RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 09/1691, 09/1692, 09/1693, 09/1694 en 09/1695
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 februari 2011
[X], wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. [gemachtigde]
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB), aanslagnummer [000].F01.850.6, opgelegd ten bedrage van € 1.635.994. Tevens is bij beschikking € 102.762 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), aanslagnummer [000] H57, opgelegd ten bedrage van € 691.960. Tevens is bij beschikking € 103.578 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV, aanslagnummer [000] H67, opgelegd ten bedrage van € 100.009. Tevens is bij beschikking € 13.217 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag IB/PVV, aanslagnummer [000] H71, opgelegd ten bedrage van € 133.246. Tevens is bij beschikking € 11.411 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag IB/PVV, aanslagnummer [000] H81, opgelegd ten bedrage van € 180.696. Tevens is bij beschikking € 6.260 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Eiser heeft tegen bovengenoemde belastingaanslagen (hierna: belastingaanslagen) op 3 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Eiser heeft op 22 april 2009 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar inzake de bezwaren tegen de belastingaanslagen.
Verweerder heeft bij één uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 juli 2009, uitspraak op bezwaar gedaan inzake de belastingaanslagen waarbij gedeeltelijk aan de bezwaren is tegemoet gekomen. De beschikkingen heffingsrente zijn dienovereenkomstig verminderd.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en één verweerschrift (voor alle vijf de beroepen) ingediend.
Op 18 november 2009 heeft eiser een aanvulling van de gronden van het beroepschrift ingediend. Dit stuk heeft betrekking op alle vijf de beroepen van eiser. Verweerder heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Partijen zijn door de rechtbank op 16 augustus 2010, bij aangetekende brief, uitgenodigd om op zitting van
23 november 2010 te verschijnen.
Op 4 november 2010 heeft de rechtbank van eiser een brief, gedagtekend 3 november 2010, ontvangen waarin is vermeld dat partijen inmiddels tot een vergelijk zijn gekomen inzake de materiële beoordeling van het geschil en dat dit in een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) is vastgelegd. De VSO is als bijlage bij deze brief gevoegd. Blijkens de VSO hebben partijen geen overeenstemming bereikt over een kostenvergoeding.
In de brief van 3 november 2010 verzoekt eiser de rechtbank de VSO tot de gedingstukken te rekenen. De rechtbank heeft dit verzoek van eiser ingewilligd. Dit is aan partijen meegedeeld bij brief van 8 november 2010.
Bij brief van 8 november 2010 heeft de rechtbank eiser verzocht een nadere motivering te verstrekken inzake het openstaande geschilpunt (de kostenvergoeding).
Op 12 november 2010 heeft eiser ter zake, per fax, een nadere motivering ingediend. De nadere motivering, met de daarbij behorende bijlagen, is op 15 november 2010 per post ontvangen door de rechtbank. Verweerder heeft hiervan een afschrift ontvangen. Verweerder is tevens in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Op 16 november 2010 heeft verweerder daarop, per fax, gereageerd. Verweerder heeft in zijn reactie tevens aangegeven dat hij instemt met behandeling van de beroepen buiten zitting.
Eiser heeft van de reactie van verweerder een afschrift ontvangen.
Bij brief van 16 november 2010 heeft de rechtbank partijen laten weten dat alle stukken zijn gewisseld en dat zij het niet nodig acht een zitting te houden. Zij vraagt eiser aan te geven of hij akkoord is met behandeling van de beroepen buiten zitting.
Eiser heeft op 18 november 2010 per fax laten weten akkoord te gaan met behandeling buiten zitting.
Vervolgens heeft de rechtbank besloten dat het onderzoek ter zitting geen doorgang zal vinden en het onderzoek gesloten.
2.1 Eiser is ondernemer voor de OB. Hij heeft sinds 1 november 2001 een eenmanszaak genaamd [A]. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de in- en verkoop van (gebruikte) personenauto’s.
2.2 Voor de jaren 2006, 2007 en 2008 heeft verweerder zogenoemde systeemaanslagen OB aan eiser opgelegd, in verband met het ontbreken van jaaraangiften. Voor de jaren 2005 en 2006 zijn aan eiser ambtshalve aanslagen IB/PVV 2005 en 2006 opgelegd, eveneens vanwege het ontbreken van aangiften.
