Parketnummers : 05/504445-08, 05/505888-09, 05/511202-09 en 05/601584-06 (TUL)
Data zittingen : 17 april 2009, 3 juli 2009, 8 oktober 2010, 11 februari 2011
Data uitspraken : 29 april 2009 (tussenvonnis) en 25 februari 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. R.G.M. Sleutels, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Onder parketnummer 05/504445-08:
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 december 2007, te Andelst, gemeente Overbetuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsvoertuig), daarmede heeft gereden over de weg, Waalstraat, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijze kon vermoeden dat de linker en/of rechter achterband(/en) van voormeld motorrijtuig (bedrijfsvoertuig) geen en/of onvoldoende profiel / profilering had/den en/of niet voldeed/voldeden aan de eis gesteld in artikel 5.3.27 lid 4 van het Voertuigreglement, dat het profiel / de profilering van de hoofdgroeven van die band(/en) over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 millimeter moest bedragen, (immers was het profiel en/of de profilering van (de hoofdgroeven) de linker- en rechterachterband van verdachtes voertuig niet allen 1,6 millimeter, en/of was het profiel van voormelde linkerband o millimeter en/of van voormelde rechter achterband 0 tot 1 millimeter en/of derhalve kon weten dat het voormelde onvoldoende profiel van die band(/en), negatieve uitwerking kon hebben op de spoorkracht en/of bestuurbaarheid van voormeld motorrijtuig (bedrijfsvoertuig) (met achterwielaandrijving) en/of terwijl het wegdek van die weg ter plaatse gedeeltelijk was bedekt met (een laag) sneeuw en/of ijs, terwijl verdachte rijdende was richting een in die weg gelegen, gezien zijn, verdachtes rijrichting, naar links verlopende bocht, zijn, verdachtes snelheid niet dan wel onvoldoende heeft aangepast en/of (aanzienlijk) heeft verlaagd aan de omstandigheden ter plaatse en/of die bocht en/of met een (aanzienlijke en/of) voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid die bocht in de Waalstraat heeft genomen / is ingestuurd, zijn, verdachtes snelheid niet, als gesteld in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsvoertuig) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of gekomen in of nabij een in die weg gelegen, gezien zijn, verdachtes rijrichting, naar links verlopende bocht, in een slip is geraakt en/of gezien zijn, verdachtes rijrichting, tegen een in de linker berm van die weg staande boom is gebotst en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (M.[slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 december 2007, te Andelst, gemeente Overbetuwe, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsvoertuig), daarmede heeft gereden over de weg, Waalstraat, gekomen in of nabij een in die weg gelegen, gezien zijn, verdachtes rijrichting, naar links verlopende bocht, in een slip is geraakt en/of gezien zijn, verdachtes rijrichting, tegen een in de linker berm van die weg staande boom is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 22 december 2007 te Andelst, gemeente Overbetuwe, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, Waalstraat, een motorrijtuig, (bedrijfsvoertuig), heeft bestuurd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Onder parketnummer 05/505888-09:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2009 op het traject tussen de gemeente Overbetuwe en de gemeente Aalten, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op verschillende wegen binnen en/of buiten de bebouwde kom, waarbij hij, verdachte,;
- met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de aldaar toegestane maximum snelheid, althans met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
- met een snelheid van ongeveer 134 kilometer per uur over een afstand van ongeveer 1200 meter op een afstand van ongeveer 9 meter, althans gezien de snelheid te korte afstand achter een ander voertuig (personenauto) heeft gereden en/of
- één of meermalen met dat voertuig, overig verkeer is gaan inhalen, terwijl hij zich (daarbij en/of daardoor) niet (tijdig) heeft vergewist dat de weg vrij was van verkeer en/of
- met grote onzorgvuldigheid en onachtzaamheid groot gevaar en bijna-aanrijdingen op wegen heeft veroorzaakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2009 te Gaanderen, althans in de gemeente Doetinchem, als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A18, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, rijdende met een snelheid van ongeveer 134 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan 80 kilometer per uur, op een afstand van ongeveer 9 meter, in elk geval met een gelet op die snelheid te korte afstand, achter een ander voertuig (personenauto) gaan en/of blijven rijden;
3.
