zaaknummer / rolnummer: 204668 / HA ZA 10-1658
Vonnis van 16 februari 2011
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. K. van der Meulen te Zevenaar,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W. Kok te Barneveld.
Partijen zullen hierna de Provincie en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 november 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft op 13 september 2002 subsidie aangevraagd voor de restauratie van een monumentale woonboerderij aan de [adres] (de boerderij).
2.2. Bij besluit van 13 november 2002 heeft de Provincie aan [gedaagde] subsidie verleend voor de restauratie van de boerderij ingevolge de Subsidieregeling Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (de Subsidieregeling). In dit besluit staat onder meer:
“(…) Wij achten de in uw aanvraag vermelde uit te voeren restauratiewerkzaamheden subsidiabel tot een bedrag van € 132.530,--. (…)
Ingevolge het bepaalde in de subsidieregeling bedraagt de provinciale subsidie 20% van de door ons subsidiabele geachte kosten tot een maximum van € 50.000,--. (…)
Op grond hiervan hebben wij besloten u voor deze restauratiewerkzaamheden een subsidie te verlenen groot 20% van € 132.530,--, met een maximum van € 26.506,--. (…)
Deze subsidieverlening vervalt als niet binnen twaalf maanden na dagtekening van de subsidieverlening met de uitvoering van de restauratie is begonnen. De uitvoering van de restauratie dient te zijn voltooid binnen 24 maanden na dagtekening van deze subsidieverlening.
Op de verleende subsidie ten behoeve van de restauratie kan een voorschot worden uitbetaald. (…)”
2.3. Aan [gedaagde] is door de Provincie een bedrag van € 21.000,00 uitbetaald als voorschot op de verleende subsidie.
2.4. Bij besluit van 14 juni 2005 heeft de Provincie de aan [gedaagde] verleende subsidie ingetrokken, voorts is [gedaagde] verzocht het reeds uitbetaalde voorschot terug te betalen. In het besluit staat, voor zover van belang:
“Aan u is bij brief van 13 november 2002 (…) een provinciale subsidie verleend van € 26.506,-- ten behoeve van de restauratie van bovengenoemd monument.
Op grond van artikel 11, lid 2, van genoemde subsidieregeling dient de uitvoering van de werkzaamheden te zijn voltooid binnen 24 maanden nadat de subsidie is verleend.
Bij brief van 14 april 2005 (verzonden 21 april 2005) hebben wij u in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen een termijn van dertig dagen de eindafrekening/het verzoek tot subsidievaststelling bij ons in te dienen. U heeft aan dit verzoek niet voldaan.
Gelet op het bovenstaande hebben wij besloten de aan u verleende subsidie ad € 26.506,-- in te trekken.
Aangezien van de verleende subsidie reeds een bedrag van € 21.000,-- aan u als voorschot is betaald verzoeken wij u dit bedrag aan ons terug te betalen. (…)”
Het besluit is voorzien van onderstaande rechtsmiddelenclausule:
“Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag van bekendmaking tegen dit besluit bezwaar maken. Het bezwaarschrift dient te worden gezonden aan Gedeputeerde Staten, ter attentie van de griffier van de Commissie bezwaar- en beroepschriften, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem. Op envelop en brief duidelijk “bezwaarschrift” vermelden.”
2.5. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 juni 2005.
2.6. De Provincie heeft [gedaagde] meermalen aangemaand het bedrag van € 21.000,00 terug te betalen. Toen [gedaagde] hierop niet reageerde, heeft de Provincie haar vordering ter incasso uit handen gegeven aan Groenewegen en Partners Gerechtsdeurwaarders. Bij de stukken bevinden zich twee sommaties welke door deze laatste instantie aan [gedaagde] zijn gezonden.
3. Het geschil
3.1. De Provincie vordert dat de rechtbank [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van € 22.158,00, bestaande uit een hoofdsom van
€ 21.000,00 en buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.158,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 21.000,00 vanaf de dag der dagvaarding en de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen staat vast dat de Provincie bij besluit van 14 juni 2005 de eerder aan [gedaagde] verleende subsidie heeft ingetrokken en het reeds uitbetaalde voorschot heeft teruggevorderd. De Provincie wijst erop dat [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 juni 2005 en stelt dat de inhoud daarvan - gelet op het beginsel van de formele rechtskracht - in de onderhavige procedure derhalve vaststaat. De Provincie stelt dat het aan [gedaagde] uitbetaalde voorschot van € 21.000,00, gelet op de intrekking van het besluit tot subsidieverlening, onverschuldigd is betaald en vordert dit bedrag terug.