2.3 In het kader van de landelijke actie ‘Toezicht auto’ van de Belastingdienst/FIOD-ECD is medio december 2008 een renseignement bij verweerder binnengekomen. Volgens dit renseignement is op naam van eiser in februari 2008 vanuit Duitsland een auto ingevoerd ter waarde van € 31.932.
2.4 Bij brief van 23 december 2008 is aan eiser aangekondigd dat er een boekenonderzoek zal plaatsvinden. Het doel van dit onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften OB over de jaren 2005 tot en met 2007. Tevens is in deze brief vermeld dat het om het onderzoek te bespoedigen nodig is dat de volledige administratie van de jaren 2005 tot en met 2007 op het controleadres aanwezig is.
2.5 De belastingadviseur van eiser heeft naar aanleiding van die aankondiging verzocht om eiser in staat te stellen de achterstand ten aanzien van de digitale verwerking van de administratie in te lopen, welk verzoek is gehonoreerd.
2.6 In het kader van het uit te voeren boekenonderzoek heeft de Belastingdienst een query opgevraagd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW). Daaruit kwam naar voren dat over de periode 2005 tot 2008 in totaal 642 auto’s op eisers naam hebben gestaan. Verder heeft de Belastingdienst op
4 februari 2009 en 13 februari 2009 de internetsite van eiser geraadpleegd.
2.7 Op 2 maart 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn belastingadviseur de heer [B] (verbonden aan het kantoor [F]) en de heren [C] en [D], controleambtenaren bij de Belastingdienst. Van dit gesprek is een ambtsedige verklaring opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…) Er is door mij ([C]) aangegeven dat op basis van een binnengekomen renseignement met betrekking tot de invoer van een auto uit Duitsland in 2008 een onderzoek is aangevangen naar de activiteiten van belastingplichtige. Ik heb medegedeeld, dat ik een query heb laten draaien om te kijken hoeveel auto’s belastingplichtige op naam heeft staan (gehad). Hieruit kwam vast te staan dat er over de periode 2005-2008 in totaal 642 zijn geweest. (…) Daarop heb ik aangegeven dat het niet was terug te zien in de aangiftes omzetbelasting en inkomstenbelasting. (…) waaraan de adviseur toevoegde dat de echtgenote van belastingplichtige de afgelopen maanden bezig is geweest om de gegevens van alle jaren in te kloppen. (…) Vervolgens is door mij (…) de cautie gesteld (…) aan belastingplichtige en hem medegedeeld dat hij verdacht wordt van een strafbaar feit te weten: het opzettelijk niet doen van aangiftes omzetbelasting c.q het opzettelijk onjuist doen van aangiftes omzetbelasting en inkomstenbelasting. Hierbij is door mij aangegeven dat hij niet meer tot antwoorden verplicht is.
(…)
Belastingplichtige gaf op dat moment echter aan te willen praten en stelde direct dat de auto’s niet zijn eigendom waren. Daarnaast stelde hij met de adviseur te willen overleggen. Ik (…) heb belastingplichtige direct aangegeven dat ik niet meer in contact wilde treden en dat de deurwaarder hem de aanslagbiljetten zal uitreiken nadat wij waren vertrokken.
Hij ([B]) deelde ons vervolgens mede dat hij het teleurstellend vond dat wij niet eerder informatie hadden gegeven over de aard van ons bezoek.
Ik (…) heb vervolgens aangegeven dat er vanwege mogelijk verhaal (vrees voor verduistering) gekozen is voor terstond en tot het volle bedrag invorderbare aanslagen. Hierop hebben wij de bespreking beëindigd, hebben het pand verlaten en de deurwaarder, die buiten stond te wachten opdracht gegeven de aanslagen omzetbelasting en inkomstenbelasting uit te reiken aan belastingplichtige die op dat moment nog bij zijn adviseur verbleef.’ (…)
2.8 Vervolgens zijn de onder 1. genoemde belastingaanslagen, gedagtekend 2 maart 2009, door de deurwaarder aan eiser uitgereikt.