hij op of omstreeks 07 mei 2009 te Lingelo, althans in de gemeente Aalten, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gendringseweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 104 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden;
Onder parketnummer05/5011202-09:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Spijk, althans in de gemeente Rijnwaarden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de weg, de Spijksedijk, welke weg 4.10 meter breed is en aan weerszijden is voorzien van een rode strook (optische versmalling) van elk 1.30 meter breed, welke stroken van de rijbaan worden gescheiden door witte onderbroken belijning, waarbij hij, verdachte, met zeer hoge snelheid, althans met een veel te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse 3 (drie), althans één of meerdere voertuigen (personenauto's), heeft ingehaald, waarbij hij, verdachte, (zeer) dicht langs 2 naast elkaar rijdende fietser heeft gereden, althans heeft gepasseerd, welke fietsers uit tegenovergestelde richting, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, over voornoemde rode strook reden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Spijk, althans in de gemeente Rijnwaarden, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Spijksedijk, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/601584-06).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 11 februari 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.G.M. Sleutels en mr. A.M. Smetsers, advocaten te Nijmegen.
Ter terechtzitting van 3 juli 2009 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder de parketnummers 05/504445-08, 05/505888-09 en 05/601584-06 (TUL) en bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd. Ter terechtzitting van 8 oktober 2010 is voorts de zaak onder parketnummer 05/511202-09 en bij afzonderlijke dagvaarding aanhangig gemaakt, gevoegd.
Het slachtoffer in de zaak met parketnummer 05/504445-08, M. [slachtoffer] (hierna te noemen: het slachtoffer), is eveneens ter terechtzitting verschenen.
Ter terechtzitting van 11 februari 2011 zijn gehoord als getuigen-deskundigen:
- G.A. [naam], voertuigdeskundige en ongevallenanalist, werkzaam bij Ongevallenanalyse Apeldoorn, en
- Ir. A.C.E. [naam], forensisch onderzoeker, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut.
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft gerekwireerd.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
Verdachte en mr. Sleutels (hierna ook te noemen: de raadsman van verdachte) hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaak met parketnummer 05/504445-08
Voor zover de raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie, wegens overschrijding van de redelijke termijn, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, volgt de rechtbank hem hierin niet.
Allereerst overweegt de rechtbank dat uit het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) blijkt dat indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn (bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hierna te noemen: het EVRM) dit niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen en dat eventuele overschrijdingen in de regel worden gecompenseerd door strafvermindering. Reeds daarom kan het beroep op niet-ontvankelijkheid niet slagen. Daarbij komt dat de (langere) duur van de onderhavige zaak, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan het Openbaar Ministerie kan worden verweten. De vertragingen hebben hun oorzaak gevonden in onder meer de afwezigheid van verdachte terwijl de rechtbank zijn aanwezigheid wel van belang achtte, verhindering en verhinderdata van meerdere raadslieden van verdachte en in de omstandigheid dat een tussenvonnis is gewezen waarin is bepaald dat nader onderzoek diende te worden verricht door een tweede deskundige ten behoeve van de waarheidsvinding.
In hetgeen namens verdachte voorts is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de politie en/of het Openbaar Ministerie ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
2b. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaak met parketnummer 05/505888-09
Namens verdachte is de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit nu het posten door de agenten in een onopvallende videosurveillance-wagen nabij de woning van verdachte een inbreuk zou zijn op de persoonlijke levenssfeer van verdachte en daarmee een schending van het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Op dat moment was naar de mening van de verdediging geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld en de inbreuk was niet noodzakelijk.
De rechtbank volgt verdachte niet in dit beroep op niet-ontvankelijkheid. Uit het proces-verbaal van 8 mei 2009, opgesteld door hoofdagenten M.P. de Jong en M. Janssen, blijkt dat deze agenten op 7 mei 2009 omstreeks 6:15 uur zich bevonden aan de Hoofdstraat te Herveld en aldaar zicht hadden op verdachtes auto, die voor zijn woning (het [adres]) geparkeerd stond. Zij zagen dat verdachte omstreeks 7:36 uur in de auto stapte.
Hieruit leidt de rechtbank af dat de waarnemingen gedaan door de agenten geen betrekking hadden op een situatie waarin de verdachte mocht verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn. Immers, verdachte werd niet geobserveerd in zijn woning en op het moment dat hij daadwerkelijk geobserveerd kon worden, bevond hij zich op de openbare weg. Er kan dan ook niet of hooguit in geringe mate worden vastgesteld dat de persoonlijke levenssfeer van verdachte is aangetast. Voor zover sprake is van een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, vormt, in tegenstelling tot het betoog namens verdachte gevoerd, artikel 2 van de Politiewet hiervoor een toereikende wettelijke basis. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Hoge Raad gepubliceerd onder HR 19 december 1995, NJ 1996, 249 en HR 25 januari 2000, NJ 2000, 279.
