ECLI:NL:RBARN:2011:BP5175

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-900425-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en de vereisten voor medeplegen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 23 februari 2011, stond de verdachte terecht voor diefstal met geweld, gepleegd op 11 april 2010 te Arnhem. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining. De rechtbank oordeelde dat voor medeplegen van diefstal met geweld bewuste en nauwe samenwerking vereist is, maar dat het maken van een gezamenlijk plan niet noodzakelijk is. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte samen met anderen de benadeelde partij van zijn fiets heeft geduwd en vervolgens heeft geslagen en geschopt, waardoor de benadeelde partij letsel opliep en zijn goederen werden gestolen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastegelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij het slachtoffer tegen het hoofd had getrapt. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 15 maanden, met 5 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1127,90, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Promis II
Parketnummer : 05/900429-10
Datum zitting : 9 februari 2011
Datum uitspraak : 23 februari 2011
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : 26 juli 1990 te Arnhem,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman: mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2010 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een I-phone en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [benadeelde partij] van zijn fiets hebben getrokken/gerukt/geschopt, althans de (langs fietsende) [benadeelde partij] ten val hebben gebracht, en/of die [benadeelde partij] (terwijl deze [benadeelde partij] (kermend van pijn) op de grond lag) eenmaal of meermalen heeft/hebben geslagen en/of gestompt/geschopt, terwijl het feit is gepleegd op de openbare weg (te weten: de Huissensedijk);
art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 april 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk (terwijl genoemde [benadeelde partij] (kermend van de pijn op de grond) lag en door verdachte en/of zijn mededader(s) al meermalen was geslagen) één of meermalen (met geschoeide voet) (zeer) krachtig tegen het hoofd dan wel het lichaam, van die [benadeelde partij] heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 11 april 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (terwijl die [benadeelde partij] (kermend van de pijn) op de grond lag en/of verdachte en diens mededaders die [benadeelde partij] één of meermalen hadden geslagen) één of meermalen (met geschoeide voet) (zeer) krachtig) op of tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde partij] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 9 februari 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: [benadeelde partij].
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt een meldingsgebod en het volgen van een training cognitieve vaardigheden, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 1127,29 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:
Op 11 april 2010, tussen 04.00 en 05.00 uur, fietste aangever [benadeelde partij] over de Huissensedijk te Arnhem . Verdachte bevond zich, in gezelschap van [medeverdachte1],
[medeverdachte2] en [medeverdachte3], eveneens op de Huissensedijk. Aangever heeft verdachte, en het gezelschap waarin verdachte verkeerde, op enig moment willen passeren en is toen op de grond gevallen. Aangever kermde van de pijn. Toen aangever op de grond lag, heeft [medeverdachte1] de portemonnee met inhoud van aangever gestolen en verdachte diens iPhone. Aangever werd door [medeverdachte1] geslagen . Eén van de jongens heeft aangever ook nog geschopt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat slechts de diefstal van de telefoon door verdachte bewezen kan worden. De raadsman meent dat niet bewezen kan worden dat aangever door verdachte of zijn medeverdachten ten val is gebracht en voorts niet dat er sprake is geweest van medeplegen, nu er geen aanwijzingen zijn dat er een gezamenlijk plan bestond om aangever ten val te brengen.
Beoordeling van de standpunten door de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe dat [medeverdachte2] iemand hoorde zeggen: “Kom, we gaan hem pakken”. [medeverdachte2] heeft gezien dat aangever, op het moment dat aangever verdachte, [medeverdachte2] en [medeverdachte1] passeerde, naar de grond ging. [medeverdachte2] zag dat, nadat aangever van de fiets gevallen was, [medeverdachte1] een beweging maakte alsof hij terugkwam uit een duwbeweging. Verdachte heeft gezien dat één van de anderen aangever van de fiets trapte. [medeverdachte1] heeft verklaard dat hij en de anderen over de jongen heen gebogen hebben gestaan toen deze op de grond lag en dat hij ([medeverdachte1]) toen de portemonnee heeft gepakt.
Op grond van de gedragingen van verdachte en/of zijn medeverdachten zoals weergegeven bij de feiten en op grond van het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat aangever door verdachte en/of zijn medeverdachten van de fiets is geduwd en/of getrapt, waardoor aangever van de fiets is gevallen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten (aangever door middel van geweld ten val brengen, vervolgens wegnemen van goederen van verdachte en daarbij nogmaals geweld toepassen) tevens blijk geven van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de rechtbank opmerkt dat het maken van een gezamenlijk plan geen vereiste is om van een dergelijke samenwerking te kunnen spreken.
Feit 2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij de officier heeft opgemerkt dat hij niet bewezen acht dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van [medeverdachte2], waarin deze verklaart dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt, en op een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opgemaakt deskundigenrapport waarin geconcludeerd wordt dat niet kan worden uitgesloten dat het letsel van het slachtoffer is ontstaan door trappen met de geschoeide voet.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat niet duidelijk is waar op het lichaam het slachtoffer getrapt werd en wie dit deed.