2.9 Volgens de tot de gedingstukken behorende berekeningsgrondslagen is bij het opleggen van de onder 1. genoemde belastingaanslagen tot uitgangspunt genomen de op de website van eiser aanwezige auto’s op 4 februari 2009 (bijlage 19 bij het verweerschrift). De totale verkoopwaarde daarvan was ongeveer
€ 1.000.000. Als brutowinstpercentage is door de controleambtenaar 10% gehanteerd, dit omdat het een niet conforme markt betreft waarvoor geldt ‘het is maar wat de gek ervoor geeft’. Het aantal auto’s dat op de website met foto is afgebeeld is vervolgens gedeeld door de totale verkoopwaarde waardoor op een gemiddelde verkoopwaarde per auto is gekomen. Dit bedrag is afgerond. Op basis van de RDW gegevens over de periode 2005-2008 is vervolgens het aantal auto’s wat volgens de query per jaar op naam van eiser heeft gestaan als uitgangspunt voor dat betreffende jaar genomen. Omdat voor 2005 bij de Belastingdienst geen middelen bekend zijn die de inkoop verklaren is er in 2005 naast de winst een bedrag aan inbreng/andere omzet gecorrigeerd.
2.10 Op 3 maart 2009 is door de gemachtigde van eiser tegen deze belastingaanslagen bezwaar gemaakt, welke bezwaarschriften op dezelfde dag zijn afgegeven aan de balie van de Belastingdienst.
2.11 Op 13 maart 2009 heeft eiser de (papieren) administratie met betrekking tot de tijdvakken 2005 tot en met 2008 afgegeven bij het kantoor van de Belastingdienst. Dit omdat de digitale administratie, waarom verweerder had verzocht, nog niet klaar was.
2.12 Bij brief van 23 maart 2009 heeft eiser, middels zijn huidige gemachtigde, de Belastingdienst verzocht in verband met de zwaarwegende belangen in deze zaak op korte termijn een datum voor inzage in de stukken en een hoorzitting te plannen.
2.13 Omdat op deze brief niet werd gereageerd is op 8 april 2009 door de gemachtigde telefonisch contact gezocht met de Belastingdienst. Doel van dit telefoongesprek was om te achterhalen wie de behandeld ambtenaar was. Tijdens dit telefoongesprek is de naam van de behandelend ambtenaar bekend gemaakt. Aangezien de betreffende ambtenaar ten tijde van dit telefoongesprek niet aanwezig was, heeft de gemachtigde verzocht om op een later tijdstip, doch zo spoedig mogelijk, contact op te nemen om te overleggen over de voortgang en verdere behandeling van de bezwaarschriften van eiser.
2.14 Op 9 april 2009 heeft de gemachtigde de behandelend ambtenaar per brief verzocht zo spoedig mogelijk contact op te nemen om een datum voor inzage en een hoorzitting in te plannen. Tevens is verzocht een kopie van de in beslag genomen administratie te maken en het origineel aan eiser te retourneren, opdat de accountant de jaarstukken kan voltooien.
2.15 Wegens het uitblijven van een reactie van de Belastingdienst heeft de gemachtigde op
22 april 2009 namens eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van de uitspraken op bezwaar.
2.16 Bij brief van 27 april 2009 heeft de gemachtigde de behandelend ambtenaar nogmaals verzocht de administratie te retourneren. Dit verzoek is herhaald in de brief van 11 mei 2009.
2.17 Bij brief van 6 mei 2009 heeft verweerder de rechtbank verzocht om uitstel voor het indienen van de verweerschriften. De stukken van eiser zijn vanwege een kort geding in gebruik bij de ontvanger en ook andere omstandigheden die samenhangen met de invorderingmaatregelen hebben tot vertraging geleid, aldus verweerder.
2.18 De rechtbank heeft verweerder bij brief van 19 mei 2009 bericht dat dit verzoek is gehonoreerd en de termijn voor het indienen van de verweerschriften is verlengd tot 1 juni 2009.
2.19 Eind mei 2009 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met gemachtigde van eiser, waarbij is gezegd dat een kopie van de administratie zou worden gemaakt en dat vervolgens een afspraak zou kunnen worden ingepland voor het ophalen van de administratie.
2.20 Bij brief van 26 mei 2009 verzoekt verweerder de rechtbank te reageren op het verzoek om uitstel voor het indienen van stukken van 6 mei 2009, omdat verweerder hierop nog geen reactie heeft ontvangen. Tevens is in deze brief aangegeven dat er geen sprake is van onwil om stukken in te dienen, maar dat daar andere oorzaken aan ten grondslag liggen.
2.21 Bij brief van 3 juni 2009 heeft de rechtbank, op verzoek van verweerder, de termijn voor het indienen van de verweerschriften nogmaals verlengd (met 4 weken).
2.22 Gemachtigde verzoekt de rechtbank een aantal keren om in het belang van eiser, de zaak met voortvarendheid te behandelen.