De rechtbank volgt de officier van justitie in zijn standpunt dat de waarneming noodzakelijk was. De rechtbank verwijst naar het justitieel verleden van verdachte met betrekking tot verkeersovertredingen en naar de melding van het slachtoffer en diens vader (in de zaak met parketnummer 05/504445-08) dat verdachte nog immer “als een idioot” door het dorp rijdt. De enkele opmerking van de raadsman van verdachte dat er geen noodzaak was, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
De rechtbank concludeert dan dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het parketnummer 05/504445-08, onder 1:
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 22 december 2007 te Andelst, gemeente Overbetuwe als bestuurder van een bedrijfsvoertuig gereden over de Waalstraat. Al rijdende in een naar links afbuigende bocht is verdachte op een besneeuwd deel van die bocht in een slip geraakt en tegen een in de linkerberm van die weg staande boom gebotst. Ten gevolge van deze botsing is de mede-inzittende M. [slachtoffer] gewond geraakt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW), bewezen en heeft daartoe het volgende, kort samengevat, aangevoerd.
Verdachte reed in een voertuig dat was voorzien van achterbanden waarvan hij wist dat het profiel, dan wel de profilering van deze banden, niet voldeed aan de wettelijke voorschriften.
Het is een feit van algemene bekendheid dat banden met minder profiel leiden tot een minder goede beheersbaarheid van de auto en dat bij winterse omstandigheden het slipgevaar groter is en het moeilijk is om een auto uit de slip te halen. Verdachte is niettemin met dit voertuig in het donker over een provinciale weg gereden en is daarbij een bocht ingereden waarvan het wegdek gedeeltelijk met sneeuw bedekt was. Hij heeft daarbij onvoldoende zijn snelheid verminderd. Als gevolg daarvan is hij geslipt en tegen een boom gebotst. Aannemelijk is dat het ongeval niet, althans niet in die mate had plaatsgevonden indien verdachte bijtijds zijn achterbanden had laten vervangen. Gegeven deze omstandigheden is zowel voldaan aan het vereiste van causaal verband tussen de onvoldoende profilering van de banden en het ongeval als aan het vereiste dat het intreden van het gevolg, de botsing, voorzienbaar was.
Door dit ongeval is het slachtoffer blijvend lichamelijk letsel toegebracht, aldus de officier van justitie. Subsidiair acht de officier van justitie overtreding van artikel 5 WVW bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kunnen worden. Er was sprake van een ongeval waaraan verdachte geen schuld heeft, aldus de verdediging. De gedragingen van verdachte stonden niet in verband met het ongeval. Het profiel dan wel de profilering van de achterbanden onder het desbetreffende voertuig hebben niet aan het ontstaan van het ongeval bijgedragen, zoals kan blijken uit de verklaringen van de getuigen-deskundigen ter terechtzitting van 11 februari 2011. Verder is vastgesteld dat verdachte niet harder reed dan de aldaar toegestane snelheid, zodat uitgegaan moet worden van de verklaring van verdachte dat hij zijn snelheid heeft aangepast aan de situatie ter plaatse. De verdediging concludeert dan ook tot vrijspraak van het primair en het subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling van de rechtbank van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 05/504445-08, onder 1, primair, is ten laste gelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Profiel
Verdachte wist, of kon vermoeden, dat het profiel of de profilering van de linker- en de rechter achterband van het door hem bestuurde voertuig ten tijde van het ongeval niet voldeden aan de wettelijk voorgeschreven minimale profieldiepte. Echter, uit de rapportages van de getuigen-deskundigen en hun beider toelichting ter terechtzitting van 11 februari 2011 kan de rechtbank niet afleiden dat het profiel of de profilering van bedoelde banden in betekenende mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de slip en het ongeval. De rechtbank verwijst hiertoe naar de volgende passages uit de door de getuigen-deskundigen opgestelde stukken.
Brief d.d. 12 maart 2009 van G.A. [naam] aan verdachte (p. 4 onderaan en p. 5 bovenaan):
“De profilering van standaardbanden heeft op sneeuw een veel beperktere functie dan bij een waterlaag op het wegdek, sneeuw valt door de dikkere vorm immers niet door de groeven af te voeren waar dit met water door de dunnere vloeistofvorm wel kan. Daardoor vullen de groeven zich met sneeuw en zal ook een band met minimale profielring vrij snel dichtslibben en zich gedragen als een gladde band. Het feit dat uw achterbanden minder dan de minimaal wettelijk voorgeschreven profileringdiepte hadden kan op de besneeuwde plek daardoor nauwelijks invloed hebben gehad.”