4.2. [gedaagde] bestrijdt dat het besluit van 14 juni 2005 formele rechtskracht heeft. [gedaagde] erkent dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit, maar doet allereerst een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding. Hij voert aan dat hij pas van het besluit van 14 juni 2005 kennis heeft genomen toen hij in augustus 2010 de dagvaarding in de onderhavige procedure ontving, zodat hij geen bezwaar heeft kunnen maken tegen dit besluit. Hij wijst er in dit kader enerzijds op dat de architect die bij de renovatie van de boerderij betrokken is geweest lange tijd zijn post heeft onderschept, anderzijds merkt hij op dat hij sinds de executoriale verkoop van de woonboerderij elders is gaan wonen. [gedaagde] voert voorts aan dat van formele rechtskracht in het onderhavige geval überhaupt geen sprake kan zijn, nu dit beginsel bij ingetrokken besluiten geen rol speelt. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat door het nemen van het besluit van 14 juni 2005 zowel het oorspronkelijke besluit tot subsidieverlening van 13 november 2002, als het besluit tot intrekking en terugvordering zijn komen te vervallen. Nu er geen sprake meer is van een besluit, kan evenmin sprake zijn van formele rechtskracht daarvan, zo werpt hij op.
4.3. [gedaagde] voert aan dat, gelet op het feit dat aan het besluit van 14 juni 2005 geen formele rechtskracht toekomt, in de onderhavige (civiele) procedure zelfstandig geoordeeld zal moeten worden over de rechtmatigheid van dit door de Provincie genomen besluit. [gedaagde] is van mening dat de Provincie niet op deugdelijke gronden tot intrekking van de verleende subsidie is overgegaan, zodat geoordeeld dient te worden dat de intrekking en terugvordering van de subsidie onrechtmatig is. Het verzoek tot terugbetaling van het voorschot moet daarom, volgens van Essen, worden afgewezen.
4.4. De rechtbank verwerpt de verweren van [gedaagde]. Nu [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 juni 2005, ook niet nadat - zoals hij erkent - hijzelf en zijn raadsman daarvan in de onderhavige procedure kennis hebben genomen, is dit besluit onherroepelijk geworden en geldt dat in de onderhavige procedure uitgegaan dient te worden van de formele rechtskracht van dit besluit. Van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 Awb is onder die omstandigheden geen sprake. De formele rechtskracht van het besluit van 14 juni 2005 brengt mee dat er in deze procedure - behoudens bijzondere omstandigheden, die zich hier niet voordoen - van moet worden uitgegaan dat dit besluit zowel wat de wijze van totstandkoming betreft als wat de inhoud betreft rechtmatig is. Voor een inhoudelijke toetsing van dit besluit, bijvoorbeeld naar (de juistheid van) de grondslag waarop tot intrekking van de subsidie is overgegaan, is in de onderhavige procedure derhalve geen plaats meer.
4.5. Het verweer dat aan het besluit van 14 juni 2005 geen formele rechtskracht toekomt omdat een ingetrokken besluit geen formele rechtskracht heeft, wordt verworpen. Weliswaar geldt dat een ingetrokken besluit ten gevolge van die intrekking ophoudt een besluit te zijn, zodat van formele rechtskracht - van dat besluit - in beginsel geen sprake (meer) is. In het onderhavige geval is echter niet het besluit van 14 juni 2005, maar het besluit tot subsidieverlening van 13 november 2002 ingetrokken. Het verweer dat door het nemen van het besluit van 14 juni 2005, naast het oorspronkelijke besluit van 13 november 2002 ook het besluit tot intrekking en terugvordering is weggevallen, vindt geen steun in het recht. Dit laatste besluit - waarop de Provincie haar vordering heeft gebaseerd - bestaat nog steeds en heeft, nu daartegen geen bezwaar is gemaakt, formele rechtskracht.
4.6. Het aan [gedaagde] uitbetaalde voorschot van € 21.000,00 is, gelet op het besluit tot intrekking van de subsidie en terugvordering van het reeds betaalde voorschot, achteraf bezien zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd betaald door de Provincie. De vordering tot terugbetaling van dit bedrag zal derhalve worden toegewezen, evenals die tot vergoeding van de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding.
4.7. De Provincie heeft voorts een bedrag van € 1.158,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid daarvan betwist. De rechtbank acht echter voldoende aannemelijk dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt en dat de gevorderde kosten - welke zijn gebaseerd op het Rapport Voor-werk II - redelijk zijn. De rechtbank zal derhalve ook dit gedeelte van de vordering toewijzen, zodat in totaal een bedrag van € 22.158,00 wordt toegewezen.
4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Provincie worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht 490,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 1.735,93
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan de Provincie te betalen een bedrag van € 22.158,00 (tweeëntwintigduizend honderd achtenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 21.000,00 vanaf 3 augustus 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op € 1.735,93,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.