2.23 Op 6 juli 2009 heeft verweerder vervolgens uitspraken op bezwaar gedaan. Hierin is vermeld dat de administratie niet aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voldoet. Verder is in de uitspraken op bezwaar vermeld dat uit de administratie en de gesprekken met eiser is gebleken dat de berekenmethode die ten grondslag is gelegd aan de belastingaanslagen, niet van toepassing is voor de jaren 2005 en 2006 en een gedeelte van 2007. In deze periode heeft eiser zich niet beziggehouden met de in- en verkoop van auto’s in het duurdere segment, waar de belastingaanslagen op zijn gebaseerd, maar met de in- en verkoop van auto’s uit het goedkopere segment. Verder is in de uitspraken op bezwaar vermeld dat, ondanks dat de administratie niet voldoet aan de gestelde eisen der wet, deze administratie voor de jaren 2005, 2006 en een gedeelte 2007 is verwerkt in een excelbestand om te zien of de belastingaanslagen tot een redelijk bedrag zijn opgelegd. Uit deze nadere berekening heeft de behandelend ambtenaar geconcludeerd dat enkele belastingaanslagen te hoog zijn vastgesteld en besluit hij gedeeltelijk aan de bezwaren van eiser tegemoet te komen.
2.24 Op 8 juli 2009 zijn de verweerschriften en de op het geding betrekking hebbende stukken door de rechtbank ontvangen.
2.25 Bij brief van 4 augustus 2009 verzoekt de gemachtigde van eiser om uitstel voor het aanvullen van de gronden van beroep met 8 weken. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd en de termijn verlengd tot 1 oktober 2009.
2.26 Op 26 augustus 2009 heeft de accountant van eiser de jaarstukken over 2005 tot en met 2008 opgesteld, alsmede de aangiften IB/PVV en omzetbelasting over die jaren. Deze aangiften zijn bij verweerder ingediend.
2.27 Bij brief van 23 september 2009 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat de naheffingsaanslag OB ambtshalve zal worden verminderd. Als reden voor deze vermindering is vermeld dat uit een nader derdenonderzoek is gebleken dat eiser in de jaren 2005 tot en met 2008 heeft gehandeld in margegoederen. Tevens is in deze brief vermeld dat dit derdenonderzoek nog liep op het moment dat uitspraak op bezwaar is gedaan, maar dat door het beroep van eiser tegen het uitblijven van uitspraken op bezwaar, de behandelend ambtenaar geen tijd en ruimte zag de uitkomst daarvan af te wachten.
2.28 Bij brief van 30 september 2009 verzoekt de gemachtigde van eiser, in verband met de beslissing van verweerder van 23 september 2009, om nader uitstel voor de aanvulling van de gronden. Vervolgens verleent de rechtbank bij brief van 7 oktober 2009 nader uitstel tot 6 weken na de datum van deze brief.
2.29 Op 18 november 2009 ontvangt de rechtbank vervolgens de aanvulling van de gronden van het beroepschrift.
2.30 Op 30 juni 2010 stuurt de gemachtigde een brief naar verweerder in verband met het feit dat de Rijksadvocaat geconcludeerd heeft dat de beslaglegging aan de [A-straat 1] te [Z] (alwaar de eenmanszaak van eiser is gevestigd) onterecht was en dat overeengekomen is de zaak te royeren. Gemachtigde geeft aan dat de Rijksadvocaat heeft ingezien dat niet eiser maar [E] BV eigenaar was van de beslagen voertuigen en dat de rol van eiser slechts daaruit bestond dat hij die voertuigen verkocht en dat ze vervolgens deelden in de winst. Gelet hierop verzoekt de gemachtigde aan verweerder één en ander in heroverweging te nemen. Bij brief van
21 juli 2010 herinnert de gemachtigde verweerder aan de brief van 30 juni 2010.
2.31 Verweerder neemt op 26 augustus 2010 telefonisch contact op met de gemachtigde.
2.32 Op 16 september 2010 heeft een gesprek plaats tussen verweerder en de gemachtigde. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.
2.33 Partijen hebben medio november 2010 een VSO gesloten onder meer inhoudende dat:
- de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006 zullen worden vernietigd;
- voor de jaren 2007 en 2008 de ingediende aangiften IB/PVV zullen worden gevolgd;
- de naheffingsaanslag OB over de jaren 2005 tot en met 2008 zal worden vernietigd en de ingediende aangiften zullen worden gevolgd.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de kostenvergoeding.