Rapport d.d. 24 juni 2009 van Ir. A.C.E. [naam], p. 17 laatste alinea:
“De banden die ik aantrof hadden elk één groef met (iets) te weinig diepte, terwijl de andere groeven tenminste de wettelijk vereiste diepte hadden. Ik verwacht dat de door mij aangetroffen banden bij de voorgestelde proeven niet zullen onderdoen voor, of beter presteren dan, banden met net de wettelijk vereiste profieldiepte.”
Ter zitting d.d. 11 februari 2011 hebben beide getuigen-deskundigen hun conclusies bevestigd en hebben zij nadrukkelijk gesteld dat de aangetroffen banden bij het rijden door sneeuw niet slechter zouden presteren dan banden met exact de wettelijk voorgeschreven minimale profieldiepte van 1,6 mm. Voorts hebben zij beiden aangegeven dat de mate van profilering op de aangetroffen banden geen negatieve uitwerking kon hebben op de spoorkracht en/of bestuurbaarheid van het voertuig. Dit kan anders zijn in geval van regenachtig weer en/of een nat wegdek, maar uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat daarvan ten tijde van het ongeval geen sprake was.
Uit hetgeen de getuigen-deskundigen hebben verklaard valt niet af te leiden dat het ongeval te vermijden was indien verdachte zijn banden zou hebben vervangen of anders zou hebben gereageerd op het in de slip raken van de auto. Wel hebben de getuigen-deskundigen aangegeven dat de kans op het ongeval essentieel zou zijn verminderd indien het voertuig voorzien was van winterbanden (deskundige [naam]), dan wel van banden met een profieldiepte van één of meer centimeters dieper dan de aangetroffen banden (deskundige [naam]). Dergelijke banden zijn evenwel niet verplicht in Nederland en het ontbreken daarvan kan dan ook niet aan verdachte worden verweten.
Rijsnelheid
Ook voor het door de officier van justitie gemaakte verwijt dat verdachte zijn snelheid niet heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse ziet de rechtbank onvoldoende bewijs. Getuige-deskundige [naam] acht een hogere gereden snelheid dan 74 km/u niet uitgesloten, maar kan een daadwerkelijk gereden hogere snelheid niet vaststellen. Deskundige [naam] concludeert op basis van zijn berekeningen dat de snelheid van verdachte ongeveer 70 km/u moet zijn geweest. Ter zitting van 11 februari 2011 hebben de beide getuigen-deskundigen hun conclusies ten aanzien van de gereden snelheid gehandhaafd. De door de getuigen-deskundigen berekende snelheid direct voorafgaand aan het ongeval lag derhalve onder de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km/u.
Uit hetgeen de getuigen-deskundigen hebben gerapporteerd en ter zitting hebben uiteengezet, dan wel anderszins, kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte gehouden was in bedoelde bocht en onder genoemde omstandigheden een lagere snelheid dan de berekende snelheid aan te houden ter voorkoming van het ongeval, zoals door de officier van justitie gesteld. Van belang is voorts dat verdachte al 200 meter in de betreffende bocht reed en die weg direct vóór en direct na de plaats van ongeval schoon (van sneeuw) was. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingpunten voor het oordeel dat de vermoedelijke gereden snelheid te risicovol was op die plaats en tijd, zoals de officier van justitie wel heeft betoogd. De enkele omstandigheid dat het ongeval daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW..
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank niet bewezen dat de gedragingen van verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert, zodat hij van dit feit vrijgesproken dient te worden.
Beoordeling van de rechtbank van het subsidiair ten laste gelegde
Anders dan namens verdachte is betoogd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan nu verdachte met zijn gedragingen gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de vorm van de ontstane botsing tegen een boom, en het verkeer daardoor kon worden gehinderd, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 22 december 2007, te Andelst, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsvoertuig), daarmede heeft gereden over de weg, Waalstraat, gekomen in een in die weg gelegen, gezien zijn, verdachtes rijrichting, naar links verlopende bocht, in een slip is geraakt en gezien zijn, verdachtes rijrichting, tegen een in de linker berm van die weg staande boom is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg kon worden gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het parketnummer 05/504445-08, onder 2:
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte heeft gereden op een tijdstip dat hem de bevoegdheid tot het besturen van een motorvoertuig was ontzegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van dit ten laste gelegde feit. Hiertoe is gewezen op een arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 1 oktober 2010 (LJN: BN9284). Verder is aangevoerd dat de politieambtenaar bij het verhoor van verdachte suggestieve vragen heeft gesteld, zodat de antwoorden van verdachte op die vragen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Beoordeling van de rechtbank
Uit het justitieel documentatieregister blijkt dat bij uitspraak van de kantonrechter te Arnhem van 13 juni 2007 aan verdachte is opgelegd de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. Bij die uitspraak is tevens de ten uitvoerlegging bepaald van de op 23 maart 2006 door de kantonrechter te Groenlo opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij op die datum en plaats wist dat hij reed tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het door de raadsman van verdachte aangehaalde arrest mist toepassing in het onderhavige geval, nu verdachte op 22 december 2007 middels een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak en (op dat moment) niet middels een besluit van het CBR zijn bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontnomen en verdachte hiervan op de hoogte was.
