig eigenaar van [naam hond] geregistreerd staat, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft,
? [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. [eiser] stelt dat [naam hond] in september 2010 een nest bij [gedaagde] heeft voortgebracht, zodat [gedaagde] [naam hond] na het registratiemoment van de pups binnen een redelijke termijn aan [eiser] had dienen over te dragen. Dit laatste heeft [gedaagde] echter niet gedaan. [eiser] stelt dat hij op grond van de vaststellingsovereenkomst thans opeisbaar van [gedaagde] heeft te vorderen dat [gedaagde] de gemaakte afspraken nakomt, namelijk dat hij [naam hond] aan [eiser] afgeeft en meewerkt aan eigendomsoverdracht, zodat [eiser] weer als enig eigenaar staat geregistreerd. Het spoedeisend belang van [eiser] vloeit volgens [eiser] voort uit het feit dat [naam hond] een belangrijke en bijzondere rashond is en [eiser] met [naam hond] een nest wil fokken en met haar wil trainen om hondenshows te lopen. Ook vreest [eiser] enigszins voor de gezondheid van [naam hond].
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang van [eiser] vloeit in voldoende mate voort uit zijn stellingen. Van [eiser] kan niet worden verlangd dat hij een bodemprocedure afwacht, nu niet te verwachten is dat die al is afgerond vóór juli 2011.
4.2. [eiser] baseert zijn vordering uitsluitend op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. [eiser] is van mening dat uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat [naam hond] na het krijgen van één nest bij [gedaagde] aan hem (had) moet(en) worden overgedragen. [gedaagde] betwist dit. Volgens hem regelt de vaststellingsovereenkomst dit niet. De vaststellingsovereenkomst regelt volgens [gedaagde] slechts een eigendomsoverdracht van [naam hond] aan [eiser] in het geval van een mislukte dekking of ‘leegte’ bij [naam hond] tijdens haar verblijf bij [gedaagde]. Partijen twisten derhalve over de vraag hoe de vaststellingsovereenkomst dient te worden uitgelegd. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.3. De vraag hoe in een schriftelijke contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13-03-1981, NJ 1981,635, Haviltex).
De voorzieningenrechter overweegt dat in de onderhavige zaak vaststaat dat beide partijen zich bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst door advocaten hebben laten vertegenwoordigen en dat de advocaten over en weer meerdere concepten van de vaststellingsovereenkomst naar elkaar hebben gestuurd, waardoor de Haviltex-maatstaf dient te worden verfijnd in die zin dat voor het antwoord op de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze mochten toekennen aan de omstreden bepalingen in een overeenkomst en wat zij te dien aanzien redelijkerwijze van elkaar mochten verwachten, als uitgangspunt beslissend gewicht dient te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van die woorden, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van de overeenkomst (HR 19-01-2007, NJ 2007,575, Pontmeijer).
4.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in dit kort geding door [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam hond] aan hem dient te worden overgedragen. Hoewel [gedaagde] terecht opmerkt dat er geen bepaling in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen die uitdrukkelijk bepaalt dat [naam hond] na het krijgen van een nest bij [gedaagde] in eigendom aan [eiser] dient te worden overgedragen, volgt dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter uit de artikelen 7 en 15 van de vaststellingsovereenkomst, in onderling verband en samenhang bezien. In artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst is immers te lezen dat [naam hond] bij [gedaagde] blijft met het enkele doel om één nest te fokken en in artikel 15 van de vaststellingsovereenkomst staat dat [naam hond] na het registratiemoment van de pups door de Raad van Beheer aan de andere partij dient te worden overgedragen. Indien gekeken wordt naar de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van deze twee bepalingen, dan dient daar voorshands uit te worden geconcludeerd dat [gedaagde] [naam hond] na het verkrijgen van het nest in september 2010 en na het registreren van de pups door de Raad van Beheer aan [eiser] had dienen over te dragen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter treffen de artikelen 10 tot en met 13 van de vaststellingsovereenkomst (met name) een regeling in het geval [gedaagde] tijdens het eerste verblijf geen nest van [naam hond] zou krijgen door een mislukte dekking of ‘leegte’.
4.5. Het verweer van [gedaagde] dat de bedoeling van partijen bij en de strekking van de vaststellingsovereenkomst was dat alleen [gedaagde] één nest van [naam hond] zou krijgen en hij haar in eigendom zou behouden, acht de voorzieningenrechter, tegenover de gemotiveerde betwisting van de zijde van [eiser], onvoldoende onderbouwd. Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat zij deze stelling ook ongeloofwaardig acht, nu [gedaagde] een fokker op het gebied van Duitse Herders is en [naam hond] een belangrijke en bijzondere Duitse Herder met een goede bloedlijn.
4.6. Nu de vaststellingsovereenkomst naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter een verplichting tot afgifte en eigendomsoverdracht van [naam hond] aan [eiser] inhoudt en [gedaagde] hier niet aan heeft voldaan, is hij, voor zover in dit kort geding kan worden onderzocht, tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst.
4.7. [gedaagde] voert nog als subsidiair verweer aan dat de vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 6:248 lid 2 BW buiten toepassing dient te worden gelaten, omdat [eiser] zich niet aan de regelgeving zoals neergelegd in het fokbeleid houdt. Hij verwijst naar het Basis Reglement Stambomen waarin is geregeld dat een teef gedurende haar leven maar maximaal vijf nesten mag voortbrengen en naar een lijst, die afkomstig is van de site van [eiser], waaruit blijkt dat [eiser] verschillende teven meer dan vijf nestjes heeft laten voortbrengen, aldus [gedaagde]. Wat van het voorgaande ook zij, de enkele vrees van [gedaagde] dat [eiser] de regels met betrekking tot het fokbeleid bij [naam hond] zou kunnen overschrijden, is op dit moment onvoldoende om te oordelen dat daardoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om uitvoering aan de vaststellingsovereenkomst te geven, zoals partijen die destijds zelf hebben gesloten. Ook zal de voorzieningenrechter het door [gedaagde] gedane bewijsaanbod op dit punt passeren, nu een kort gedingprocedure zich niet voor nadere bewijslevering leent. De voorzieningenrechter zal het verweer van [gedaagde] derhalve passeren.
4.8. Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog op dat het door [gedaagde] naar voren gebrachte restitutierisico niet aan een toewijzing van de vordering van [eiser] in dit kort geding in de weg staat. Mocht (na eventuele bewijslevering) in een bodemprocedure blijken dat [naam hond] in eigendom van [gedaagde] toebehoort, dan zal [eiser] wellicht gehouden zijn om een eventuele waardevermindering / verslechterde staat van [naam hond] door middel van een schadevergoeding te compenseren.
4.9. De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen. De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom maximeren als volgt.
4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 96,17
- vast recht 258,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.170,17
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de hond [naam hond] aan [eiser] af te geven en mee te werken aan overdracht, aldus dat [eiser] weer als enig eigenaar van [naam hond] geregistreerd staat,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.170,17,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.J.P. Leuverink op 23 februari 2011.