Tussen partijen is in geschil welk bedrag aan proceskostenvergoeding aan eiser moet worden toegekend. Dat eiser recht heeft op vergoeding van de proceskosten die hij in het kader van de bestrijding van de hiervoor onder 1. genoemde belastingaanslagen in bezwaar en beroep heeft gemaakt, is tussen partijen niet in geschil.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de werkelijke proceskosten (€ 33.277,16 inclusief OB) moeten worden vergoed en subsidiair dat een in redelijkheid vast te stellen boven forfaitaire kostenvergoeding moet worden vergoed, met als ondergrens het door verweerder als redelijk voorgestelde bedrag aan kostenvergoeding van € 6.440.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kostenvergoeding forfaitair moet worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), waarbij de zaken als samenhangende zaken dienen te worden beschouwd. Verder is verweerder van mening dat het gewicht van elke zaak zeker niet zwaarder is dan ‘zwaar’.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb geeft de rechtbank de bevoegdheid een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een dergelijke veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.2 Deze nadere regels zijn uitgewerkt in het Besluit, waarbij in artikel 2, eerste lid, van het Besluit een normering van de proceskosten is gegeven. Van dit eerste lid kan ingevolge het derde lid van dat artikel worden afgeweken in bijzondere omstandigheden.
4.3 Er is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld artikel 2, derde lid, van het Besluit, indien de Inspecteur het verwijt treft dat hij een uitspraak doet of deze in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die uitspraak in een daartegen in te stellen of ingestelde procedure geen stand zal houden (Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260, LJN: BA2802). Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN: BP2975).
4.4 Uit de gedingstukken volgt dat de administratie van eiser niet (geheel) op orde was, dat hij gedurende de periode 2005 tot 2008 in totaal 642 auto’s op naam heeft gehad en dat hij in die jaren niet alle aangiften IB/PVV en OB heeft ingediend. Ook blijkt uit de gedingstukken dat verweerder een renseignement heeft ontvangen dat op naam van eiser in februari 2008 vanuit Duitsland een auto is ingevoerd ter waarde van
€ 31.932. Verder staan op het moment dat verweerder de website van eiser bezoekt, te weten 4 februari 2009, er voor een verkoopwaarde van ongeveer € 1.000.000 aan auto’s op deze site vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is al deze informatie voldoende om het opleggen van de hiervoor onder 1. genoemde belastingaanslagen door verweerder te rechtvaardigen. Ook rechtvaardigt deze informatie de door verweerder gehanteerde berekeningsgrondslagen zoals hiervoor vermeld onder 2.9.
4.5 Verweerder heeft echter vanaf het moment dat de onder 1. genoemde belastingaanslagen aan eiser zijn opgelegd, jegens eiser niet de zorgvuldigheid en voortvarendheid betracht die van hem mag worden verwacht. Zo is verweerder de op hem rustende onderzoeksverplichting niet nagekomen. Tot die onderzoeksverplichting behoorde in dit geval een nader onderzoek naar de juistheid van de stelling van eiser ten tijde van het gesprek van 2 maart 2009 dat de auto’s niet zijn eigendom zijn. Gelet op de hoogte van de belastingaanslagen en de invorderingsmaatregelen die reeds waren genomen was daarbij voortvarendheid en zorgvuldigheid geboden. Temeer nu deze informatie van doorslaggevend belang was bij de vraag of de belastingaanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het tegendeel is echter gebeurd. Ook heeft verweerder in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld door niet te reageren op verzoeken van gemachtigde om inzage in de stukken, een hoorzitting te plannen en de administratie te retourneren. Verder zijn, als gevolg van de opstelling van verweerder gedurende de hele procedure, de kosten die eiser voor rechtsbijstand heeft moeten maken veel hoger geworden dan bij een meer voortvarende en zorgvuldige behandeling van de zaak het geval zou zijn geweest.
4.6 Een en ander brengt naar het oordeel van rechtbank mee dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder ook hetgeen hiervóór is overwogen onder 4.4, gaat vergoeding van de integrale kosten naar het oordeel van de rechtbank echter te ver. Om die reden stelt de rechtbank de vergoeding in redelijkheid vast op een bedrag van € 10.000.
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 10.000;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 191 aan hem vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. P.J. Tikken en mr. J. Rakhan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 17 februari 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.