Het betoog van de raadsman van verdachte dat de verklaring van verdachte, afgelegd tegenover de politie, moet worden uitgesloten van bewijs omdat er suggestieve vragen zouden zijn gesteld kan de rechtbank evenmin tot een ander oordeel brengen, nu geen sprake was van suggestieve vragen, maar veeleer van vragen ter bevestiging van dat wat reeds ambtshalve bekend was bij de agenten.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 22 december 2007 te Andelst, gemeente Overbetuwe, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, Waalstraat, een motorrijtuig, (bedrijfsvoertuig), heeft bestuurd.
Ten aanzien van het parketnummer 05/505888-09, onder 1, 2 en 3:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Tijdens een onopvallende videosurveillance hebben twee verbalisanten het volgende geconstateerd. Op 7 mei 2009 reed verdachte als bestuurder van een personenauto op het traject tussen de gemeente Overbetuwe en de gemeente Aalten. Op de Hoofdstraat te Herveld, alwaar een snelheid van 30 km/u toegestaan is, reden de verbalisanten 30 km/u. Verdachte reed behoorlijk op de verbalisanten uit. Vervolgens reed verdachte in een 60 km-zone ongeveer 80 km/u. Op zogenaamde 80 km-wegen reed verdachte tussen de 20 en 30 km/u te hard. De agenten constateerden dat verdachte zonder snelheid te minderen langs tegenliggers, fietsers en auto’s reed en daarbij geen ruimte gaf, waardoor de tegenliggers gedwongen werden in de berm te gaan rijden. Op de snelweg A12, alwaar ter plaatse een snelheid van 100 km/u is toegestaan, is vastgesteld dat verdachte over een afstand van 683 meter gemiddeld 143 km/u reed. Op de snelweg A18 werden bij verdachte snelheden geconstateerd van (over de) 160 km/u. Vervolgens reed verdachte met een snelheid van 134 km/u over een afstand van 1200 meter op een afstand van minder dan 9 meter van zijn voorganger. Hierna werd over een afstand van 1312 meter een gemiddelde snelheid van 164 km/u geconstateerd. Nadat verdachte met ruim 100 km/u de bebouwde kom van Varsseveld inreed, haalde hij met 75 km/u, vlak voor een bocht naar rechts, een vrouw op de fiets met naast haar een kind op de fiets in. In een 30 km- zone in Varsseveld reed verdachte een gemiddelde snelheid van 60 km/u. Op de Sinderenseweg te Varsseveld passeerde verdachte een tegenligger zonder snelheid terug te nemen en kon vervolgens maar net een voor hem rijdende fietser ontwijken. Op de Sinderenseweg, alwaar een snelheid van 60 km/u is toegestaan is geconstateerd dat verdachte reed met een snelheid van 108 km/u.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft zich onder meer gevaarzettend in het verkeer gedragen door met een snelheid van 134 km/u aan de bumper van een ander voertuig voor hem te kleven en regelmatig de maximum snelheid met meer dan 30 km/u te overschrijden. Tevens heeft de officier van justitie aangegeven dat verdachte slechts zeer kortdurend over de openbare weg is gevolgd, waarbij het rijgedrag van verdachte is vastgelegd op videobeelden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van stelselmatig observeren, wat niet rechtmatig was nu er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Hierdoor moet hetgeen door die observatie is verkregen, worden uitgesloten als bewijs.
Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van de rechtbank
Verdachte is gedurende ruim een uur op de openbare weg gevolgd waarbij zijn rijgedrag is opgenomen op videobeelden. De rechtbank is, in tegenstelling tot de verdediging, van oordeel dat hiermee geen sprake was van het stelselmatig observeren van verdachte. Immers, de verrichte observatie beperkte zich tot de eenmalige registratie van het voor iedereen waarneembare gedrag van de verdachte op de openbare weg. De observatie kon evenmin tot resultaat hebben een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van verdachtes leven te verkrijgen. De rechtbank ziet dan ook geen reden genoemd proces-verbaal uit te sluiten van bewijs.