Beoordeling van de standpunten door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte2] als enige heeft verklaard dat aangever is geschopt. Op 9 augustus 2010 verklaart hij te hebben gezien dat [medeverdachte1] aangever sloeg, dat verdachte daar bij stond, maar dat hij niet kon zien wat verdachte deed. Nadat hij vervolgens geconfronteerd werd met de verklaring die verdachte heeft afgelegd, verklaarde [medeverdachte2] te hebben gezien dat verdachte aangever in het gezicht schopte. Ter terechtzitting van 17 november 2010 heeft [medeverdachte2] verklaard dat één van de anderen aangever heeft getrapt, maar dat hij niet meer weet wie dat geweest is.
Hoewel de rechtbank bewezen acht dat het slachtoffer door één van de verdachten is geschopt en er weliswaar wettig bewijs is dat verdachte aangever heeft geschopt, heeft zij, gelet op de wisselende verklaring van [medeverdachte2] en het ontbreken van enig steunbewijs op dit punt, niet de overtuiging gekregen dat het verdachte is geweest die aangever heeft geschopt. Dit betekent dat zij verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 11 april 2010 te Arnhem tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een I-phone en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [benadeelde partij] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders de (langs fietsende) [benadeelde partij] ten val hebben gebracht, en die [benadeelde partij] (terwijl deze [benadeelde partij] (kermend van pijn) op de grond lag) heeft/hebben geslagen en geschopt, terwijl het feit is gepleegd op de openbare weg (te weten: de Huissensedijk);
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 19 januari 2011;
- een reclasseringsadvies van Leger des Heils, afdeling reclassering, betreffende verdachte, gedateerd 14 september 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld op de openbare weg. Verdachte en zijn mededaders hebben op 11 april 2010, in de vroege ochtend, zonder enige aanleiding een jongen van zijn fiets getrapt en/of geduwd. De fietser is daarbij met zijn hoofd op het asfalt terecht gekomen, is daarbij nog een stukje doorgeschoven en is buiten bewustzijn geraakt. Het slachtoffer is vervolgens geslagen en geschopt. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer bestolen van zijn portemonnee en iPhone. Zij hebben het slachtoffer daarna in bewusteloze toestand achtergelaten.
Het handelen van verdachte en zijn mededaders is niet zonder gevolgen voor het slachtoffer gebleven. Zo heeft het slachtoffer een blijvend litteken op zijn jukbeen overgehouden en heeft hij enkele weken school moeten missen en niet kunnen werken. Voorts heeft verdachte’s handelen de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt.
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben betoogd dat, in het voordeel van verdachte, met zijn jeugdige leeftijd rekening moet worden gehouden. De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank is van oordeel dat in de jeugdige leeftijd van verdachte geen excuus voor zijn handelen is gelegen en dat er in de onderhavige zaak ook anderszins geen enkele reden is om die leeftijd in het voordeel van verdachte mee te laten wegen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte zijn eigen aandeel heeft gebagatelliseerd en dat hij pas heeft toegegeven de iPhone van het slachtoffer te hebben gepakt, nadat hij door de politie met bepaalde bewijsmiddelen was geconfronteerd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte geen enkel inzicht in het laakbare van zijn handelen heeft getoond. Derhalve is de rechtbank (ook) niet onder de indruk van de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer een excuusbrief wil sturen.
De raadsman van verdachte heeft erop gewezen dat medeverdachte [medeverdachte1] door de kinderrechter is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Volgens de raadsman dient, gelet op het geringe leeftijdsverschil tussen [medeverdachte1] en verdachte, hier bij de strafoplegging rekening mee te worden gehouden in die zin dat de aan verdachte op te leggen straf niet meer dan twee maanden langer dan die van [medeverdachte1] mag duren. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. Het jeugdstrafrecht is immers anders van aard dan het meerderjarigenstrafrecht.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij reeds eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
De reclassering heeft geadviseerd dat verdachte een cognitieve vaardigheidstraining zal volgen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard daar aan mee te willen werken.
Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, ziet zij -gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen- geen reden om van de geëiste straf af te wijken. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn eis, ook met betrekking tot de door hem voorgestelde bijzondere voorwaarden.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1127,90, zijnde € 627,90 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de civiele vordering toewijzen, nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard, de vordering betreffende de materiële schade voldoende onderbouwd is en de vordering ten aanzien van het immateriële deel haar billijk voorkomt.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 24c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt vrij van de onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of de navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens het Leger des Heils, afdeling reclassering, zullen worden gegeven, ook indien dit zal inhouden
- het deelnemen aan een Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa); en
- het zich gedurende door het Leger des Heils bepaalde perioden blijven melden, zo frequent als het Leger des Heils dit gedurende de proeftijd nodig acht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover (één van) zijn mededader(s) betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende [adres] te betalen € 1127,90 (zegge éénduizend honderd zevenentwintig euro en negentig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1127,90, subsidiair 22 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover (één van) zijn medader(s) betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij], wonende [adres] te betalen € 1127,90 (zegge éénduizend honderd zevenentwintig euro en negentig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik, rechter, als voorzitter,
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
mr. H.C. Leemreize, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.G. Eskes, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2011.