Verdachte heeft de overtredingen niet weersproken en heeft erkend fouten te hebben gemaakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 07 mei 2009 op het traject tussen de gemeente Overbetuwe en de gemeente Aalten, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op verschillende wegen binnen en/of buiten de bebouwde kom, waarbij hij, verdachte;
- met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de aldaar toegestane maximum snelheid, en
- met een snelheid van ongeveer 134 kilometer per uur over een afstand van ongeveer 1200 meter op een afstand van ongeveer 9 meter achter een ander voertuig (personenauto) heeft gereden en
- meermalen met dat voertuig, overig verkeer is gaan inhalen, terwijl hij zich daarbij niet (tijdig) heeft vergewist dat de weg vrij was van verkeer en
- bijna-aanrijdingen op wegen heeft veroorzaakt, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
2.
hij op 07 mei 2009 te Gaanderen, althans in de gemeente Doetinchem, als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A18, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, rijdende met een snelheid van ongeveer 134 kilometer per uur op een afstand van ongeveer 9 meter, achter een ander voertuig (personenauto) gaan en blijven rijden;
3.
hij op 07 mei 2009 te Lingelo, althans in de gemeente Aalten, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gendringseweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 104 kilometer per uur;
Ten aanzien van het parketnummer 05/511202-09, onder 1 en 2:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 augustus 2009 te Spijk heeft verdachte als bestuurder van een personenauto gereden op de Spijksedijk, waar een snelheid van 60 km/u is toegestaan. Aldaar heeft verdachte gereden met een snelheid van 125 km/u. Verdachtes rijgedrag op de Spijksedijk is over een afstand van 1300 meter door een verbalisant waargenomen. Op dit traject is de weg 4.10 meter breed met daarnaast aan beide kanten een rode strook van elk 1.30 meter breed. Verdachte heeft over dit traject met hoge snelheid drie auto’s ingehaald.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de afstand waarop de verbalisant zijn waarnemingen heeft gedaan ten opzichte van het door verdachte bestuurde voertuig te groot was om vast te stellen dat sprake was van overtreding van artikel 5 WVW. Tevens heeft de verdediging, onder verwijzing naar kamerstukken, aangevoerd dat een enkele (forse) overtreding van verkeersregels géén daadwerkelijk concreet gevaarzettend gedrag oplevert. De verdediging hecht geen waarde aan het aanvullend proces-verbaal van de verbalisant, nu dit achteraf en op verzoek van het Openbaar Ministerie is opgesteld. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het proces-verbaal van overtreding d.d. 28 augustus 2009, dan wel de daarop gegeven aanvulling bij proces-verbaal van 27 oktober 2009. De enkele omstandigheid dat door de officier van justitie ter verduidelijking om een aanvullend proces-verbaal wordt verzocht, is onvoldoende om het bewuste proces-verbaal uit te sluiten van het bewijs. Beide processen-verbaal zijn op ambtseed opgemaakt en de wijze van verbaliseren alsmede de inhoud van het proces-verbaal geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de verbalisant onjuistheden heeft vermeld of meer heeft vermeld dan hij had kunnen zien. Mede gezien de foto’s die zijn toegevoegd aan het aanvullend proces-verbaal twijfelt de rechtbank niet aan de verklaring van de verbalisant dat hij vanaf zijn positie de betreffende dijk over een afstand van 1300 meter kon overzien. De dijk ligt immers enigszins verhoogd en wordt op het betreffende deel niet omzoomd door bomen of andere gezichtsbelemmerende obstakels. De verbalisant had derhalve vrij zicht op het voertuig van verdachte.
De rechtbank overweegt dat verdachte op een versmalde dijk al rijdend met een gemeten snelheid van 129 km/u (gecorrigeerd naar 125 km/u), althans een hoge snelheid, drie auto’s heeft ingehaald, terwijl daar in tegengestelde richting twee fietsers naast elkaar fietsten. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de dijk kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op die dijk kon worden gehinderd. Nu de (dijk)weg ter plaatse, gezien de afmetingen en de foto’s in proces-verbaal, versmald is, moet verdachte, tijdens of vlak na het inhalen van drie auto’s, de fietsers op korte afstand zijn gepasseerd.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat uit kamerstukken blijkt (kennelijk heeft de raadsman in zijn pleitnota gedoeld op: kamerstukken II, vergaderjaar 1990-1991, 22030, nr. 3, pagina 66), dat een enkele (forse) overtreding geen gevaarzettend gedrag oplevert. In die kamerstukken staat evenwel vermeld dat het niet de bedoeling is “dat bij iedere vorm van hinder de algemene bepaling (het latere artikel 5 WVW) zal worden toegepast. Immers, lichte vormen van hinder zijn in het hedendaagse verkeer niet te vermijden. De bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van gevaar of hinder aan te pakken.”. De rechtbank is van oordeel dat het inhalen van drie auto’s op een versmalde (dijk)weg met een overschrijding van de toegestane snelheid met 65 km/u, althans een forse overschrijding, terwijl er fietsers in de tegengestelde richting fietsen, allerminst kan worden geduid als een lichte vorm van hinder. Voorts kan uit hetgeen verdachte heeft verklaard op geen enkele wijze worden afgeleid dat die overtreding niet te vermijden was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 27 augustus 2009 te Spijk, althans in de gemeente Rijnwaarden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de weg, de Spijksedijk, welke weg 4.10 meter breed is en aan weerszijden is voorzien van een rode strook (optische versmalling) van elk 1.30 meter breed, welke stroken van de rijbaan worden gescheiden door witte onderbroken belijning, waarbij hij, verdachte, met zeer hoge snelheid ter plaatse 3 (drie)voertuigen (personenauto's), heeft ingehaald, waarbij hij, verdachte, langs 2 naast elkaar rijdende fietsers heeft gereden, althans heeft gepasseerd, welke fietsers uit tegenovergestelde richting, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, over voornoemde rode strook reden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd;
2.
hij op 27 augustus 2009 te Spijk, althans in de gemeente Rijnwaarden, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Spijksedijk, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlasteleggingen kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Onder parketnummer 05/504445-08:
Ten aanzien van feit 1:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994.
Onder parketnummer 05/505888-09:
Ten aanzien van feit 1:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank overweegt dat gedeeltelijk sprake is van eendaadse samenloop met feit 1 onder dit parketnummer. De omstandigheden waaronder feit 2 is gepleegd en de feitelijke weergave van deze omstandigheden in de tenlastelegging maken dat het tenlastegelegde onder feit 2 in dezelfde strafbepaling valt als het gevaarzettend gedrag zoals tenlastegelegd onder feit 1, tweede gedachtenstreepje. De rechtbank komt dan ook, met toepassing van art. 55 lid 1 Wetboek van Strafrecht, niet tot een afzonderlijke kwalificatie voor feit 2.
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Onder parketnummer 05/511202-09:
Ten aanzien van feit 1:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 8 oktober 2010.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gewezen op de omvangrijke justitiële documentatie van verdachte met betrekking tot verkeersovertredingen, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op dat gebied een notoire en overduidelijk onverbeterlijke recidivist is, die de hem tenlastegelegde feiten merendeels heeft begaan terwijl hij in een proeftijd liep. Na een zeer ernstig ongeval (op 22 december 2007) is verdachte nog drie maal fors in de fout gegaan, wat bewijst dat verdachte niets heeft geleerd van het ongeval. Verdachte gaat roekeloos om met de verkeersveiligheid en neemt daarmee maatschappelijk onaanvaardbare risico’s. Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat het slachtoffer (in de zaak met parketnummer 05/504445-08) door het ongeval voor het leven is getekend en geen uitzicht op geheel herstel heeft. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in de strafoplegging geen rekening hoeft te worden gehouden met de langere duur van de procedure.
Alles overziend komt de officier van justitie tot de volgende eisen:
Parketnummer 05/504445-08
Primair:
feit 1 primair en feit 2: 6 weken gevangenisstraf onvoorwaardelijk, alsmede 12 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van feit 1 primair:
feit 1 subsidiair: 20 uur werkstraf, te vervangen door 10 dagen hechtenis, alsmede 6 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk ;
feit 2: 2 weken gevangenisstraf
Parketnummer 05/505888-09:
feit 1: 40 uur werkstraf, te vervangen door 20 dagen hechtenis, alsmede 6 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk met aftrek;
feit 2: geldboete van € 320,- te vervangen door 6 dagen hechtenis, alsmede 4 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk;
feit 3: geldboete van € 396,- te vervangen door 7 dagen hechtenis, alsmede 4 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk
Parketnummer 05/511202-09:
feit 1: 30 uur werkstraf, te vervangen door 15 dagen hechtenis, alsmede 6 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk
feit 2: geldboete van € 585,- te vervangen door 11 dagen hechtenis, alsmede 4 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk
Tevens vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kantonrechter van 13 juni 2007, inhoudende de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor de zaken met parketnummer 05/504445-08 voor vrijspraak gepleit.
In de zaken met parketnummer 05/505888-09 heeft de raadsman gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft hij daarbij aangegeven dat ten onrechte het Duitse rijbewijs van verdachte is ingehouden.
Met betrekking tot parketnummer 05/511202-09 heeft de verdediging voor wat betreft het eerste ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit en voor wat betreft het tweede feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel is daarbij aangevoerd dat de auto ten onrechte in beslag is genomen en gehouden.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het ongeval op 22 december 2007 ook voor verdachte grote nadelige, met name ook financiële, gevolgen heeft gehad en dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs al lang kwijt is geweest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, nu de strafbare gedragingen waaraan deze vordering is gekoppeld niet bewezen kunnen worden. Bovendien wijst de verdediging erop dat de zaken pas in een laat stadium zijn gevoegd.
De beoordeling van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van twee jaar (ten minste) drie maal schuldig gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag en daarmee artikel 5 WVW meermalen overtreden. Daarbij komt dat verdachte, zoals de officier van justitie in zijn requisitoir heeft opgesomd, reeds eerder voor dergelijke zware verkeersovertredingen is veroordeeld. Gelet hierop kan de rechtbank in zoverre met de stelling van de officier van justitie meegaan dat verdachte zich als een onverbeterlijke recidivist met betrekking tot verkeersovertredingen lijkt.te gedragen. Verdachte heeft in zijn rijgedrag laten zien onverschillig te zijn tegenover andere verkeersdeelnemers. Verdachte toont hiermee naar het oordeel van de rechtbank onverantwoordelijk verkeersgedrag, hetgeen hem zwaar moet worden aangerekend.
De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij eveneens blijk heeft gegeven onverschillig te zijn voor rechterlijke uitspraken op grond waarvan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
In hetgeen namens verdachte is aangevoerd, dan wel anderszins, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat bij het innemen of inhouden van verdachtes rijbewijs, dan wel bij de in beslag name en het in beslag houden van de auto, vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en tot strafvermindering zouden moeten leiden. Daarbij overweegt de rechtbank dat voor zowel het inhouden van het rijbewijs als voor de in beslag name van een auto afzonderlijke procedures konden worden gevoerd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat door het in beslag nemen en houden van de auto verdachte niet in zijn belang kan zijn geschaad, nu hij geen eigenaar van die auto was.
Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank per overtreding straf opleggen zoals hieronder opgenomen onder punt 8.
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot het feit 2 onder parketnummer 05/504445-08 acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, alhoewel conform landelijke richtlijn, in dit geval niet passend. Het ongeval heeft reeds lange tijd geleden plaatsgevonden en de rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf effectiever ter voorkoming van nieuwe verkeersovertredingen.
6a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist. Nu de vordering reeds gekoppeld was aan de zaken met parketnummer 05/504445-08 en nu hieruit gevolgd is dat een nieuw strafbaar (verkeers)feit bewezen is verklaard, kan het betoog van de raadsman van verdachte hieromtrent niet slagen.
De rechtbank zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kantonrechter d.d. 13 juni 2007.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 55, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 9, 176, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde
Onder parketnummer 05/504445-08, onder feit 1, subsidiair, tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 20 (twintig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 10 (tien) dagen.
Alsmede:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Onder parketnummer 05/504445-08, onder feit 2, tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken voorwaardelijk,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Onder parketnummer 05/505888-09, onder feit 1, tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
Alsmede:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Onder parketnummer 05/505888-09, onder feit 3, tot
betaling van een geldboete ter hoogte van € 396 (driehonderd zesennegentig Euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 7 (zeven) dagen hechtenis.
Alsmede:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 (vier) maanden.
Onder parketnummer 05/511202-09, onder feit 1, tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 30 (dertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 15 (vijftien) dagen.
Alsmede:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Onder parketnummer 05/511202-09, onder feit 2, tot
betaling van een geldboete ter hoogte van € 585 (vijfhonderd vijfentachtig Euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 11 (elf) dagen hechtenis.
Alsmede:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 (vier) maanden.
8a. De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 (zes) maanden voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter, d.d. 13 juni 2007, onder parketnummer 05/601584-06.
Aldus gewezen door:
mr. H.T. Wagenaar, als voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. M.G.J. Post als rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2011.